't Draadnagel-mysterie brengt zelfs koning Carnaval in onrust En zij werden neergesmakt in uiterste duisternis de £ied aan deze tijd lenteboden r ronde ZATERDAG 20 FEBRUARI 1954 DE LE1DSE COURANT VIERDE BLAD PAGINA t Club van Vrije Vrijdenkers VI CB ZIJN VRIJDENKERS, die de zonderlinge en erg onvrije voor- keur aan de dag leggen, de her komst van het mensdom zo laag mo gelijk neer te halen. Er zij-n andere vrijdenkers, die de menselijke inborst als goed en edel aardig beschouwen, welke inborst door de beschaving alleen nog maar wat bijgeschaafd en ontbolsterd be- hoeft te worden. Vrije vrijdenkers echter zullen, bekijkend al wat er in de wereld te koop was en is, de mens zien als een Ontluisterd wezen, als een stuurman naast-God, die wegens wangedrag op de vaste wal is gezet en er niettemin steeds naar blijft vlassen, terug te keren op zijn schip en de vrije zeeën te bevaren. Vandaar het ontembaar werken van de mens van de aarde toch nog een paradijs te maken. De Semitische inkleding van het overbekende paradijs verhaal kan ons niet verhinderen de kern van het verhaalde „gij zult aan God gelijk zijn" als juist te waarderen, no melijk volledig kloppend met ee nuchtere beschouwing van de men in zijn bestaan, van ons eigen be staan, ons eigen ik. Het geploeter, de aarde en het menselijk leven zo geriefelijk moge lijk te maken strookt met de waar digheid van de mens medeheersertje te zijn naast God. De mens dient echter goed in de gaten te houden, dat hij geen Heer is van zichzelf, dat hij niet is zijn eigen God Deze aanmatiging toch is het begin van alle ellende geweest. Zij broeit in het menselijk geslacht erfelijk voort als in slecht gewon nen hooi. Telkens slaan de vlammen er weer uit en leggen de boerderij der samenleving in as. De duizeling van de hoogmoed, welke de mens heeft aangegrepen en v/elke de enige oorzaak kan zijn van het verstoorde evenwicht tussen geest en stof, smakt hem altoos weer neer, zodra hy de begane grond der nederigheid poogt te verlaten. De nederigheid, het zich afhanke lijk weten van de Eeuwig-Zijnde, is de bril, welke het de ziekelijk bij ziende en schele mens mogelijk maakt zonder misstappen en kron kelpaden 's levens weg af te lopen. Een mens kijkt zonder bril wel raar uit zijn ogen, maar hij kan toch nog zien. Hij is door de duizeling van de hoogmoed niet zo verblind, dat hij totaal blind werd, alles rond om hem in duisternis veranderde en duisternis voor hem even behage- lü'k werd als voor een nachtvogel. Vanwaar die ziele-söhemering tus sen Licht en Duisternis, waar dikke duisternis kon worden verwacht? „Rust in vrede" IJ ET interesseert iederen, of er, behalve onze aarde, nog meer we relden bewoond zijn met mensen of v/at daarop zo'n beetje lykt. Het kan zijn, het kan ook niet zijn; we weten er niets van. Maar onze menselijke peiling van goddelijke gevoelens bracht ons tot de overweging, dat het Oneindig We zen zijn bestaansvreugde heeft wil len delen met door Hem geschapen vrije en verantwoordelijke wezens. De mens behoort ongetwijfeld tot deze hogere schepping, welke schep ping, zijnde onstoffelijk, aan de wet ten der stoffelijke sterfelijkheid niet onderhevig is. Deze hogere schep ping kan men daarom onsterfelijk van aard, onsterfelijk van nature noe men. Het is in dit verband opmerkelijk, dat zoals uit opgravingen blijkt de oermensen de lijken van hun gestorven soortgenoten niet maar lieten liggen als krengen van dieren, maar ze in de grond begroeven of verbrandden, onder begeleiding van misschien in ons oog dwaze ceremo nieën. Alle volkeren, hoezeer na de oor spronkelijke degradatie ook in de modder van de degeneratie of ont aarding weggezakt, springen in ver gelijking met dieren op ongewone wijze met lijken om. Zelfs zulke ver schrikkelijk hoogbegaafde mensen, dip omdat zij vanwege de stads verlichting de sterren niet meer kun nen zien in hun studeerkamer de onsterfelijkheid loochenen, vinden het schandelijk een menselijk lijk weg te werpen. Zij strooien er bloe metjes over, houden een toespraak en stamelen in tegenspraak met ziohzelven „Goede vriend, rust in vrede". Het is wanneer ge de koude aarde daar in het kille heelal ziet draaien, een merkwaardig, ziele-ver- warmend en bijna bovennatuurlijk schouwspel ^1 te provinciaals ZE lijkenbedoening, hoe interes sant ook, heeft ons enigszins af- gebogen van de hogere, de geestelij ke en onsterfelijke schepping, waar toe de mens ongetwijfeld behoort. Is het niet wat bekrompen, pro vinciaals of zelfs dorps, aan te ne men, dat God vrije wezens ver wekkend om Zijn bestaansvreugde te delen alleen maar mensen op de planeet aarde heeft geschapen. Het komt ons als vrije vrijdenkers voor, dat zulk een opvatting inder daad zeer benauwd is in de einde loze horizon van het Goddelijk We zen. Wanneer ons uit anderen hoofde wordt meegedeeld, dat er behalve de paar milliard mensen nog trillioe- nen en nogmaals trilioenen vrije we zens zijn verwekt, voelen we die mededeling aan als een verruiming van ons mens-zijn. Vragen wij ons af, of God de la gere stoffelijke schepping nodig had om er de hogere schepping mee te doen samensmelten zoals bij de mens is geschied dan springt het idiote van deze vraag onmiddellijk naar buiten. Het blijft een vraag, of God ook elders deze samensmelting van hoog en laag heeft bewerkstel ligd of ook andere werelden door vrije wezens bewoond zijn maar dat de Heilige Geest ook buiten de stoffelijke schepping vrije wezens „zonder lichaam" heeft verwekt, is zo voor do hand liggend, dat stellige mededelingen daaromtrent uit an dere bron oris niet verbazen, maar ons ondorps vrijdenkerig inzicht be vestigen. Lichte en duistere zielen *I*OT deze hogere schepping beho- rèn de levende mensen, de zielen van gestorven mensen, de engelen in alle toonaarden van muzikaliteit, lage, hoge en zeer hoge tonen, en ook de duivels of demonen en wellicht nog allerlei andere wezens, waarvan we hoegenaamd geen kennis dragen. Zij allen behoren wy inbegreoen tot de vrije wezens met zelfbe stuur en daarmee overeenkomende verantwoording. Ook de vrije geesten zijn niet meer dan schepselen, opgeroepen in het bestaan om zich mede te verheugen in de vreugde van het Goddelijk Zijn. Hun vrijheid hield uiteraard de mogelijkheid in er misbruik van te maken. De enige manier, waarop zij er misbruik van konden maken was de orde verstoren door zelf God te wil len zijn in het diepst van hun gedach ten. Men neemt aan dat vele vrije gees ten of engelen eigener beweging door de duizeling van deze dwaze hoog moet zijn aangegrepen. Te zelfder stond werd het hun van God toestralende licht hun ont trokken en smakten zij neer in de uiterste duisternis des geesfes. Zij werden duistere engelen, duivels of demonen genaamd. Hoe hoger de toon was die zij de in bovennatuurlijke orde of harmonie vertegenwoordigden, des te schriller en valser werd hun wanklank. Ook een van de allerhoogste en al lerheiligste tonen verkoos eigen wan klank boven het onderdanig mee spelen in de goddelijke harmonie der hogere schepping. Hij kreeg bij de mensen de naam van Satan. Deze geesten, de goed-gerichte en gelen zowel als de van het Licht af gedraaide duivels, zijn aan geen ruimte of tijd gebonden. Ruimte en tijd immers zijn wiskundige betrek kingen van de stoffelijke schepping. Buiten de stoffelijke schepping is er ruimte noch tijd. Beide begrippen ko men op en vergaan met de stoffe lijke schepping en zij vergaan reeds' voor ieder mens zodra hij sterft Aangezien de binding van de geest aan de stof zoals bij de mensheid heeft plaats gevonden uiteraard een beperking inhoudt, zijn de on stoffelijke wezens meer vermogend in kennis dan zelfs de eerste men sen waren, toen zij zich nog moch ten verblijden in volle afstraling van het Goddelijk Wezen. Met hun klare kennis, die zij eige ner beweging ten goede of ten kwade konden aanrichten, komt de toestand overeen van de geestelijke wezens, waarin zij bij hun keus ten goede of ten kwade terecht kwamen. Goed-gericht werden zij verheven tot hemelse deelgenoten in Gods DAMPO GENEEST verkoudheden bi^aderJMoederenKind (Advertentie) zij in de geestelijke duisternis van de hel, in de eeuwige nacht van on blusbare, allerrampzaligste hoog moed. En waarom God zulke in zichzelf ver- do'ven wezens in hun rampzalige staat laat voortbestaan en ze niet vernietigt, is een vraag, waarover ge niet te veel kunt piekeren zonder scheel, dus verkeerd te zien! De schipbreuk mens toen hij dezelfde keus kon doen en de kwade keuze deed. niet eveneens van he* Goddelijk Aan schijn w*»rd weggestoten doch een kijkvenster op de eeuwige heerlijk heid Dehield, zijn als „verzachtende omstandigheden" aan te voeren zijn door de stoffelijke in-schaping be perkt inzicht en de influistering, zo sluw als een slang, tot godslastering door een hogere, meer vermogende macht van een duivelse geest. Het menselijk geslacht werd gede gradeerd maar niet verstoten. Het werd in de stoffelijke schepping aan zichzelf overgelaten, maar niet ge heel. Zijn inzicht en vrije wil dompel den onder in de natuurlijke schep ping, maar met behoud van de eigenschap der hogere schepping, de onsterfelijkheid. Ziedaar de toestand van de mens: zich thuis voelend in de wereld en toch nooit bevredigd; het goede wil lend en ten kwade geneigd: het enig verstand begaafd en toch telkens dwalend; onderhevig aan lijden en verblijden; ondergedompeld in de natuurlijke schepping, maar met het hoofd boven water in de barmhar tige zonneschijn van Goddelijk me dedogen, welke uit de schipbreuk der menselijke mislukking redden zal wie gered wil worden en de uitge stoken hand der genade niet moed willig afwijst. En toch zijn er altijd mensen, die deze hand hooghartig afwijzen, en het zelf willen proberen, zelf god willen zijn, tot telkens weerkerende rampspoed van ganse volkeren, tot De Lenteboden zijn er weer, zo heb ik pas gelezen in dit mijn lijfblad, dat ik eer als nimmer nog voor deze, want ik verlang naar 't einde van dees koude natte dagen, maar waar die lente wezen kan dien ik toch wel te vragen. Zijn het de kleine crocusies, die kleurig in het gras staan, zoals de kind'ren in de school, die vrolijk naar de klas gaan. Ik heb geen crocus nog aanschouwd dat kan het dus niet wezen; het is nog winter, het is koud, geen crocus is verrezen. Zijn het de kleine vogels ook of zelfs'de leeuwerikken; maar uit de schoonsteen kringelt rook als wij naar buiten blikken. Wij strooien kruimels voor ze neer en brood, opdat zij leven. Maar Lente? Och, welnee meneer, ik zou er wat voor geven. Ik zie het land met sneeuw bedekt ik zie de kale takken der bomen en de krant verwacht, dat weer de vorst zal komen. Wa£r zijn die Lenteboden dan, waarvan de krant kon spreken, ik zie er nergens eentje van, hoe 'k ook heb uitgekeken. Maar eensklaps gaat een licht mij op; 't zijn toch de blijde bloemen en vogels, die het lentelied zo heel zacht reeds doen zoemen. Alleen: men ziet ze niet in 't gras of in-de lucht dat goedje, maar 'k zag ze in mijn eigen krant slechts op een dameshoeaje. vreugde; kwaad-gericht, verdwenen gillende pret van verdorven geesten TROUBADOUR der duisternis, die de wereldver woesting en de verwoesting der zie len nastreven, trt droefheid van de hemelse geesten, die helpen waar hun hulp wordt ingeroepen. Maar waar hoogmoed heerst, vinden de engelen van het licht de deuren van het hart gesloten. Deze voortdurende oorlog van de geschapen geesten met de stof ver mengd of niet met de stof vermengd speelt zich af in het door het Eeuwig Zijn geschapen zijnde, in de willetjes, welke Hij met zijn Eeuwige Wil heeft gewild en opgeroepen. Ko ren en kaf laat Hij dooreengemengd tot de dag der Oogst, wanneer Hij het koren tot zich neemt in zijn eeuwige graanschuren en het kaf laat branden op de vuilnishoop, wel ke walmend neerslaat als een Kaïns offer, nadat de oogst van het land is gereden. MARIUS. Bewaar Uw kalmte, maar wees voorzichtig We vonden het veel te gevaarlijk I en daarom hebben we voordat we I Wanneer we zover met onze schrik- tot aankoop overgingen eerst alle beelden gekomen zijn, hebben we timmergereedschap met de vuilnis man meegegeven; we kopen wel weer nieuw en dan veel mooier, dan we hadden van de ƒ15.000, die we op het punt staan te winnen. Nooit wordt er bij ons iets getim merd, maar je zult altijd net zien, dat wanneer je spijkers in huis hebt, waarmee gedurende tien dagen helemaal niets mag gebeuren, dat er dan iemand een onweerstaanbare lust krijgt om te gaan timme ren. Vreselijk. We durven er gewoon niet aan te denken en daarom spelen ons door lopend de meest lugubere tonelen door de geest. Wij komen opgewekt thuis om nog eens naar ons twaalf fortuinbrengers te kijken en daar zien we plotseling een mormel van een schilderij aan de muur hangen. „Mooi hè?" horen we een stem ach ter ons. „Ik vond vanmorgen toch toevallig een paar spijkertjes op het bureau en heb meteen dat schilde rij eens opgehangenof: „Nu je kunt goed merken, dat ik die keu kenstoel eens flink onder handen genomen heb: ik vond toevallig van morgen een paar spijkertjes en heb die gammele stoel eens flink stevig in elkaar getimmerd...." De „leveranciers" Mej. J. v. Heel, Jan van Hout kade 30. A. Hosman, (fa. Meeuws) Breestraat 111lila, tel. no. 23232. P. Gordijn, Staalwijkstraat 5. Mej. R. Pastoors, Tulpen straat 7. Kolenhandel v. Dorp, v. d. Waalstraat. H. Molkenboer, Kam. Onnes- laan 12, tel. 22782 of 21353. onze gehele omgeving al vergeten. Het angstzweet parelt centimeters dik op ons gepijnigde voorhoofd en vol komen verslagen zien we onszelf naar de keukenstoel of naar de muur sluipen, waar een van de twaalf fel gekleurde Thuisfront-draadnagels 'n ordinair stuk linnen of hout tot stut dient. Voorzichtig breken we de muur rondom de spijker weg en hakken de keukenstoel aan splinters, maar als we met onze spijker bij het Thuisfront komen, zeggen ze daar: ,.Ja. het spijt ons voor u; u had in derdaad de vijftienduizend gulden gewonnen, maar nu uw spijker zo be schadigd is, kunnen we ze u echt niet uitbetalen. Dat mag niet van de minister van Justitie." Doeltreffend. Wanneer we zover zijn, worden we altijd met een gil wakker en een paar maal is het al gebeurd, dat we op straat door zo'n nachtmerrie overvallen werden en de gil zorgde dan voor vrij ongemakkelijke situa ties. Maar nadat we de prijswinnende draadnagel op een bar kwade mid dag in de bek van de kat zagen, die ook al op andere manieren poogt ons I met uw gordijnen gebeuren, als ze leven te verzuren, hebben we door- het tijdens de jaarlijkse schoon- tastende maatregelen genomen en momenteel dragen we de kostbare spijkers dag en nacht bij ons; het geen 's nachts wel eens een beetje fa- De rijkdom lacht u tegen kir-achtige gewaarwordingen geeft, maar hetgeen in ieder geval doel treffend is. Niet????? Maar waarom schrijven we al ons (geestelijk) lijden hier neer, terwijl u al genoeg met het uwe te stellen zult hebben? Wat zegt uhetot u nog geen draadnagels in huis? Wilt u dan met alle geweld niet tot rijkdom komen, blijft u nog lan ger door de modderige sneeuw bag geren, terwijl dat aardige brommer tje de volgende week in uw bezit kan zijn; moet het vloerkleed dan niet nodig vervangen worden door een nieuw en wat moet er straks maakwas begeven? Te dol! De rijkdom lacht u maakt een grapje met de onwaar schijnlijkheid van al uw wenaen. Voor slechts één kwartje hebt u twee kansen en zoals u boven kunt le zen, hebben wij er twaalf tegelijk gekocht, want dat is voordeliger, die kosten te zamen maar anderhalve gulden. Maar hebt u de spijkers nog niet in huis, raak dan niet overstuur. Uw kans behoeft nog niet verkeken te zijn. Voor de parochianen van de 8t. Petrusparochie uit Lelden Is het al heel eenvoudig. Die behoeven ge woon thuis tc blijven wachten, tot dat ze de volgende week Dinsdag, Woensdag of Donderdag een oorver dovend lawaai horen en, naar het raam vliegend, buiten een optocht af gezanten uit het rijk van Koning Carnaval zien. Deze ambassadeurs uit het land-van-de-lol hebben een halve ijzerfabriek bij zich en zullen deze (in gedeelten) aan de huizen verko pen. Waarschuwing. Wij voelen de smart bij de vele le zeressen en lezers, die niet tot de Leidse Petrusparochie behoren en voor hen gaat hierbij een lijstje van Leidse «leveranciers", terwijl wc de Leidenaars waarschuwen, dat de kostbare draadnagels Zondag 28 Fe bruari niet aan alle parochiekerken verkocht zullen worden. En al bent u er nu vast van over tuigd, dat u toch niets wint' wij zijn dat zelf ook wel, maar ondertus sen beven we als er iemand naar onze draadnagels wijst dan koopt u natuurlijk toch een paar kilo spij kers. Want deze actie die warm aanbevolen is door de Bisschoppen, die het grote belang van het werk van Nationaal Katholiek Thuis front inzien moet slagen! En daarnaast zou u toch niet graag de spanning willen missen, die u weer kunt beleven, wanneer in de avond uren van Zondag 28 Febr. via de K.R.O. de geheime sleutel komt, die u en ons het draadnagelmysterie zal ontwarren. KRONUS DE BESLISSENDE V.. Door Percy King 4) Als zij zich voorstelde, dat hij er in zou meespelen, moest zij eerst maar eens vertellen, wat de inzet was. „Bent u van plan, hier te blijven staan?" onderbrak zij zijn gedachten- gang. „U zaïlt het verkeer hinderen." „Qp dit uur 'is hier zo goed als geen verkeer. Ik zal rijden, zodra ik weet waar het om gaat. En anders rijd ik niet. Ziet u, ik hou er van, een kat een kat te noemen. U zegt, dat u in moeilijkheden bent. Ga een staipje verder en vertel, van welke aard ze zijn." Zij hief het hoofd op en zag Hem vol aan. „Kent u mij werkelijk niet?" „Neen, werkelijk niet". Het scheen haar op te luchten. „Dan veilt het me minder moeilijk, u in vertrouwen te nemen. Ik geloof u, als u zegt, dat u mij niet ként. Het is daarom nog niet uitgesloten, dat ik u wèl ken. Hebt u met die moge lijkheid rekening gehouden?" Cullingwood zweeg. Hij schoot met die vrouw niet op; zij bleef steeds in een kringetje ronddraaien. Van zijn kant wist hij positief, dat hij haar vóór deze avond niet ontmoet had. De kringen, waarin zijn vader en hij verkeerd hadden, waren zeer beperkt geweest. Aan de weg hadden zij niet getimmerd. Het was hem dus een raadsel, hoe en waar zij hem had leren kennen. H\j zinspeelde er echter met geen woord op en vol hardde in zijn afwachtende houding. Zijn zwijgen bracht haar van de wijs. Zij ^yilde beginnen met hem de situatie uit te leggen, maar struikel de over haar woorden en gaf de po ging op. Hij bleef haar aanzien, strak, dringend. Ze begon opnieuw, eerst van de hak op de tak springend. Ein delijk had zij de draad te pakken. „Ik verkeer in een vreselijke posi tie," barstte zij uit, de handen wrin gend. „Ik ben in de macht van een man, die me onophoudelijk geld af pers .Als mjjn echtgenoot er achter komtZij zweeg even; de pauze was op effect berekend. „En hij komt er achter, vast en zeker, tenzij ik maatregelen neem, vanavond nog, afdoende!" De woorden gingen over Culling wood heen. Zij hadden voor hem het belangrijkste element gemist dat der oprechtheid. Het leek hem een van buiten geleerd versje. Achter haar optreden zat een heel andere bedoeling, dan zij voorgaf. Welke ge trouwde vrouw, die in moeilijkheden verkeert, pakt haar auto, rijdt naar een buurt als Millstream Road, laat haar keuze vallen op een willekeu rige man in een willekeurige bar en verzoekt hem, haar uit die moeilijk heden te helpen? Alleen een groentje kon een dergelijk verhaal als zoete koek slikken. En Keith Culling wood was om de drommel geen groentje. „Wat denkt u, dat ik voor u doen kan?" vroeg hij gereserveerd. „De man, die me geld afperst, be zit een aantal brieven, liefdesbrie ven, die ik hem enkele maanden vóór mijn huwelijk schreef. Mijn echtge noot is ontzettend jaloers. Hjj ver keert bovendien in de mening, dat er nooit een andere man in mijn le ven is geweest. Ik heb hem dat plech tig moeten verzekeren. Deze onzin nige brieven dateren uit de tijd, toen ik al met hem verloofd was. Maar het ergste is, dat de^afperser de data vervalst heeft, zoals hij me schaamte loos heeft laten zien! Het heeft nu de schijn of ik zo een jaar geleden schreef, en de inhoud krijgt in dat licht natuurlijk een veel ernstiger betekenis. Ik moet die brieven heb ben! Honderd pond, als u ze mij van avond terugbezorgd!* Keith floot zachtjes. „Ik snap het. U wilt me een inbraakje laten ple gen en...." „O, neen! Zoiets is geen diefstal!" viel zij hem haastig in de rede. „U weet heel goed, dat niemand het dief stal noemt, een schurk die brieven weer te ontnemen. Ik heb een doch tertje, Marjorie; ik kan de gedachte niet verdragen, dat ze my zou min achten om mjjn mallottigheid!" „Ik verzeker u, madame, dat dc politie er die kijk niet op heeft. Zij zal het wel degelijk diefstal noemen schurk of geen schurk", antwoord de Keith droog. Zij sloeg de handen voor het ge laat. „Ik had gedacht, dat honderd pond u er een andere kijk op zouden geven!" „Honderd pond betekenen op het ogenblik een Kapitaal voor me, dat beken ik ronduit," verzekerde hij haar. „Welnu dan? Gevaar is er zo goed als niet bij. De man woont in een landhuis; bedienden zijn er niet Het is een hoge uitzondering, als hij er zelf de nacht doorbrengt. Met de in deling van de woningzij stokte even en vervolgde toen: „ben ik goed bekend. Ik kan u ook zeggen, waar de brieven te vinden zijn." „Ik zit op zwart zaad en kan het geld best gebruiken. Maar ik ben geen inbreker, madame. Misschien zou een jongen van de vlakte...." „Praat geen onzin!" viel zij bits uit. „Ik denk er niet aan, met een beroepsmisdad'/er te onderhandelen! Ziet u niet in, dat zoiets onmogelijk voor mij is? rk wist niet, dat iemand, die aan zijn laatste shillings toe is, zoveel bezwaren zou maken!" „Oho!" Keith klakte met de tong. „Dat lijkt er waarachtig wel wat op, alsof u mij kent! Met wie heb ik de eer?" Zij gleed over de vraag heen. „Ik zei het bij wijze van spreken. U maakt de indruk op me, dat u betere dagen gekend hebt." „Hebik ook, madame!" gaf hij monter toe. „Maar ik ben en blijf op timist. Ik reken er vast op, dat die betere dagen weer aanbreken." „U Iaat me niet in de steek, wel? Honderd pond in ruil voor de brie ven contant! Honderd pond! Wie weet de grondslag van een roos kleurige toekomst!" Zij praatte rad door, over alles en nog wat. Keith luisterde slechts met een half oor. Hij bepeinsde, wat hij met hon derd pond doen kon. Veel. Heel veel. Allereerst was hij, als hij het zuinig jes aanlegde, voor minstens een half jaar onder dak. Wanneer de vrouw hem niet om de tuin geleid had met haar verhaal, vefrichtte hij feitelijk een ridderlijke daad met het huis van een schurk binnen te dringen, herti de brieven afhandig te maken en de gemoedsrust van een vrouw te redden. „Waar woont de snuiter?" vroeg hy eensklaps. Zij kon een kreet van vreugde niet onderdrukken. „In Streaham. Halver wege Norbury. Ik zal zeggen waar u stoppen moet." „Nog even. Ik herhaal mijn vraag met wie heb ik de eer?" „Mijn naam doet er niet toe." Cullingwood fronste het voorhoofd. „Hoe weet ik dan, welke brieven ik hebben moet?" „U zult daar één pakje vinden dat zijn de mijne. Onder het rijden vertel ik u de bijzonderheden." „Alright. Voorlopig zult u dus ma dame X voor me zijn. Wie is de ke rel?" Wordt vervolgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1954 | | pagina 11