Peter Piekos - op de Zaterdagen
Marietje van „De klok heit 9''
„Zo zijn de grote mensen nou!"
Concert van Mozart bestaat en bestaat
niet uit trillende pezen van dode katten
ZATERDAG 23 JANUARI 1954
DE LE1DSE CUURANT
TWEEDE BI.AD PAGINA 1
Bellen bleek niet nodig,
want we troffen de bekende ra
dio-imitator Peter Piekos alias Ma-
rietje van „De klok heit negen" aan
op de stoep van zijn gerieflijke woning
in Bergen bij Alkmaar. Voor velen
klinkt „aantreffen op de stoep" waar
schijnlijk min of meer als de zin
snede uit een middernachtelijk pro
ces-verbaal en zo'n indruk mogen we
niet vestigen, want het was twee urn
's middags en vader Piekos stond
juist uitgebreid afscheid te nemen
van zijn dochtertjes, die enkele uren
gingen slijten op de fröbelschool.
Het was een tafereeltje, dat de toe
schouwer enige stof tot bespiegelin
gen bood, aangezien de rollen waren
omgekeerd. Marietje, met haar kin
derlijke wijsheid, ontpopte zich hier
als een vader, die zelf een paar Ma-
rietjes onder zijn commando heeft.
„De valhelmen op!", commandeer
de Peter Piekos en zonder tegen
spraak gingen de blonde krullen
schuil onder het regenkapje.
Die zijn gemakkelijker dan Jantje
en Mariètje van De Klok, dachten wy,
en zelfs toen er nadrukkelijk op ge
wezen werd, dat de schooljuffrouw
niet geplaagd mocht worden, hielden
de kleine Piekosjes hun mond. Pa, in
zijn creatie van Marietje, zou daarop
stellig geantwoord hebben: „Zo zijn
de grote mensen nou! Bah, de juf
frouw niet plagen en dat terwijl ze
in Berlijn een conferentie van de
Grote Vier gaan houden!"
Moeilijke jaren.
Even later zitten we in de huis
kamer tegenover Peter Piekos en het
valt niet moeilijk, om zich een beeld
van deze man te vormen. Hij heeft
niet bepaald een gesloten karakter.
Een gezelliger prater, van wie een
grote hartelijkheid uitgaat en die
niets heeft van alle eigenschappen,
welke men in zijn geboortestad Am
sterdam zo karakteristiek heeft sa
mengevat onder de verzamelnaam
„kapsones".
In deze donkere, innemende man
bruist de levenslust en men kan hem
niet afzien, dat het leven hem heus
niet altijd pretjes heeft gebracht.
Toen in 1940 de oorlog in Neder
land woedde, maakte hy de gevech
ten mee op Waalhaven en het bom
bardement van Rotterdam. Toen hij
zijn Soldatenpak kon uittrekken, ble
ven de berinneringen aan het leed
in hem hangen. Hij ging niet terug
in zijn oude beroep auto-monteur
omdat hij er weinig voor voelde
in de door Duitsers bezette garages
te werken. Om toch iets te doen,
werkte hij enkele maanden bij de
fietstax en terwijl hij op de beken
de primitieve manier zijn vrachtjes
vervoerde, kwam zijn gevoel voor
humor weer boven. Al spoedig liet
hij dit beroep echter varen op ver
zoek van zijn baas, die een afwijkend
standpunt innam ten aanzien van de
combinatie fietstaxenbiljarten. Hij
werd handelsreiziger en belandde
tenslotte toch in 't land, waarnaar het
grootste gedeelte van de Nederland
se jongelingschap getransporteerd
werd.
Fietstochtje.
In een plaatsje dicht bij de Poolse
grens werd Piekos chauffeur. Hy trpf
het goed met zijn baas en dat is
eigenlijk kenmerkend voor zijn bele
venissen. Bij alle pech had hij altijd
ook geluk. Want in het laatste jaar
van de oorlog maakte hij een ver
schrikkelijk bombardement mee, maar
behoorde toch weer tot de uitzonde
ringen. die er het leven afbrachten..
Een getroffen slager, die hij hielp
evacueren, stopte hem een handvol
weermachtsbonnen toe en daarmede
kwam de kans tot ontsnapping.
Die bonnen waren geldig in heel
Duitsland en daarom pakte Piekos
een fiets en begoy rustig in de rich
ting Amsterdam te rijden. Het was
een tocht van meer dan duizend kilo
meter en moeilijkheden waren er le
gio. Maar hij hoopte er het beste van
en arriveerde inderdaad in Neder
land voor de Duitsers de wapens
strekten. Vlak bij de grens kwam hij
nog een Duitse wacht tegen, maar die
was al zo vertrouwd met de onder
gang van het Derde Rijk, dat hij iets
zei in het genre van „Ga maar naar
je moeder, jongen!"
Het begon op zolder.
En nu moeten we zo ongeveer bij
de imitator Piekos terecht komen.
Dat imiteren begon eigenlijk heel
vroeg. Peter Piekos was in zijn jeugd
bevriend met een zekere Jantje
Pruis, die in de kleinkunst van heden
bekend is als mr. Doodle. Die Jantje
had een geluidsinstallatie in elkaar
geprutst en als Piekos bij hem speel
de, gingen ze op zolder geluiden door
de microfoon maken. De jongens wa
ren er verzot op en imiteerden kake
lende kippen en het geluid van loco
motieven. Zo ongemerkt werden ze
vrij bedreven in deze kunst en toen
ze lid werden van een kanoclub be
hoorde imiteren tot een van de at
tracties. Met een gitaar en een liedje
kon Piekos zijn vrienden best ver
maken.
En hoe gaat dat dan? Je komt in
dienst en 's avonds om tien uur
draait de sergeant van de week de
lampen uit. Het leger wordt geacht
te rusten. In werkelijkheid speelt zich
echter nog het een en ander af op
de slaapzaal. De een weet dit en de
ander dat. En terwijl Piekos verveeld
in het donker ligt te staren, krijgt hij
ineens zin om een klein kind na te
doen of een vertrekkende trein.
Wie in dienst geweest is, weet dat
men zich met zulke dingen onsterfe
lijk kan maken. Tien jaar later komt
men je tegen en dan zegt men: „Zeg,
jij bent toch die vent van die locomo
tief?"
Zo maar ineens.
En hier begint de loopbaan van
de /imitator Peter Piekos.
Vlak na de bevrijding kwam hij
een vriend tegen, die hem uitnodigde
om mee te gaan naar een avondje
van de B.S. De jongens hadden zelf
een revue in elkaar gezet en het zou
een leuke boel worden.
Piekos ging mee en amuseerde zich
best. Op een gegeven ogenblik echter
kwam er iemand naar hem toe.
„Zeg, jij maakte vroeger toch altijd
die geluidjes?"
,.Ja", zegt Piekos.
„Nou man, doe dan ook wat in de
revue?"
Piekos voelt er niet zo e rg veel
voor. Hij heeft geen gitaar en om
nu ineens voor zo'n volle zaal te gaan
staan.
Maar de ander blijft aandringen.
Hij leent een gitaar en kort na de
pauze komt Piekos op het toneel om
„zijn geluidjes te maken".
Het werd een groot succes, maar
vermoedelijk zou er toch niets uit
voortgekomen zijn, als er geen be
roepsman in de zaal was geweest.
Na zijn optreden krijgt Piekos be
zoek.
Nee, hij is geen beroeps.
Maar voelt hij er iets voor?
Er wordt gepraat en onderhandeld
met het gevolg, dat Peter Piekos op
buurtfeestjes gaat optreden.
Twee in één klap.
Wie Peter Piekos één keer heeft
meegemaakt, begrijpt, dat hij gauw
zelf zijn boontjes ging doppen. Als
er een feest georganiseerd moest
worden, stapte hij zelf naar de baas
van het zaakje en bedisselde zijn prijs.
De eerste keer, dat hij dit deed.
stapte hij bij de organisator binnen
en ontmoette daar ook een meisje.
Met de organisator sloot hij een con
tract voor het feest en met het meis
je een contract voor het leven, hoe
wel het laatste uiteraard wat meer
tijd vorderde dar» het eerste.
Lou Bandy zag ook iets in Peter
Piekos en bracht hem voor de eerste
keer in een grote show. Sindsdien
heeft Piekos op de planken van al
onze grote theaters gestaan, trad hij
in een Duits programma op te Bre
men en kreeg zelfs een aanbieding
uit Zagreb voor een Engels pro
gramma. Daarnaast bleef hij een ge
ziene gast op feestjes van verenigin
gen.
Ook via de radio heeft men vaak
naar hem kunnen luisteren op bonte
avonden en gedurende het afgelopen
jaar verwierf hij zich een goede naam
als Marietje van „De klok heit ne
gen", in welk programma hij zo
als men weet met Alexander Pola
de kostelijke kindergesprekken voert.
Plankenkoorts.
„Ik heb altijd een beetje planken
koorts", bekent Peter Piekos, „maar
zodra ik het eerste contact met de
zaal heb, is het over";
En dan krijgen we een uiteenzet
ting over de dingen, die voor de man j
op het toneel van belang zijn. j ]-en altijd pret onder elkaar. Ook een
Het gemakkelijkste is het optreden i beetje jennen, natuurlijk! Ik trad
in een theater. Dan zitten de mensen j eens op in een programma in Carré,
naast elkaar en zijn vanzelf gecon-1 Een poosje na mij was er een collega
centreerd op het toneel. Als ze aan I aan de beurt. Ik hielp hem met zijn
tafeltjes zitten, is het veel moeilijker, i spullen klaar zetten, maar zodra hij
Er wordt dan gauw gepraat en dat begonnen was, pakte ik zijn sleutel-
mag men niet onderschatten. Er zijn bos en reed weg met zijn auto, die
b.v. ook mensen, die als iedereen I voor het theater stond. Ik had het
EEN KEEL MET ALLERLEI
STEMMEN EN GELUIDEN
Imitator in actie, 't Is niet alleen de stem; je moet ook de mimiek
„een woordje laten meespreken".
uitgeklapt is nog een paar keer hun
handen op elkaar slaan. Dat is ver
schrikkelijk.
„Maar kunt U daar geen opmer
king over maken?", vragen wij.
I" Piekos kijkt ons ontzet aan. We
j voelen al, dat dit een elementaire
jfout is.
j „Oh, nee", zegt Piekos resoluut. „Ik
ben er voor het publiek, het publiek
jus er niet voor mij. Misschien is die
A nan met het na-klapje wel doof. En
l uan zou ik er iets van zeggen! Ik kan j schreeuwde
liet publiek toch niet beledigen!"
Leuke herinneringeu.
Een herinnering uit oorlogstijd. Peter Piekos maakte een tournee
door Indië met de Wama's.
„Leuke herinneringen heb ik by de
vleet", zegt Piekos lachend. „We ma-
met zijn vrouw afgesproken. Het wa
gentje zette ik voor zijn huisdeur en
daar stond al een taxi klaar, om me
terug te brengen. De sleutels deed ik
weer in de zak van mijn slachtoffer
en juist toen zijn nummer afgelopen
was, stond ik opnieuw achter de cou
lissen.
Ik zei zoiets: „Goed gegaan, hè?"
Enfin, na een kwartier komt hij
spierwit de kleedkamer binnen.
„Ze hebben mijn auto gestolen",
hij. Meteen rende hij
naar de telefoon, om zyn vrouw van
de ramp op de hoogte te stellen. Maar
daar kreeg hij natuurlijk het laconie
ke antwoord: „En je auto staat voor
de deur".
Zijn vrouw moest nog eens naar
buiten gaan. om te zien, of het zijn
wagen wel was en toen ging hij zelf
kijken. In de avondvoorstelling was
hij nog niet over zijn verbazing heen.
„Nou ben ik met de tram gegaan en
ik meende werkelijk, dat ik met mijn
auto was gegaan. Ik zou er op dur
ven zweren. Ik ben toch niet gek!"
Ilc heb hem maar in de waan ge
laten.
En in een hotel te Valkenburg
hebben we eens de broek van een
drummer gestolen. Hij is in zijn pya-
ma alle orkestleden en andere me
de werkenden afgeweest, maar nie
mand wist iets van die broek.
's Morgens voor dag en voor dauw
heb ik die broek aan een touwtje tot
vlak voor het slaapkamerraam van
die drummer laten zakken. Het ont
waken van de man moet kostelijk ge
weest zijn. De collega, die by hem op
de kamer sliep, vertelde, dat de
drummer heel langzaam wakker
werd,, kalmpjes zijn ogen uitwreef en
toen plotseling naar buiten staarde,
of er een geest voor zijn raam ver
scheen".
Terwijl wij gereed stonden om te
vertrekken, ging de telefoon. Even
later kwam Piekos terug. „Dat is het
beroerde van ons vak", zegt hij uit de
grond van zijn hart. „Nou moet. ik
Zondag gaan werken en dan is mijn
dochtertje jarig".
Club der Vrije Vrijdenkers
r\AT DOEN WE NIMMER MEER!
Wij zijn onlangs in een overmoe
dige bui aan het slootje springen ge
weest en of nu onze aanloop te kort
is geweest, onze sprong mikte in ieder
geval verder dan de stok lang was.
Na een ondeelbaar ogenblik van twij
fel: „haal 'k 't of haal 'k 't niet", zak
ten en zonken we in de kille bagger....
Het schijnt, dat zulke polder-dra
ma's vaker zijn voorgekomen, want
er is een behartenswaardig spreek
woord uit ontstaan. Gedachtig dat
spreekwoord over het verre springen
en de lengte van de stok, keren we
terug tot de vaste oever van onze
vorige beschouwing: de mens, ons ik,
ons eigen bestaan. We waren al pra
tend gekomen aan de rand van de
wijde wateren van een buiten-aards
overleg, waarvan we overal de spo
ren, prenten en indrukken konden
I bespeuren. Er is een Frans spreek-
I woord, dat ook al aan het polsstok-
springen kan ontleend zijn: „reculer
I pour mieux sauter teruggaan om
beter te springen". Dat doen we nu.
FVE MENS, ons ik, ons eigen be-
U staanMaar nu sturen we de
mens niet naar de Canadese wilder
nissen, waar hij toch maar de kans
beloopt door wolven verslonden te
worden. Hij fietst of bromt eenvou
dig op een heldere nacht stad of
dorp uit en we laten hem, voor mijn
part, de eerste kievitseieren zoeken
midden in de winter, midden in de
polder. Het is voor die mens een bij
zondere ervaring, want na zijn ver
geefse poging de koningin te verblij
den met zijn vondst, zal hij een an
dere vondst doen, namelijk de reus
achtige stilte van het middernachte
lijk uur en de dwaze verbazing dan
alleen te staan met boven zijn hoofd
het krioelen van trillioenen sterren.
Laat ons wederom zeer nuchter
blijven, gelijk het vrije vrijdenkers
betaamt.
De mens hy staat daar als
voortbrengsel van de .slapende, aarde
en als zodanig opgenomen in het
heelal. Hij staat daar als een ooievaar
of reiger op twee stelten, maar hij is
geen ooievaar of reiger, want deze
gevederde bewoners der aarde kun
nen vliegen, en dat kan een mens
niet eens,en bovendien heeft hij geen
veren pak, maar is van nature bijna
zo naakt als een kikker of een pier. i
Wanneer ge nu belooft verschrik
kelijk nuchter te zijn, durven we het
te zeggen: een mens heeft een dierlijk
lichaam, net als andere dieren. Hij
moet zuurstof inademen en voedsel
innemen en uitlaten, vocht innemen
en uitlaten en alle andere levens
functies verrichten op de wijze der
dieren. Hij wordt gedreven door de
zelfde dryfveren of instincten als
andere meer ontwikkelde dieren. Hy
kan zo trouw zijn als een hond, zo
vals als een kat, zo lui als een var
ken, zo zachtmoedig als een schaap
en zo stom als het achtereind van
een koe.
"ET ENIGE, ZEGT MEN, waarin
4 ij van alle dieren verschilt,'js'3e
grotere omvang van zijn hersenen
en dat heeft hem ondanks zijn
naakte misdeeldheid een grote
voorsprong gegeven op de andere
dieren, welke minder hersenstof be
zitten. Weliswaar schynen de oor
spronkelijke mensen, wier versteen
de resten hier en daar over de wereld
worden opgegraven, een kleiner
schedelinhoud te hebben gehad en
bovendien een meer vooruitstekend
kakement, dat aan de apen doet den
ken, maar men heeft ook weer ver
steende resten („fossielen") gevon
den, welke een even grote en zelfs
groter schedelomvang hadden dan
het gemiddelde van de tegenwoor
dige mensen en een even fraaie „ge
zichtshoek" als u en ik. De vondsten
zijn betrekkelijk schaars en dikwijls
onzeker, maar in 't algemeen kan
worden aangenomen, dat de mens
zowel naar schedelinhoud als uiter
lijk voorkomen een groei en ontwik
keling heeft doorgemaakt, welke in
onze ogen althans een verbetering, en
verfraaiing zijn. Wanneer we ver
melden. dat de oorsprong van het
menselijk geslacht geschat wordt
maar het is een grove schatting^—
op 40.000 jaar geleden, dan hebt u
in kort bestek wat er vermoed wordt
van de eerste mensen.
WE MEENDEN GOED TE DOEN,
omdat we vrije vrijdenkerij zfjn,
dat alles te vertellen, want ge ziflVbet
op een of andere dag tóch óp fabriek
of werk of in de trein Of door de ra
dio Of uit tijdschriften vernemen.
- Maar na dat alles verteld te heb
ben, gevoelen we behoefte even har
telijk in de lach te schieten om uw
veroouwereerdheid of misschien om
uw verontwaardiging. Geliefde vrij
denkers! Blijf in vredesnaam nuch
ter. Het baat u niets als een struis
vogel de kop in het zand te steken.
We herinneren ons als de dag van
vandaag, dat wij als 18-jarige bij va
der kwamen en zeiden, dat we er vast
van overtuigd waren, dat de mensen
van de apen afstamden! De brave
J man verschrikte daar hoegenaamd
niet van. Het was een zeer verstan
dige vader en misschien dacht hij het-
zelfde als wij. Maar dan dachten va-
I der en zoon beiden verkeerd. Niet dat
voor geloof of ongeloof deze kwestie
veel uitmaakt, maarte allermodern
ste wetenschap ontkent die lijnrechte
afstamming van.de apen ten sterkste.
I Nu zij over wat meer gegevens be
schikt en de ontwikkelingswetten der
levende natuur misschien ook wat
eerlijker bestudeert, ziet zij zich ge
plaatst voor het feit, dat de geleide-
j lijkheid der levens-ontwikkeling
j plotseling sprongen is gaan nemea
alsof er onverwacht in de gang van
zaken werd ingegrepen. Deze spron-
gen komen zowel in de plantaardige
als dierlijke natuur voor.
Wanneer we goed zijn ingelicht, zijn
er vele mensen ten onrechte van hun
geloof afgevallen, omdat ze aan de
j apen geloofden en uit het boven
staande ziet ge, dat het niet erg ver
standig is zo maar een-twee-drie van
zijn stokje te vallen, want de we
tenschap vergist zich, hm!, nogal
eensZij prijst als de hoogste wijs
heid aan, wat ze 25 jaar later ape
kool noemt. Wat zij nu met die
„sprongen" te berde brengt, lijkt
meer op een Bijbelverhaal dan op
het eertijds alleen-zaligmakende
Darwinisme.
INTUSSEN STAAT DE MENS, die
wij in de polder aan het kievits
eieren zoeken gezet hebben, dierlijk
en zelfs beestachtig te rillen van de
kou. Zie daar dat mensje, opgenomen
in de wenteling van het schitterend
heelal; zie dat klein wezentje bloot
gesteld aan de onwrikbare wetten
van de natuur. Rondom is het duister
en stil en de mens verbaast zich, dat
hij daar eenzaam staat in de wijde
spreiding van het sterrenheir. Hij
i vraagt zich zwijgend af: wie ben ik?
j Vanwaar ben ik gekomen? Waar ben
ik? Waar ga ik heen? Hij voelt in
j zijn lichaam het regelmatig kloppen
van het uurwerk van het hart en hy
verwondert zich er over, wat er van
I hem worden zou als eensklaps dat
I bloedend pompje ophield te klop
penHij weet het, eens zal dat ge
beuren en wat dan?
I Stelde in de vorige bijeenkomst
I reeds een enkele reislustige zwaluw
ons voor een onoplosbaar raadsel
de aanwezigheid van de mens, van
u en mij, op aarde is nog meer be
vreemdend.
Van de wetten, welke het leven
tot ontplooiing brachten, weten we
niets. Men kan daar in dikke, ge
leerde boeken lang of breed, zus of zo
over praten, het'eind van het lied is:
we begrijoen het niet. We zien dui
delijk de leidraad en het enige, wat
wij begrijpen, is dat die leidraad met
overleg gesponnen wordt.
Van het leven zelf, zoals zich dat
in kwistige rijkdom, schoonheid en
vernuft op aarde openbaart, snappen
we evenmin iets. Uit de zeer merk
waardige instincten van de levende
natuur neem slechts de werkver
deling in de republieken van de
bijen en mieren! leiden we af, dat
de natuur bezield is door het „le
ven" (door „iets", waarvoor we geen
andere naam hebben), dat met ge
bruikmaking van de dode stof, in deze
dode stof een onstoffelijk, geestelijk
element brengt en voor zijn eigen
doeleinden aanwendt. Een vogeltje
zingt zijn vreugde uit.... een hond
blaft voor een koekjeen de
bijen leggen een wintervoorraad
aan.maar de doofstomme aarde is
van al die levenslustigheid wel de
voedster, maar niet de moeder.
Reeds vóór de aanwezigheid van
de mens, waren op de aarde geeste
lijke krachten werkzaam van ver
schillende aard, maar toen de eerste
mens op aarde ontstond
r\E MENS is in stoffelijke aanleg
^opgenomen in de levende natuur,
maar hy de laatst-gekomme aan
het einde van de bezielde leidraad
onderscheidt zich van alles, wat
daarvóór zich ontwikkeld had.
Hy moet eten en drinken en adem
halen om in leven te blijven; hy
heeft instincten, driften en aandoe-
nineen, welke wezenlijk niet ver
schillen van de dierlijke; hij handelt
eveneens vaak uit opwelling of ge
woonte, maar daar boven-uit heeft
hy zelf het heft in handen. Terwijl
de gehele levende natuur reilt en
zeilt door een hem wetmatig mee
gegeven overleg, welker begrenzing
zij niet te buiten vermag te gaan.
is aan de mens dit overleg zelf ge
schonken. Hem is zelfbestuur geschon-
KOU-KOORTS-GRIEP
SANAPIRIN (Mijnhardt) veelvoudi-
ge geneeskracht door veelvoudio»
samenstelling. p,„ ,0 b0\
Adverii.-nticï
ken, met de daarbij behorende zelf
kennis en zelfbewustzijn. Hij vraagt
zich af: wie ben ik ?Hij vraagt zich af:
zal ik 't zo doen of zal is het anders
doen? Wanneer de geleerden bij
hun opgravingen ergens een verzame
ling steentjes vinden, die alle op de
zelfde manier toegespitst zijn, maken
ze meteen daaruit de gevolgtrekking:
hier zijn in oer-oude tijden mensen
geweest, die kunstmatig jachtwapens
hebben vervaardigd, en ook, zo diep
in het verleden als ze maar enigs
zins kunnen doordringen, het nuttig
gebruik van het levensgevaarlijke
vuur hebben begrepen. De reusachti
ge moderne techniek is de rijpende
vrucht van het verstandelijk overleg,
niet door de natuur overheerst te
worden maar de natuur te beheer
sen en de typisch menselijke harts
tocht het onbegrepene te willen be-
griioen.
Behalve het eigen overleg, verstand
of rede genoemd, ontdekken we, zo-
vèr als er maar duidelijke sporen
van menselijke aanwezigheid opge
diept konden worden, zijn merkwaar
dige handelingen met gestorven
soortgenoten. Hoe zonderling hun
handelwijze naar onze opvattingen
ook is geweest, er spreekt duidelijk
uit, dat het raadsel van de overgang
van leven in dood hen zeer heeft ge
boeid en tot nadenken heeft gestemd.
Ovér hun verdere gedragingen we
ten wij uiteraard niets, maar de do-
den-dienst wijst er op, dat zij er be
paalde zeden op na hielden.
Bovendien kennen we uit een zeer
lang geleden verleden het vermogen
der mensen de omringende wereld
in tekeningen weer te geven, het ver
mogen en de behoefte tot eigen
scheppingsdrang, de neiging zelf te
scheppen, iets tot stand brengen. In de
holen, welke zij bewoonden, zijn
prachtige, werkelijk meesterlijk ge
troffen wandtekeningen, schilderin
gen en ook beeldhouwwerken ont
dekt.
Voor zover we kunnen nagaan en
de schaarse gegevens toestaan, heeft
de vroegere mens in aanleg in niets
verschild van de bestaande mens.
Het was altijd een zeer bijzondere
verschijning, niet naar het bestaan
maar naar de geest totaal verschil
lend en ver uitstekend boven de die
ren te land en zee: redelijk, met
eigen overleg, zedelii!:. met eigen
wetten en ook een onblusbare be
geerte zelf te scheppen en kennend
te doorgronden. z
Vervolg n»» «v tweede blad.