Caesar en de sprinkhanen keRSt-enqeltje HET GEVALLEN STEEKJE Nu' DAT VIEL nog echt niet mee, want de grond lag vreselijk laag, maar ze haakte soms voor twee en haar koord groeide gestaag. Dan KAN IK weer heerlijk lopen, MET EEN HARDE bons bereikte, LEIDSE COURANT Tussen de kaarsjes en zilveren klokjes wiegelt het engeltje zacht heen en weer. Of ze van sneeuw is, een handjevol vlokjes, een handjevol sneeuw maar. niet moer. Is ze van sneeuw? Nee, nog witter, nog fijner, zachter nog is ze dan dons of satijn. Breekbaar als bloemen of vlinders, doorschijnend. Net zo als 's avonds de wolken soms zijn. Zonder dat mensen of kind'ren haar horen hangt ze te zingen, te zingen om iets. Ze zingt als een sohelp zingt, maar mensenoren zijn veel te groot, daarom horen ze niets Straks brengt een kind met voorzichtige vingers boven elk kaarsje de vlam bij de pit. Wat blinken de klokjes, dc bollen, de slingers, 't Engeltje is niets dan een klein vlekje wit. De kind'ren gaan slapen, stil nu, ze dromen. Later de mensen net zo; het is nacht. Nu gaat het uur van het engeltje komen. 't Engeltje slaapt niet, het is of het wacht. Dan knikt ze van ja 't is haast niet te merken, - maar buiten Sjaan vleugels, ruisend als wind. Klokken gaan luiden in torens en kerken. 't Engeltje glimlacht, het Kerstfeest begint. Mies Bouhuys. Hè, dat vond Caesar vreemd; hij vergat te blaffen en feitelijk heel Springstad, zo nieuwsgierig keek hij naar het wolkje, dat maar steeds dichterbij kwam. Erg lang behoefde Caesar niet te wachten, want plotseling klonk er overal een vreselijk gezoem; het wolkje spatte vlak voor zijn snuit uit elkaar en nu zag Caesar, dat het allemaal sprinkhanen waren, wel duizend. Met woedende gezichten vlogen 2e op hem af en Caesar, die eerst met een harde blaf hen bang had willen maken, werd nu zelf een beetje bang. Boem, daar sprong er een tegen zijn neus; au, daar voelde hij een beet in zijn staart en in zijn rug en in zijn potenhet was heel erg. Overal waar Caesar keek zag hij woedende sprinkhanen, die met kleine tandjes stukjes uit zijn vel beten. Oh, o, wat werd Caesar nu bang: „Misschien eten ze me helemaal op", dacht hij en bevend begon hij te janken. Hij zou het nooit meer doen, be-' loofde hij en toen de sprinkhanen- burgemeester zag, dat hij het meen de, werd de aanval gestaakt. Met de staart tussen zijn poten kwam Caesar die middag thuis; overal deed het pijn en zijn poten trilden nog van angst. Als Caesar nu ergens in de zon wil gaan dromen over bange poesen en vette kluiven, zoekt hij eerst de hele omtrek af, of hij ergens een sprink haan kan vinden, want één oorlog met de sprinkhanen vindt Caesar -"eer dan gribag. 'J'IISSEN AL DIE mooie steekjes, mis je er toch vast niet één, dacht ons vrouwtje en al spoedig, sloeg ze 't koord flink om zich heen. ^^ANT HET EIND hing nu beneden, en het raakte daar het gras. Nog een tel, zo dacht ons vrouwtje, en dan ben ik in mijn sas. 's Lands aard. Verschillende malen moest de actrice terug komen voor het doek om een ovatie in ont vangst te nemen. Nauwelijks was zij in haar kleedkamer, of de toneel knecht kwam binnen met massa's bloemen van bewonderaars. Tot haar verbazing bemerkte de actrice, dat er zich tussen de blijken van waar dering een pakje bevond met goud bloemzaad. „Wat betekent dat?", vroeg zij aan de toneelknecht. „Oh", antwoordde deze, „er was een Schot in de zaal". Tactisch. Zij: „Kan jij goed ge zichten onthouden?" Hij: „Oh ja, buitengewoon goed!" Zij: „Dat vind ik reuze prettig, want ik heb vanmorgen je scheer spiegel gebroken". Geen dreigement. „Trouw met me of ik sterf", schreeuwde hij. Haar antwoord luidde: „Neen!" en hij stierf.twee en zestig jaar later". Morgenstond. Hij (ontwakend): „Heeeeoeialwaar Zij: „Goede morgen, lieveling. Wat wil je het eerst scheppen: ko len of sneeuw?". Wilde vooruit. Jantje werd door zijn moeder voor het eerst naai school gebracht en beiden waren onder de indruk van de gebeurte nis. Jantje bepaalde zich tot sip kij ken, maar zijn moeder kon zich niet goed houden en barstte in tranen uit, toen de school in zicht kwam. „Huil maar niet, moeder", troost te Jantje, „zo gauw ik beeldroman netjes kan lezen, loop ik toch weg". Wie? Engelsman: .Blijven ze hier revolutie maken?" Mexicaan: „Voorlopig nog wel We zijn nog niet alemaal president geweest". Gewoon. Dochter: ..Mijn ver loofde is een heel ande. mens ge worden". Vader: „Zo heb je alweer een an dere?" Grapjas. „Arie heb je de verf kwast stevig vast?" „Ja, hoezo?" „Nou, ik neem de ladder weg". „Nee buurvrouw, we vechten niet, ik help mijn man zijn pullover uit trekken". Op een warme zomermiddag lag Caesar heerlijk te soezen in de zon. Hij sliep niet, maar hij was alleen maar heel erg lui, omdat de zon zo heerlijk op z'n velletje scheen en alles om hem heen zo lekker rustig was. Hij hoefde geen stokjes na te ren nen, die zijn baasje eerst heel ver weggegooid "had en hij hoefde de krant ook niet uit de brievenbus te halen; hij had echt eens helemaal niets te doen. Caesar dacht aan de prettige voor valletjes, die er in de laatste dagen gebeurd waren; hij had een been vol vlees gestolen bij de slager en de poes van de buren was zo bang van hem geweest, dat ze helemaal in het topje van de boom gevlucht was; toen Caesar aan dit laatste dacht, kwam er een brede grijns op zyn hondensnuit. Maar terwijl Caesar aan al die heerlijke dingen dacht, wipte er plot seling iets voor hem in het mos. Het gebeurde zo onverwacht, dat Caesar werkelijk een beetje schrok. Natuur lijk was een hond als Caesar nergens bang voor, maar hij wilde toch wel graag weten, wat er gebeurde en dus sprong hij op. Nu was die dag juist de sprink- hanenvacantie begonnen en vader Sprinkhaan was zo blij, dat zijn kin dertjes eens een paar weken niet Q, JOU. STEEKJE, zei het vrouwtje, in het koord was je maar klein, maar ik kon je toch niet missen, want die val deed erg veel pijn. naar school hoefden, dat hij dansend van plezier door het mos was gerold en voor Caesars verbaasde snuit te recht was gekomen. Caesar bekeek vader Sprinkhaan met grote aandacht; zo'n vreemd beestje had hij nog nooit gezien, maar toen hij blaffend vroeg, waar vader Sprinkhaan vandaan kwam, ging deze alleen maar op z'n dunne pootjes staan en keek zwijgend Cae sar aan. Toen werd Caesar helemaal nieuws- Het was heus alleen maar als een vriendelijk aaitje bedoeld, maar va der Sprinkhaan, die de geweldige poot van Caesar op zich af zag ko men, was bang, dat deze liefkozing wel eens minder goed af kon lopen; hij haalde heel diep adem en met een geweldige sprong was hij buiten het bereik van Caesars' poot. Nu was er in de hele straat geen hond, die verder kon springen dan Caesar. Natuurlijk kon de poes van de buren wel verder komen, maar QP DE TOREN van een slot in een land heel ver van hier zat een vrouwtje heel verdrietig, want ze had niet veel plezier. |£ONING OLALUC, een boze, had haar daar eens opgezet en ze mocht niet naar omlaag, want de trap was weggezet. LIET DAT VROUWTJE zich nu kennen? Niks hoor, ze ging vlug aan 't haken om met wol en een paar pennen 'n lang en sterk koord te maken. 2^0DAT REEDS na weinig maanden, 't eindje niet meer was te zien. Dat hing toen al heel wat lager, bij de voordeur wel misschien. •pOEN. TERWIJL ze bijna klaar was, viel er plots een hele steek, 't Vrouwtje wilde 'm nog vlug grijpen, maar hij lag al op de bleek. QOEDE RAAD was erg duur nu, want de steek lag op de grond, maar het vrouwtje haakte verder, deed of ze 't niet zo erg vond. De volgende morgen vond Caesar bij zijn mand een grote brief uit Springstad. Nieuwsgierig maakte hij hem open en toen hij las, dat de sprinkhanen hem de oorlog verklaar den, kreeg hij bijna de hik van het lachen. „Nou, 'daar zullen ze van lusten",: gromde hij tussen z'n tanden, „die kleine pruldingen willen mij, de dap- I perste hond uit de straat, de oorlog verklaren!", en weer begon Caesar heel hard te lachen. Nadat hij kalm zijn bakje leegge geten had, sloop hij het huis uit en liep krijgshaftig naar Springstad om daar het gevecht te leveren. Tiet was een mooie, zonnige mor gen en Caesar voelde zich echt in stemming om een flink partijtje te vechten. „Als het nu poesen geweest waren' zo dacht Caesar, „dan zou het niet zo prettig geweest zijn, want poesen hebben lange nagels Maar die kleine sprinkhaantjes, nee hoor, daar was Caesar helemaal niet bang voor. Zo, diep in gedachten verzonken, naderde Caesar Springstad en nij wijde juist eens flink blaffen om de sprinkhanen te laten horen, dat hij er was en om hen meteen vast een beetje bang te maken, toen hij in eens een klein wolkje in de lucht zag zweven, dat precies op hem af kwam. want die toren is maar niets, altijd zitten, nooit eens springen, nooit eens rijden op mijn fiets. J7N ZO GING ze naar beneden, heel voorzichtig langs het touw, eerst ging het verbazend aardig, maar opeenswat was dat nou? J^AAR BEGON HET koord te raaf'len, het vrouwtje rolde met een smak, want die ene steek, je weet wel, die gevallen was, ontbrak. 't arme mens tot slot de grond, waar ze op het groene bleekje, na een poos het steekje vond. lachend op een boomstronk zag zit ten, werd hij zó boos, dat hij blaf fend op hem afvloog. De pret van vader Sprinkhaan was ineens verdwenen; hij had gedacht, dat Caesar het óók een leuk spelletje zou vinden, maar nu Caesar kwaad geworden was, vond vader Sprink haan het veiliger om vlug de plaat te poetsen. Nu, erg gemakkelijk was dit niet, want de boze Caesar maakte zulke sprongen, dat vader Sprinkhaan nog maar op het nippertje Springstad kon bereiken, waar Caesar niet in kon komen. gierig: „Misschien is het niet eens een beest", dacht hij, „want het geeft me geen antwoord, als ik beleefd iets vraag en het schijnt niet bang te zijn ook". Caesar besloot het zaakje eens duchtig te onderzoeken en poogde voorzichtig met zijn poot vader Sprinkhaan aan te raken. dat was een poes en daar hoefde je geen rekening mee te houden. Dat echter zo'n klein beestje verder kon springen, dan Caesar, was te erg! De hele goede bui van Caesar was verdwenen en een woedend gebrom kwam uit z'n keel. Toen hij een paar meter verder vader Sprinkhaan luid- Die avond was er grote vergade ring in Springstad. Vader Sprink haan vertelde aan de anderen, hoe boos Caesar geworden was en hoe veel moeite het hem gekost haa om veilig thuis te komen. Iedereen vond het een grote schande en ten slotte besloot men, dat aan Caesar de oorlog verklaard moest worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1954 | | pagina 12