Natte zomer maakte schaduw
van het winterspook langer
Donkere tijd voor de watermolenaars
Wxicvt de meien* (haaien
ZATERDAG 28 AUGUSTUS 1954
DE LEIDSE COURANT
DERDE BLAD PAGINA I
Links:
Een prachtig polderlandschap met
molens, waaraan Holland gelukkig
nog rijk is.
Rechts:
De molenaar kruit de molen op de
wind. Een foto uit een lantaarnplaat-1
jesserie, die velen misschien reeds
eerder hebben gezien.
Verschillende typen molens in het openluohtejuseuw te
Merkwaardige verschillen.
Bij het doornemen van de beschik
bare gegevens wordt men telkens ge-
Ome vaderlandse schilders hebben de romantiek van het polderland door de eeuwen heen weten vast te leg.
gen. Een plaatje, waarbij het hart van iedere Hollander open gaat.
Onvoldoende inkomen uit hoofdberoep
OEEDS IN HET BEGIN VAN DEZE ZOMER is er op vrij grote schaal
aandacht gevraagd voor de steeds stijgende nood in de gezinnen van
de watermolenaars. De grote moeilijkheid ligt eigenlijk in de aard van dit
echt Hollandse beroep, dat doorgaans honderden jaren van vader op zoon
blijft overgaan. Eén watermolenaar laten we dat eerst vooropstellen
is meestal geboren en getogen in de molen. Er komt heel wat kijken, om
hem uit de polder weg te lokken. Over het algemeen biedt het waterma
len echter geen volledige dagtaak en daarom moet de molenaar voor de
nodige bijverdiensten zorgen. De wijze, waarop hij zijn gezinsinkomen
moet verwerven, is helaas uiterst kwetsbaar. Doorgaans moeten de bijver
diensten komen uit seizoenarbeid op het land. Valt er nu in die periode
juist veel regen, dan roept zijn plicht hem op de molen en wordt er prac-
tisch geen cent extra verdiend. Het gevolg is een winter vol armoede! In
alle omstandigheden heeft het werk op de molen voorrang, zodat het mo
lenaarschap als hoofdberoep kan worden besohouwd. De verdiensten zijn
echter van die aard, dat dit hoofdberoep zelfs geen bestaansminimum ga
randeert. Alleen als het weer in alle opzichten meewerkt, kan men er
komen. Heeft men echter, zoals bij voorbeeld dit jaar, een zeer natte zomer,
dan is de ellende niet te overzien. Allerlei andere factoren spelen daarbij
nog een rol, waarvan een belangrijke o.a. is de steeds toenemende land-
honger, die de mogelijkheden tot het pachten van een stuk grond, om door
tuinieren wat bij te verdienen, heeft afgesneden.
NOOD IN VELE
GEZINNEN
Nu is het buitengewoon moeilijk,
om in het onderhavige probleem enig
inzicht te krijgen zonder een flinke
stapel gegevens. Een jaarloon alleen
zegt niets. Men dient te weten,- wel-
ice werkzaamheden daarvoor wer
den verricht en hoeveel maaluren de
molenaar heeft moeten maken. Om
de nodige gegevens te vergaren is er
momenteel een onderzoek gaande,
waarvan de eerste resultaten reeds
zijn vastgelegd. Verschillende mole
naars zijn bereid gevonden een
overzicht te geven van hun toestand.
Uiteraard worden de opgaven ge
controleerd, om het totale beeld zo
zuiver mogelijk te krijgen. Wij heb
ben inzage gekregen van de verschil
lende documenten en het eerste
briefje, dat we in handen kregen, ver
meldde een inkomen uit het water
malen van 1050,per jaar met vrij
wonen en vrij electrisch licht.
„Ik heb geen reden tot klagen",
voegde de betreffende molenaar aan
zijn opgave toe.
Triest voorbeeld.
Deze korte en krachtige medede
ling is karakteristiek voor de men
sen uit dit typisch Hollandse be
roep. Van nature zijn zij niet tot luxe
geneigd en spoedig tevreden. Het
feit, dat zij thans aan de weg tim
meren, komt voort uit een klemmen
de nood.
Een sprekend voorbeeld van deze
nood kan men opmaken uit de gege
vens betreffende een molenaar met
een jong gezin. De man komt aan
een salaris van ongeveer 800,— per
jaar. Voor dit geld maakte hij gedu
rende de laatste tijd 2000 tot 3000
maaluren per jaar. Het uurloon!
varieert derhalve van 26 tot 40 cent.
Stelt men de arbeidsdag op 8 uren
dan besteedt deze molenaar zo on
geveer alle werkdagen aan zijn
„hoofdberoep".
Hij heeft daarbij vrij wonen, maar
het licht moet hij zelf betalen. In
dien er derhalve 's nachts gemalen
moet worden, komt het electrisch
licht nog voor zijn eigen rekening.
Deze molenaar, die vroeger voor
één polder maalde, moet het nu
vaak doen voor drie of vier. De ge
holpen polders betalen daarvoor aan
het polderbestuur, dat eigenaar van
de molen is. In één geval was dat
ïooo,— voor een jaar; de molenaar
kreeg hier 50,— van.
Voor dit schamele salaris zit de
man in een polder op een molen, die
geen verbinding heeft met de be-
Vijftig cent per uur. hetgeen tot gevolg heeft, dat er de gedeelte van dit bedrag komt uit het
Een andere molenaar die we hier volgende zomer werkelijk onmense- bewerken van een stukje grond. En-
letterlijk zullen citeren', schreef het 1«k hard geploeterd wordt, om uit kele keren is het echter gebeurd,
volgende:
„Ik moet het gehele jaar, zowel
bij dag als nacht en 's-Zondags klaar
staan, om de regen, die te veel geval
len is weg te malen. Per jaar maak
ik 1000 maaluren en als salaris ont
vang ik ƒ500,Dat is dus vijftig
cent per uur. Verder heb ik vrij wo-1
nen, maar schat dat niet te hoog, j
want de huurwaarde van een malen-
de molen is maar 2,per week. Ik
ben dus 1000 uren of 21 weken in
dienst van de polder; de andere 31
weken mag ik bij een ander werken, j
Maar dat valt niet mede, omdat het
verspreide weken zijn en ik soms na
14 dagen werken weer moet gaan
malen. Deze natte zomer kost mij bij-
voorbeeld 200 maaluren extra. Die
moet ik op de koop toenemen. Ik
verdien er niets meer mee. Als er
veel regen gevallen is, maal ik soms
18 uur per dag. Doordat je nooit
weet, wanneer je moet malen, kan
je nooit werk aannemen voor lange
re tijd. Ook zit ik, evenals veel an
dere collega's, te tobben met een te
ondiepe molenvliet. Uitdiepen kost
geld en dat wil men er niet aan ge
ven. Ik moet daardoor langer malen,
om het water weg te krijgen. Waar
om mag ik als molenaar-vakman
want niemand kan met een molen
malen, die niet bij een molen is op
gegroeid en verstand heeft van het
weer maar vijftig cent per uur
verdienen? "Wij gaan met molens om,
die bij onoplettendheid gauw duizen
den gld. schade oplopen en dat alle
maal voor vijftig cent per uur. Kan
hier nu werkelijk niets aan gedaan
worden?"
dat de tuin door het slechte weer
geen winst opleverde, waardoor men
aangewezen was op een bedrag van
400,om het jaar door te komen.
Weer een voorbeeld, dat de positie
van de molenaar, die toch al rond
de minimumgrens zweeft, uitermate
kwetsbaar is.
Wij hebben zeer bewogen brieven
ingezien, maar daarnaast ook korte
briefjes die een opvallende laconieke
toon hadden. Er schreef er een:
„Ik verdien 375 gulden per jaar
en heb vrij wonen. Daarvóór werk
ik 1200 uur.
Dat zoiets een wantoestand is, be
hoef ik niet uiteen te zetten. Ik hoop,
dat U er een eind aan kan maken.
Veel succes toegewenst...."
En deze!
„Ondergetekende verklaart, dat hij
350 per jaar verdient voor 1000
uren werken. In een nat jaar komen
daar nog heel wat uren bij. De rest
kunt u wel raden".
De hartewens.
Wat willen de molenaars nu eigen
lijk?
„Meer verdienen", zou men zeg
gen. Maar daarmede is toch niet vol
ledig de hartewens geraakt.
Zij verlangen een grotere zeker
heid ten aanzien van hun inkomen.
Als we deze natte zomer weer even
als voorbeeld mogen hanteren, dan
blijkt daaruit, dat de ontzettende re
genval in veel gevallen een week of
vier extra malen betekent.
Een groot verlies aan bijverdien
sten, waar niets tegenover staat. Het
jaarsalaris is het jaarsalaris; nat of
droog maakt geen verschil.
Maar dan klopt dat jaarsalaris
niet!, zeggen de molenaars. Als we
zo sterk gebonden zijn aan de mo
len, dan hebben we toch recht op een
salaris, dat ons in het ongunstigste
geval de mogelijkheid biedt, om er
te komen. Als we nu een nat jaar
hebben, ontvangen we een loon,
waarvan een gezin al leeft het nog
zo bescheiden eenvoudig niet kan
bestaan.
Een van de briefschrijvers formu
leert het zó: ..Ik ben een vakman en
verdien 0.45 per uur. Dat is toch
belachelijk! Een ongeschoolde arbei
der krijgt veel meer. Waarom is het
nu precies bij ons alleen onmogelijk
om een redelijk uurloon te verdie
nen? Ik moet de eerste man nog te
genkomen, die me dat kan uitleg
gen."
troffen door de merkwaardige ver
schillen. Er zijn molenaars, die een
kwartje per uur verdienen, er zijn
er met twee kwartjes per uur en dan
plotseling komt men er tussen de pa
pieren een tegen, die een gulden per
uur ontvangt. Men leest dan:
„Ik maak per jaar ongeveer 1100
uren, uitsluitend in de nacht, want
het is een electrisch gemaal en des
nachts is de stroom goedkoper. Voor
dit werk ontvang in 84,per
maand. Verder heb ik vrij wonen,
vrij licht en een stukje grond. Ver
der doe ik boerenarbeid voor 1,
woonde wereld. Met fiets of kinder
wagen dient men tien minuten door
de bagger te zeulen of de koeienmop-
pen voor men de gewone weg heeft
bereikt.
per uur.
Uit deze brief leest men een zekere
tevredenheid. Wij nemen aan, dat de
betreffende molenaar dikwijls lan
ge werkdagen maakt, maar hij kan
ervan komen.
Zodra men kans ziet om met zijn
gezin behoorlijk rond te komen, het
geen over het algemeen neerkomt
op een vrij eenvoudige wijze van
leven, is men tevreden.
De grief geldt zeer zeker niet het
harde werken, maar de combinatie
hard werken en toch armoede lijden.
Wij vernamen b.v. dat in een nat
jaar met weinig bijverdiensten dik
wijls schulden gemaakt moeten wor
den, om de winter door te komen,
de narigheid te komen. En dat lukt
alleen, als de weersomstandigheden
dan meewerken.
Zeer kwestbaar.
Wij hebben pok nog inzage gehad
van een schrijven, waaruit bleek, dat
de totale verdiensten (dus inclusief
de bijverdiensten) van een molenaar
kwamen op 1000 tot 1500 per jaar
plus vrij wonen. Het belangrijkste