't Draadnagel-mysterie brengt
zelfs koning Carnaval in onrust
En zij werden neergesmakt in
uiterste duisternis
de
£ied aan deze tijd
lenteboden
r
ronde
ZATERDAG 20 FEBRUARI 1954
DE LE1DSE COURANT
VIERDE BLAD PAGINA t
Club van Vrije Vrijdenkers
VI
CB ZIJN VRIJDENKERS, die de
zonderlinge en erg onvrije voor-
keur aan de dag leggen, de her
komst van het mensdom zo laag mo
gelijk neer te halen.
Er zij-n andere vrijdenkers, die de
menselijke inborst als goed en edel
aardig beschouwen, welke inborst
door de beschaving alleen nog maar
wat bijgeschaafd en ontbolsterd be-
hoeft te worden.
Vrije vrijdenkers echter zullen,
bekijkend al wat er in de wereld te
koop was en is, de mens zien als een
Ontluisterd wezen, als een stuurman
naast-God, die wegens wangedrag op
de vaste wal is gezet en er niettemin
steeds naar blijft vlassen, terug te
keren op zijn schip en de vrije
zeeën te bevaren.
Vandaar het ontembaar werken
van de mens van de aarde toch nog
een paradijs te maken.
De Semitische inkleding van het
overbekende paradijs verhaal kan ons
niet verhinderen de kern van het
verhaalde „gij zult aan God gelijk
zijn" als juist te waarderen, no
melijk volledig kloppend met ee
nuchtere beschouwing van de men
in zijn bestaan, van ons eigen be
staan, ons eigen ik.
Het geploeter, de aarde en het
menselijk leven zo geriefelijk moge
lijk te maken strookt met de waar
digheid van de mens medeheersertje
te zijn naast God.
De mens dient echter goed in de
gaten te houden, dat hij geen Heer
is van zichzelf, dat hij niet is zijn
eigen God
Deze aanmatiging toch is het begin
van alle ellende geweest.
Zij broeit in het menselijk geslacht
erfelijk voort als in slecht gewon
nen hooi. Telkens slaan de vlammen
er weer uit en leggen de boerderij der
samenleving in as.
De duizeling van de hoogmoed,
welke de mens heeft aangegrepen en
v/elke de enige oorzaak kan zijn van
het verstoorde evenwicht tussen
geest en stof, smakt hem altoos weer
neer, zodra hy de begane grond der
nederigheid poogt te verlaten.
De nederigheid, het zich afhanke
lijk weten van de Eeuwig-Zijnde, is
de bril, welke het de ziekelijk bij
ziende en schele mens mogelijk
maakt zonder misstappen en kron
kelpaden 's levens weg af te lopen.
Een mens kijkt zonder bril wel
raar uit zijn ogen, maar hij kan toch
nog zien. Hij is door de duizeling
van de hoogmoed niet zo verblind,
dat hij totaal blind werd, alles rond
om hem in duisternis veranderde en
duisternis voor hem even behage-
lü'k werd als voor een nachtvogel.
Vanwaar die ziele-söhemering tus
sen Licht en Duisternis, waar dikke
duisternis kon worden verwacht?
„Rust in vrede"
IJ ET interesseert iederen, of er,
behalve onze aarde, nog meer we
relden bewoond zijn met mensen of
v/at daarop zo'n beetje lykt.
Het kan zijn, het kan ook niet
zijn; we weten er niets van.
Maar onze menselijke peiling van
goddelijke gevoelens bracht ons tot
de overweging, dat het Oneindig We
zen zijn bestaansvreugde heeft wil
len delen met door Hem geschapen
vrije en verantwoordelijke wezens.
De mens behoort ongetwijfeld tot
deze hogere schepping, welke schep
ping, zijnde onstoffelijk, aan de wet
ten der stoffelijke sterfelijkheid niet
onderhevig is. Deze hogere schep
ping kan men daarom onsterfelijk
van aard, onsterfelijk van nature noe
men.
Het is in dit verband opmerkelijk,
dat zoals uit opgravingen blijkt
de oermensen de lijken van hun
gestorven soortgenoten niet maar
lieten liggen als krengen van dieren,
maar ze in de grond begroeven of
verbrandden, onder begeleiding van
misschien in ons oog dwaze ceremo
nieën.
Alle volkeren, hoezeer na de oor
spronkelijke degradatie ook in de
modder van de degeneratie of ont
aarding weggezakt, springen in ver
gelijking met dieren op ongewone
wijze met lijken om. Zelfs zulke ver
schrikkelijk hoogbegaafde mensen,
dip omdat zij vanwege de stads
verlichting de sterren niet meer kun
nen zien in hun studeerkamer de
onsterfelijkheid loochenen, vinden
het schandelijk een menselijk lijk
weg te werpen. Zij strooien er bloe
metjes over, houden een toespraak
en stamelen in tegenspraak met
ziohzelven „Goede vriend, rust in
vrede". Het is wanneer ge de koude
aarde daar in het kille heelal ziet
draaien, een merkwaardig, ziele-ver-
warmend en bijna bovennatuurlijk
schouwspel
^1 te provinciaals
ZE lijkenbedoening, hoe interes
sant ook, heeft ons enigszins af-
gebogen van de hogere, de geestelij
ke en onsterfelijke schepping, waar
toe de mens ongetwijfeld behoort.
Is het niet wat bekrompen, pro
vinciaals of zelfs dorps, aan te ne
men, dat God vrije wezens ver
wekkend om Zijn bestaansvreugde te
delen alleen maar mensen op de
planeet aarde heeft geschapen.
Het komt ons als vrije vrijdenkers
voor, dat zulk een opvatting inder
daad zeer benauwd is in de einde
loze horizon van het Goddelijk We
zen.
Wanneer ons uit anderen hoofde
wordt meegedeeld, dat er behalve
de paar milliard mensen nog trillioe-
nen en nogmaals trilioenen vrije we
zens zijn verwekt, voelen we die
mededeling aan als een verruiming
van ons mens-zijn.
Vragen wij ons af, of God de la
gere stoffelijke schepping nodig had
om er de hogere schepping mee te
doen samensmelten zoals bij de
mens is geschied dan springt het
idiote van deze vraag onmiddellijk
naar buiten. Het blijft een vraag, of
God ook elders deze samensmelting
van hoog en laag heeft bewerkstel
ligd of ook andere werelden door
vrije wezens bewoond zijn maar
dat de Heilige Geest ook buiten de
stoffelijke schepping vrije wezens
„zonder lichaam" heeft verwekt, is
zo voor do hand liggend, dat stellige
mededelingen daaromtrent uit an
dere bron oris niet verbazen, maar
ons ondorps vrijdenkerig inzicht be
vestigen.
Lichte en duistere
zielen
*I*OT deze hogere schepping beho-
rèn de levende mensen, de zielen
van gestorven mensen, de engelen in
alle toonaarden van muzikaliteit,
lage, hoge en zeer hoge tonen, en ook
de duivels of demonen en wellicht
nog allerlei andere wezens, waarvan
we hoegenaamd geen kennis dragen.
Zij allen behoren wy inbegreoen
tot de vrije wezens met zelfbe
stuur en daarmee overeenkomende
verantwoording.
Ook de vrije geesten zijn niet meer
dan schepselen, opgeroepen in het
bestaan om zich mede te verheugen
in de vreugde van het Goddelijk
Zijn.
Hun vrijheid hield uiteraard de
mogelijkheid in er misbruik van te
maken.
De enige manier, waarop zij er
misbruik van konden maken was de
orde verstoren door zelf God te wil
len zijn in het diepst van hun gedach
ten.
Men neemt aan dat vele vrije gees
ten of engelen eigener beweging door
de duizeling van deze dwaze hoog
moet zijn aangegrepen.
Te zelfder stond werd het hun
van God toestralende licht hun ont
trokken en smakten zij neer in de
uiterste duisternis des geesfes. Zij
werden duistere engelen, duivels of
demonen genaamd.
Hoe hoger de toon was die zij de in
bovennatuurlijke orde of harmonie
vertegenwoordigden, des te schriller
en valser werd hun wanklank.
Ook een van de allerhoogste en al
lerheiligste tonen verkoos eigen wan
klank boven het onderdanig mee
spelen in de goddelijke harmonie der
hogere schepping.
Hij kreeg bij de mensen de naam
van Satan.
Deze geesten, de goed-gerichte en
gelen zowel als de van het Licht af
gedraaide duivels, zijn aan geen
ruimte of tijd gebonden. Ruimte en
tijd immers zijn wiskundige betrek
kingen van de stoffelijke schepping.
Buiten de stoffelijke schepping is er
ruimte noch tijd. Beide begrippen ko
men op en vergaan met de stoffe
lijke schepping en zij vergaan reeds'
voor ieder mens zodra hij sterft
Aangezien de binding van de geest
aan de stof zoals bij de mensheid
heeft plaats gevonden uiteraard
een beperking inhoudt, zijn de on
stoffelijke wezens meer vermogend
in kennis dan zelfs de eerste men
sen waren, toen zij zich nog moch
ten verblijden in volle afstraling van
het Goddelijk Wezen.
Met hun klare kennis, die zij eige
ner beweging ten goede of ten kwade
konden aanrichten, komt de toestand
overeen van de geestelijke wezens,
waarin zij bij hun keus ten goede of
ten kwade terecht kwamen.
Goed-gericht werden zij verheven
tot hemelse deelgenoten in Gods
DAMPO GENEEST
verkoudheden
bi^aderJMoederenKind
(Advertentie)
zij in de geestelijke duisternis van
de hel, in de eeuwige nacht van on
blusbare, allerrampzaligste hoog
moed.
En waarom God zulke in zichzelf ver-
do'ven wezens in hun rampzalige
staat laat voortbestaan en ze niet
vernietigt, is een vraag, waarover ge
niet te veel kunt piekeren zonder
scheel, dus verkeerd te zien!
De schipbreuk
mens toen hij dezelfde keus kon
doen en de kwade keuze deed. niet
eveneens van he* Goddelijk Aan
schijn w*»rd weggestoten doch een
kijkvenster op de eeuwige heerlijk
heid Dehield, zijn als „verzachtende
omstandigheden" aan te voeren zijn
door de stoffelijke in-schaping be
perkt inzicht en de influistering, zo
sluw als een slang, tot godslastering
door een hogere, meer vermogende
macht van een duivelse geest.
Het menselijk geslacht werd gede
gradeerd maar niet verstoten. Het
werd in de stoffelijke schepping aan
zichzelf overgelaten, maar niet ge
heel. Zijn inzicht en vrije wil dompel
den onder in de natuurlijke schep
ping, maar met behoud van de
eigenschap der hogere schepping, de
onsterfelijkheid.
Ziedaar de toestand van de mens:
zich thuis voelend in de wereld en
toch nooit bevredigd; het goede wil
lend en ten kwade geneigd: het enig
verstand begaafd en toch telkens
dwalend; onderhevig aan lijden en
verblijden; ondergedompeld in de
natuurlijke schepping, maar met het
hoofd boven water in de barmhar
tige zonneschijn van Goddelijk me
dedogen, welke uit de schipbreuk der
menselijke mislukking redden zal
wie gered wil worden en de uitge
stoken hand der genade niet moed
willig afwijst.
En toch zijn er altijd mensen, die
deze hand hooghartig afwijzen, en
het zelf willen proberen, zelf god
willen zijn, tot telkens weerkerende
rampspoed van ganse volkeren, tot
De Lenteboden zijn er weer,
zo heb ik pas gelezen
in dit mijn lijfblad, dat ik eer
als nimmer nog voor deze,
want ik verlang naar 't einde van
dees koude natte dagen,
maar waar die lente wezen kan
dien ik toch wel te vragen.
Zijn het de kleine crocusies,
die kleurig in het gras staan,
zoals de kind'ren in de school,
die vrolijk naar de klas gaan.
Ik heb geen crocus nog aanschouwd
dat kan het dus niet wezen;
het is nog winter, het is koud,
geen crocus is verrezen.
Zijn het de kleine vogels ook
of zelfs'de leeuwerikken;
maar uit de schoonsteen kringelt rook
als wij naar buiten blikken.
Wij strooien kruimels voor ze neer
en brood, opdat zij leven.
Maar Lente? Och, welnee meneer,
ik zou er wat voor geven.
Ik zie het land met sneeuw bedekt
ik zie de kale takken
der bomen en de krant verwacht,
dat weer de vorst zal komen.
Wa£r zijn die Lenteboden dan,
waarvan de krant kon spreken,
ik zie er nergens eentje van,
hoe 'k ook heb uitgekeken.
Maar eensklaps gaat een licht mij op;
't zijn toch de blijde bloemen
en vogels, die het lentelied
zo heel zacht reeds doen zoemen.
Alleen: men ziet ze niet in 't gras
of in-de lucht dat goedje,
maar 'k zag ze in mijn eigen krant
slechts op een dameshoeaje.
vreugde; kwaad-gericht, verdwenen gillende pret van verdorven geesten
TROUBADOUR
der duisternis, die de wereldver
woesting en de verwoesting der zie
len nastreven, trt droefheid van de
hemelse geesten, die helpen waar hun
hulp wordt ingeroepen. Maar waar
hoogmoed heerst, vinden de engelen
van het licht de deuren van het hart
gesloten.
Deze voortdurende oorlog van de
geschapen geesten met de stof ver
mengd of niet met de stof vermengd
speelt zich af in het door het
Eeuwig Zijn geschapen zijnde, in de
willetjes, welke Hij met zijn Eeuwige
Wil heeft gewild en opgeroepen. Ko
ren en kaf laat Hij dooreengemengd
tot de dag der Oogst, wanneer Hij
het koren tot zich neemt in zijn
eeuwige graanschuren en het kaf
laat branden op de vuilnishoop, wel
ke walmend neerslaat als een Kaïns
offer, nadat de oogst van het land is
gereden. MARIUS.
Bewaar Uw kalmte, maar wees voorzichtig
We vonden het veel te gevaarlijk I
en daarom hebben we voordat we I
Wanneer we zover met onze schrik-
tot aankoop overgingen eerst alle beelden gekomen zijn, hebben we
timmergereedschap met de vuilnis
man meegegeven; we kopen wel
weer nieuw en dan veel mooier,
dan we hadden van de ƒ15.000,
die we op het punt staan te winnen.
Nooit wordt er bij ons iets getim
merd, maar je zult altijd net zien, dat
wanneer je spijkers in huis hebt,
waarmee gedurende tien dagen
helemaal niets mag gebeuren, dat er
dan iemand een onweerstaanbare
lust krijgt om te gaan timme
ren.
Vreselijk.
We durven er gewoon niet aan te
denken en daarom spelen ons door
lopend de meest lugubere tonelen
door de geest. Wij komen opgewekt
thuis om nog eens naar ons twaalf
fortuinbrengers te kijken en daar
zien we plotseling een mormel van
een schilderij aan de muur hangen.
„Mooi hè?" horen we een stem ach
ter ons. „Ik vond vanmorgen toch
toevallig een paar spijkertjes op het
bureau en heb meteen dat schilde
rij eens opgehangenof: „Nu
je kunt goed merken, dat ik die keu
kenstoel eens flink onder handen
genomen heb: ik vond toevallig van
morgen een paar spijkertjes en heb
die gammele stoel eens flink stevig
in elkaar getimmerd...."
De „leveranciers"
Mej. J. v. Heel, Jan van Hout
kade 30.
A. Hosman, (fa. Meeuws)
Breestraat 111lila, tel. no.
23232.
P. Gordijn, Staalwijkstraat 5.
Mej. R. Pastoors, Tulpen
straat 7.
Kolenhandel v. Dorp, v. d.
Waalstraat.
H. Molkenboer, Kam. Onnes-
laan 12, tel. 22782 of 21353.
onze gehele omgeving al vergeten.
Het angstzweet parelt centimeters dik
op ons gepijnigde voorhoofd en vol
komen verslagen zien we onszelf naar
de keukenstoel of naar de muur
sluipen, waar een van de twaalf fel
gekleurde Thuisfront-draadnagels 'n
ordinair stuk linnen of hout tot stut
dient.
Voorzichtig breken we de muur
rondom de spijker weg en hakken
de keukenstoel aan splinters, maar
als we met onze spijker bij het
Thuisfront komen, zeggen ze daar:
,.Ja. het spijt ons voor u; u had in
derdaad de vijftienduizend gulden
gewonnen, maar nu uw spijker zo be
schadigd is, kunnen we ze u echt
niet uitbetalen. Dat mag niet van de
minister van Justitie."
Doeltreffend.
Wanneer we zover zijn, worden
we altijd met een gil wakker en
een paar maal is het al gebeurd, dat
we op straat door zo'n nachtmerrie
overvallen werden en de gil zorgde
dan voor vrij ongemakkelijke situa
ties.
Maar nadat we de prijswinnende
draadnagel op een bar kwade mid
dag in de bek van de kat zagen, die
ook al op andere manieren poogt ons I met uw gordijnen gebeuren, als ze
leven te verzuren, hebben we door- het tijdens de jaarlijkse schoon-
tastende maatregelen genomen en
momenteel dragen we de kostbare
spijkers dag en nacht bij ons; het
geen 's nachts wel eens een beetje fa- De rijkdom lacht u tegen
kir-achtige gewaarwordingen geeft,
maar hetgeen in ieder geval doel
treffend is.
Niet?????
Maar waarom schrijven we al ons
(geestelijk) lijden hier neer, terwijl
u al genoeg met het uwe te stellen
zult hebben?
Wat zegt uhetot u nog geen
draadnagels in huis?
Wilt u dan met alle geweld niet
tot rijkdom komen, blijft u nog lan
ger door de modderige sneeuw bag
geren, terwijl dat aardige brommer
tje de volgende week in uw bezit
kan zijn; moet het vloerkleed dan
niet nodig vervangen worden door
een nieuw en wat moet er straks
maakwas begeven?
Te dol!
De rijkdom lacht u
maakt een grapje met de onwaar
schijnlijkheid van al uw wenaen.
Voor slechts één kwartje hebt u twee
kansen en zoals u boven kunt le
zen, hebben wij er twaalf tegelijk
gekocht, want dat is voordeliger,
die kosten te zamen maar anderhalve
gulden.
Maar hebt u de spijkers nog niet in
huis, raak dan niet overstuur. Uw
kans behoeft nog niet verkeken te
zijn. Voor de parochianen van de 8t.
Petrusparochie uit Lelden Is het al
heel eenvoudig. Die behoeven ge
woon thuis tc blijven wachten, tot
dat ze de volgende week Dinsdag,
Woensdag of Donderdag een oorver
dovend lawaai horen en, naar het
raam vliegend, buiten een optocht af
gezanten uit het rijk van Koning
Carnaval zien. Deze ambassadeurs uit
het land-van-de-lol hebben een halve
ijzerfabriek bij zich en zullen deze
(in gedeelten) aan de huizen verko
pen.
Waarschuwing.
Wij voelen de smart bij de vele le
zeressen en lezers, die niet tot de
Leidse Petrusparochie behoren en
voor hen gaat hierbij een lijstje van
Leidse «leveranciers", terwijl wc de
Leidenaars waarschuwen, dat de
kostbare draadnagels Zondag 28 Fe
bruari niet aan alle parochiekerken
verkocht zullen worden.
En al bent u er nu vast van over
tuigd, dat u toch niets wint' wij
zijn dat zelf ook wel, maar ondertus
sen beven we als er iemand naar
onze draadnagels wijst dan koopt
u natuurlijk toch een paar kilo spij
kers. Want deze actie die warm
aanbevolen is door de Bisschoppen,
die het grote belang van het werk
van Nationaal Katholiek Thuis
front inzien moet slagen! En
daarnaast zou u toch niet graag de
spanning willen missen, die u weer
kunt beleven, wanneer in de avond
uren van Zondag 28 Febr. via de
K.R.O. de geheime sleutel komt, die
u en ons het draadnagelmysterie
zal ontwarren.
KRONUS
DE BESLISSENDE
V..
Door Percy King
4)
Als zij zich voorstelde, dat hij er in
zou meespelen, moest zij eerst maar
eens vertellen, wat de inzet was.
„Bent u van plan, hier te blijven
staan?" onderbrak zij zijn gedachten-
gang. „U zaïlt het verkeer hinderen."
„Qp dit uur 'is hier zo goed als geen
verkeer. Ik zal rijden, zodra ik
weet waar het om gaat. En anders
rijd ik niet. Ziet u, ik hou er van,
een kat een kat te noemen. U zegt,
dat u in moeilijkheden bent. Ga een
staipje verder en vertel, van welke
aard ze zijn."
Zij hief het hoofd op en zag Hem
vol aan. „Kent u mij werkelijk niet?"
„Neen, werkelijk niet".
Het scheen haar op te luchten.
„Dan veilt het me minder moeilijk, u
in vertrouwen te nemen. Ik geloof
u, als u zegt, dat u mij niet ként. Het
is daarom nog niet uitgesloten, dat
ik u wèl ken. Hebt u met die moge
lijkheid rekening gehouden?"
Cullingwood zweeg. Hij schoot met
die vrouw niet op; zij bleef steeds
in een kringetje ronddraaien. Van
zijn kant wist hij positief, dat hij
haar vóór deze avond niet ontmoet
had. De kringen, waarin zijn vader
en hij verkeerd hadden, waren zeer
beperkt geweest. Aan de weg hadden
zij niet getimmerd. Het was hem dus
een raadsel, hoe en waar zij hem
had leren kennen. H\j zinspeelde er
echter met geen woord op en vol
hardde in zijn afwachtende houding.
Zijn zwijgen bracht haar van de
wijs. Zij ^yilde beginnen met hem de
situatie uit te leggen, maar struikel
de over haar woorden en gaf de po
ging op. Hij bleef haar aanzien, strak,
dringend. Ze begon opnieuw, eerst
van de hak op de tak springend. Ein
delijk had zij de draad te pakken.
„Ik verkeer in een vreselijke posi
tie," barstte zij uit, de handen wrin
gend. „Ik ben in de macht van een
man, die me onophoudelijk geld af
pers .Als mjjn echtgenoot er achter
komtZij zweeg even; de
pauze was op effect berekend. „En
hij komt er achter, vast en zeker,
tenzij ik maatregelen neem, vanavond
nog, afdoende!"
De woorden gingen over Culling
wood heen. Zij hadden voor hem het
belangrijkste element gemist dat
der oprechtheid. Het leek hem een
van buiten geleerd versje. Achter
haar optreden zat een heel andere
bedoeling, dan zij voorgaf. Welke ge
trouwde vrouw, die in moeilijkheden
verkeert, pakt haar auto, rijdt naar
een buurt als Millstream Road, laat
haar keuze vallen op een willekeu
rige man in een willekeurige bar en
verzoekt hem, haar uit die moeilijk
heden te helpen? Alleen een groentje
kon een dergelijk verhaal als zoete
koek slikken. En Keith Culling
wood was om de drommel geen
groentje.
„Wat denkt u, dat ik voor u doen
kan?" vroeg hij gereserveerd.
„De man, die me geld afperst, be
zit een aantal brieven, liefdesbrie
ven, die ik hem enkele maanden vóór
mijn huwelijk schreef. Mijn echtge
noot is ontzettend jaloers. Hjj ver
keert bovendien in de mening, dat
er nooit een andere man in mijn le
ven is geweest. Ik heb hem dat plech
tig moeten verzekeren. Deze onzin
nige brieven dateren uit de tijd, toen
ik al met hem verloofd was. Maar
het ergste is, dat de^afperser de data
vervalst heeft, zoals hij me schaamte
loos heeft laten zien! Het heeft nu
de schijn of ik zo een jaar geleden
schreef, en de inhoud krijgt in dat
licht natuurlijk een veel ernstiger
betekenis. Ik moet die brieven heb
ben! Honderd pond, als u ze mij van
avond terugbezorgd!*
Keith floot zachtjes. „Ik snap het.
U wilt me een inbraakje laten ple
gen en...."
„O, neen! Zoiets is geen diefstal!"
viel zij hem haastig in de rede. „U
weet heel goed, dat niemand het dief
stal noemt, een schurk die brieven
weer te ontnemen. Ik heb een doch
tertje, Marjorie; ik kan de gedachte
niet verdragen, dat ze my zou min
achten om mjjn mallottigheid!"
„Ik verzeker u, madame, dat dc
politie er die kijk niet op heeft. Zij
zal het wel degelijk diefstal noemen
schurk of geen schurk", antwoord
de Keith droog.
Zij sloeg de handen voor het ge
laat. „Ik had gedacht, dat honderd
pond u er een andere kijk op zouden
geven!"
„Honderd pond betekenen op het
ogenblik een Kapitaal voor me, dat
beken ik ronduit," verzekerde hij
haar.
„Welnu dan? Gevaar is er zo goed
als niet bij. De man woont in een
landhuis; bedienden zijn er niet Het
is een hoge uitzondering, als hij er
zelf de nacht doorbrengt. Met de in
deling van de woningzij stokte
even en vervolgde toen: „ben ik goed
bekend. Ik kan u ook zeggen, waar
de brieven te vinden zijn."
„Ik zit op zwart zaad en kan het
geld best gebruiken. Maar ik ben
geen inbreker, madame. Misschien
zou een jongen van de vlakte...."
„Praat geen onzin!" viel zij bits
uit. „Ik denk er niet aan, met een
beroepsmisdad'/er te onderhandelen!
Ziet u niet in, dat zoiets onmogelijk
voor mij is? rk wist niet, dat iemand,
die aan zijn laatste shillings toe is,
zoveel bezwaren zou maken!"
„Oho!" Keith klakte met de tong.
„Dat lijkt er waarachtig wel wat op,
alsof u mij kent! Met wie heb ik de
eer?"
Zij gleed over de vraag heen. „Ik
zei het bij wijze van spreken. U
maakt de indruk op me, dat u betere
dagen gekend hebt."
„Hebik ook, madame!" gaf hij
monter toe. „Maar ik ben en blijf op
timist. Ik reken er vast op, dat die
betere dagen weer aanbreken."
„U Iaat me niet in de steek, wel?
Honderd pond in ruil voor de brie
ven contant! Honderd pond! Wie
weet de grondslag van een roos
kleurige toekomst!" Zij praatte rad
door, over alles en nog wat.
Keith luisterde slechts met een half
oor. Hij bepeinsde, wat hij met hon
derd pond doen kon. Veel. Heel veel.
Allereerst was hij, als hij het zuinig
jes aanlegde, voor minstens een half
jaar onder dak. Wanneer de vrouw
hem niet om de tuin geleid had met
haar verhaal, vefrichtte hij feitelijk
een ridderlijke daad met het huis
van een schurk binnen te dringen,
herti de brieven afhandig te maken
en de gemoedsrust van een vrouw te
redden.
„Waar woont de snuiter?" vroeg
hy eensklaps.
Zij kon een kreet van vreugde niet
onderdrukken. „In Streaham. Halver
wege Norbury. Ik zal zeggen waar u
stoppen moet."
„Nog even. Ik herhaal mijn vraag
met wie heb ik de eer?"
„Mijn naam doet er niet toe."
Cullingwood fronste het voorhoofd.
„Hoe weet ik dan, welke brieven ik
hebben moet?"
„U zult daar één pakje vinden
dat zijn de mijne. Onder het rijden
vertel ik u de bijzonderheden."
„Alright. Voorlopig zult u dus ma
dame X voor me zijn. Wie is de ke
rel?" Wordt vervolgd.