Inkomsten- en loonbelasting worden aanzienlijk verlaagd (INSDAG 15 SEPTEMBER 1953 DE LE1DSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 2 Met name voor lagere inkomens en middengroepen Tegemoetkomingen aan de middenstand MEMORIE VAN ANTWOORD FISCALE VOORZIENINGEN. Vandaag: is verschenen de memo rie van antwoord naar aanleiding van het voorlopig verslag van de Tweede Kamer op de wetsontwerpen nopens fiscale voorzieningen in het belang ran de werkgelegenheid op langere termijn en in verband met de huur- Ferhoging, alsmede op dat nopens de crijziging van de Huurwet. Voor zo- Fer de 134 vragen van de Tweede Kamer in de schriftelijke stukken langaande voorgestelde voorzienin gen geen beantwoording hebben ge- Fonden, wordt thans in een bij de memorie gevoegde bijlage ingegaan »p een aantal belangrijke vraagpun ten, die buiten de orde van die stuk ken vallen. Het antwoord van de regering faat vergezeld van een aantal nota's van wijziging, terwijl tegelijkertijd is ingediend een nieuw ontwerp van wet tot herziening van de tarieven van de inkomstenbelasting en van de loonbelasting, aan welk ontwerp ook In de meer genoemde memorie een uitvoerige algemene beschouwing is gewijd. VERLAGING TARIEVEN INKOMSTENBELASTING EN LOONBELASTING. Aan de memorie is ontleend: Dit is een belangrijk nieuw element in het belastingplan. De thans voorgestelde herziening van dé tarieven van de inkomsten belasting en van de loonbelasting houdt een verlaging in over de ge hele lijn en betekent een belangrijke vermindering van de belastingdruk. Het ligt in de bedoeling, deze verla ging in te voeren met ingang van 1 Januari 1954. De aanvankelijk voor gestelde verlichting aan de voet voor de kleinere inkomsten is gehandhaafd en in het nieuwe tarief verwerkt. Kenmerkend voor het nieuwe ta rief, in vergelijking tot het bestaan de, is een verlaging van het margi nale heffingspercentage (d.i. het percentage aan belasting, dat over de laatste toevoeging aan het inkomen wordt geheven), in het bijzonder voor de middeninkomens. Tegelijkertijd heeft op het verlaagde niveau een egfclisering plaats gevonden, waar door een regelmatiger opbouw van het tarief is verkregen. .Een verlaging van het marginale percentage is" vooral ook uit psycholo gisch oogpunt van belang, omdat de belastingplichtige juist bij een toe neming van het inkomen de druk van het marginale heffingspercentage zo overduidelijk ondervindt: over de aan was van het inkomen moet hij aan zienlijk meer belasting betalen dan hij voorheen over het inkomen ge middeld verschuldigd was. De ver mindering van het marginale hef fingspercentage resulteert voor de hogere inkomens in een vast bedrag. Voor gezinnen met kinderen is de belastingvermindering relatief iets groter dan voor de andere groepen van belastingplichtigen. Met de beschreven tariefsverlaging is een zeer aanzienlijk offer aan be lastingopbrengst gemoeid. Naar glo bale schatting betekent zij een ver lies aan belastingopbrengst van 190 millioen per jaar. HET NIEUWE TARIEF. Van de bedragen, die bij verschil lende inkomens volgens het geldende en volgens het nu voorgestelde ta rief verschuldigd zijn, alsmede van de absolute en relatieve verminde ring, die uit het wetsontwerp voort vloeien, kan voor enkele tariefgroe pen het volgende overzicht worden gegeven: zuiver inkomen 3.000 6.000 9.000 18.000 30.000 Tariefgroep 1 (ongehuwden: vermindering tarief wets ontwerp 445 1.456 2.743 7.676 15.664 373 1.279 2.410 7.135 15.075 zuiver inkomen 3.000 6.000 9.000 18.000 30.000 Tariefgroep 2 (gehuwden zonder kinderen) and tarief wets- vermindering ief ontwerp 1.759 5.430 11.905 130 277 540 703 vermindering in procenten van bestaand tarief 16,2 12,2 12,1 7,0 3,7 vermindering in procenten van bestaand tarief 16.6 14,9 15.7 Tariefgroep 32 (gehuwden met 2 kinderen) zuiver inkomen bestaand tarief wets vermindering vermindering tarief ontwerp in procenten van bestaand tarief zuiver inkomen bestaand tarief wets- vermindering vermindering 3.000 69 26 43 62,3 6.000 572 460 112 19,6 9.000 1.350 1.097 253 18,7 18.000 4.792 4.265 527 11,0 30.000 11.144 10.447 697 6,3 Tariefgroep 35 (gehuwden met 5 kinderen). zuiver inkomen 10.011 tarief wets ontwerp 9.328 vermindering in procenten van bestaand tarief 43,5 26,5 13,0 De voorgestelde verlaging heeft aanleiding gegeven ook het bijzon der tarief van de loonbelasting (ar tikel 10 van het besluit op de loon belasting 1940) voor beloningen, die boven het normale loon worden ge noten (zoals tantièmes, gratificatiën e.d.) enigszins naar beneden te bren gen: voor groep 1 wordt het percentage 20 (thans 22%); voor groep 2 wordt het percentage 13 (thans 15%); voor groep 31 wordt het percen tage 9 (thans 11%); voor groep 32 wordt het percen tage 5 (thans 7%); voor groep 33 wordt het percen tage 2 (thans 4%); voor groep 34 enz. wordt het percentage nihil (thans 34 2%). MOTIEVEN VOOR DE TARIEFSVERLAGING. In de memorie van antwoord inza ke de reeds aanhangige fiscale voor zieningen zet de regering uiteen, wel ke overwegingen tot de indiening van het hierboven geschetste voorstel hebben geleid. Ten tijde, dat de regering zich over de maatregelen in het belang van de werkgelegenheid op langere termijn en over de compensatie in verbènd met de huurverhoging beraadde, had zij de overtuiging verworven, dat aan een aantal specifiek op die proble men gerichte maatregelen voorrang moest toekomen boven een meer al- de zware druk van die belastingen, lerlei kleine, ook uit een oogpunt van in het bijzonder op de midden-inko-1 werkgelegenheid onbetekenende uit- mens, als een van de naastliggende gaven uitdrukkelijk zou kunnen wor- maatregelen van urgente aard be- den uitgesloten. schouwt. Na nauwgezette overweging is de regering tot de slotsom geko men, dat een zodanige algemene ver lichting van belastingdruk niet lan ger mag worden uitgesteld. In dit verband herinnert de rege ring aan de totstandkoming in 1947 van het tarief voor de inkomstenbe lasting. Onder de uiterst moeilijke finan ciële omstandigheden van de eerste na-oorlogse jaren moest toen alles er op worden toegelegd om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen. Daartoe was het noodzakelijk met name ook de middeninkomens, die zeer groot deel van de belasting opbrengst opleveren, zwaar te belas ten. De eis van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van de zware druk brengt mee, dat hetgeen toen maals door het gevaar voor inflatoire verschijnselen werd gerechtvaardigd, wordt herzien, zodra dat gevaar ver der terugtreedt. Voorts heeft de regering in haar overweging betrokken, dat de loons verhoging, die met ingang van het volgend jaar valt te verwachten, de ze druk nog zou doen toenemen. Tenslotte heeft de regering over wogen, dat onder de vier millioen be lastingplichtigen, aan wie de verla ging ten goede komt, ook velen met een particulier pensioen, een lijfren te of een klein kapitaaltje e.d. schui len, die buiten de loonsverhoging val len en meestal de verhoging van de huur ook niet op andere wijze vol doende gecompenseerd zien. Voor hen wordt de vaak moeilijke opgave om de stijging van de kosten van le vensonderhoud op te vangen door de ze maatregel enigszins vergemakke lijkt. Dividendbeperking opgeheven In de memorie van antwoord wordt verder verklaard, dat het de regering gewenst voorkomt, dat de Kamer by de behandeling van dit complex van maatregelen het standpunt van de regering kent met betrekking tot de vraag of de dividendbeperking, die ingevolge de geldende wet voor het laatst geldt voor dividenden over het jaar 1952, dient te worden verlengd. Zoals bekend is, heeft de sociaal- economische raad in zijn terzake uit gebracht advies eenstemmig als zijn oordeel uitgesproken, dat er geen voldoende zakelijke grond meer is voor voortzetting van de dividend beperking. De Raad stelt niettemin op psy chologische gronden voor dè maatre gel met nog één jaar te verlengen, waarbij hij echter de regeling zou willen wijzigen en de grenzen ver ruimen. De regering acht het echter niet gewenst voor één jaar een dergelijke wijziging voor te stellen en is dan ook niet voornemens een voorstel tot handhaving van de dividendbeper king in te dienen. DE FISCALE VOORZIENINGEN IN HET BELANG VAN DE WERKGELEGENHEID OP LANGERE TERMIJN. In de memorie van antwoord gaat de regering verdèr in op de vele op merkingen, die in het voorlopig ver slag terzake van het belastingplan van de regering zijn gemaakt en geeft zij haar oordeel over de vele, uiteen lopende suggesties, welke de Kamer naar voren heeft gebracht. Uit de vele onderwerpen, die in de memorie ter sprake komen, kun nen de volgende punten worden aan gestipt. VfRLOOP MILITAIRE UITGAVEN 1946*54 (IN Q/oV.H.NATIONML INKOMEN) In de sindsdien verstreken maan den is meer zekerheid verkregen over de financiële vooruitzichten. De in de millioenennota verstrekte gegevens tonen aan, dat de budgetaire vooruit zichten voor 1954 op zichzelf gezien geen aanleiding geven om tot ver dere vermindering van de middelen over te gaan. Echter dient daarbij in aanmerking te worden genomen, dat dit beeld ongunstig is beïnvloed door een factor van tijdelijke aard, name lijk de lasten van het herstel van de watersnoodschade, welke zich slechts uitstrekken over 1953 en 1954. Voorts is de monetaire toestand bij voort during als gunstig aan te merken, terwijl de betalingsbalans ook ge durende het voorjaar en de zomer nagenoeg aanhoudend een overschot vertoont. Het hier in enkele trekken geschetste financieel-economisch beeld en de overweging, dat op iets langere termijn met een verminde ring van de lasten van de oorlogs schadevergoedingen mag worden ge rekend, hebben de regering aanlei ding gegeven na te gaan of het, alles tezamen genomen, verantwoord zou zijn-, met handhaving van de reeds voorgestelde fiscale voorzieningen, aan het alom levende verlangen naar een meer algemene belastingverlich ting te voldoen. Haar aandacht is daarbij aanstonds uitgegaan naar een verlaging van het tarief van de in komstenbelasting en de loonbelas ting, aangezien zij het matigen van 1946 '47 '48 '49 '50 '51 '52 '53 '54 INVESTERINGSAFTREK. Een van de fiscale voorzieningen in het belang van de werkgelegenheid op langere termijn houdt een aftrek in voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, terzake van investeringen in de vorm van be drijfsmiddelen of van verbetering daarvan. Deze faciliteit zou volgens het aan vankelijke voorstel echter alleen toe passing vinden voorzover de totale aanschaffings- of voortbrengingskos- ten in een bepaald jaar f 10.000 te boven zouden gaan. Naar aanleiding van de terzake ge maakte opmerkingen, wijst de rege ring onder meer op de technische moeilijkheden, die voor de uitvoering van de faciliteit aan een verlaging van deze grens verbonden zijn. Niet temin is zij van mening, dat aan de in het voorlopig verslag geopperde bezwaren zou kunnen worden tege moetgekomen, indien de toepassing van de faciliteit ten aanzien van al- Bij nota van wijziging wordt thans voorgesteld de minimumgrens aan in vesteringen tot 3.000 te verlagen en voor de toepassing van de bepaling niet als bedrijfsmiddel te beschou wen de „voorwerpen van geringe waarde, welker aanschaffing voortbrenging gewoonlijk tot de lo pende bedrijfs- of beroepsuitgaven wordt gerekend". Door de aldus bepaalde begrenzing wordt bereikt, dat de faciliteit niet alleen voor de industriële bedrijven, maar ook voor de andere sectoren van het bedrijfsleven, in het bijzon der ook voor middenstandsbedrijven, een veel breder en ruimer toepas singsmogelijkheid heeft verkregen. Aan de andere kant is daarmede, zij het dan in mindere mate dan vol gens de aanvankelijke opzet, reke ning gehouden met de aan de uit voering van de maatregel verbonden administratieve bezwaren en in ieder geval vermeden, dat voor on belangrijke bedragen moeilijkheden worden geschapen. Een nog verdergaande verlaging acht de regering niet noodzakelijk, omdat dan het aan de aftrek verbon den belang te gering zou worden, noch verantwoord wegens de moei lijkheden van technische aard, die aan de uitvoering van de faciliteit verbonden zijn. Nu tengevolge van de verlaging van de minimumgrens de faciliteit ook voor vele kleinere bedrijven toepas sing zal kunnen vinden, kan naar het oordeel van de regering bezwaarlijk de bepaling worden gemist, dat de aftrek slechts wordt genoten, indien de belastingplichtige voor zijn be drijf of beroep regelmatig boekhoudt met geregelde jaarlijkse afsluitin gen. Een dergelijk voorschrift is daarom eveneens in de nota van wij ziging opgenomen. In het voorlopig verslag zijn voorts bezwaren geopperd tegen de onbe perkte tijd, gedurende welke bij ver vreemding van een bedrijfsmiddel, waarvoor vroeger een investeringsaf trek is genoten, nog een desinveste- ringsbij telling kan worden toege past. Men ziet hieriy een soort fis cale claim, welke voor onbepaalde duur op het bedrijfsmiddel blijft rus ten. Deze bij telling bij de winst, wel ke over de overdrachtsprijs van het bedrijfsmiddel wordt berekend (evenals de investeringsaftrek over de aanschaffingsprijs), heeft ten doel misbruik van de investeringsaftrek door verkoop van het bedrijfsmiddel, voordat het versleten is te voorko men. Met behoud van deze strekking van de bijtelling heeft de regering echter gemeend aan de bezwaren, welke hierop neerkomen, dat de bij telling nog kan worden toegepast na lange jaren, wanneer van de geno ten investeringsaftrek veelal geen le vendige herinnering meer bestaat, te gemoet te komen. Bij nota van wijzi ging op het desbetreffende wetsont werp is daartoe een bepaling inge voegd, welke inhoudt, dat de desin- vesteringsbijtelling niet meer wordt toegepast, indien de vervreemding van het bedrijfsmiddel meer dan 10 jaar na de aanschaffing plaats vindt. De regering meent dat daarmede enerzijds aan de bezwaren voldoende is tegemoetgekomen en dat ander zijds door de vrij ruime termijn de regeling niet prikkelt tot vroegtij dige vervangende investeringen. Compensaties voor de huurverhoging Het standpunt in het voorlopig verslag tot uitdrukking gebracht, dat in beginsel moet worden gestreefd naar een volledige compensatie van de huurverhoging voor allen, die de ze verhoging niet kunnen dragen, kan de regering niet onvoorwaarde lijk delen. Met name doet zij dit niet voorzover dat standpunt zou mede brengen, dat compensatie te allen tij de t«n laste van de Staat zou moe ten geschieden, indien zij niet op andere wijze mogelijk is. De regering toch acht het niet ver antwoord ernaar te streven elke stij ging van de kosten van levensonder houd, welke voortvloeit uit een soe peler beleid op het stuk van de be heersing van de prijzen, voor reke ning van de Staat te doen komen. Dat de regering niettemin voor de komende huurverhoging tot voor on geveer de helft ervan compensatie door belastingverlaging voorstaat, vindt zijn grond in de omstandig heid, dat zij het met het oog op de belangen van die groepen der maat schappij die zich anders dan bijv. de loontrekkenden en de onderne mers niet op andere wijze een te genwicht tegenover de huurverho ging kunnen verschaffen, evenmin verantwoord acht elke compensatie achterwege te laten. Zoals bekend is, heeft over de loonsverhoging in verband met de huurverhoging overleg plaats in de Stichting van de Arbeid, terwijl het overleg, in aansluiting daarop bin nenkort in de erkende ambtenarenor- ganisaties zal worden geopend. Ten aanzien van de werkingssfeer van een loonsverhoging en het even tuele bindend voorschrijven daarvan zullen uiteraard de voorstellen van de Stichting van de Arbeid moeten wor den afgewacht. De regering acht het mogelijk, dat ten tijde van het aan bieden van de onderhavige memorie van antwoord het overleg met de Stichting van- de Arbeid inmiddels is afgesloten. De regering is van oor deel, dat eerst daarna definitieve mededelingen nopens het standpunt, dat zjj inneemt met betrekking tot de problemen, dip hier aan de orde ko- mpn, kunnen worden gedaan. DE CONSUMPTIEBEPERKING. Met betrekking tot het vraagstuk van het terugnemen van de con sumptiebeperking is de regering van oordeel dat dit mede in verband met de noodzaak van fiscale compensatie voor de a.s. huurverhoging, beter van niet-fiscale zijde kan worden bena derd. Zij acht het vraagstuk ver bonden o.a. met het probleem van de lonen. Zij verwacht dat het bij de in overweging zijnde verhoging van de lonen van zelf aan de orde zal ko men. Tegenover eventuele voorstel len ter zake, die bij het overleg met de Stichting van de Arbeid naar vo ren mochten komen, staat de regering niet afwijzend. Omtrent een eventuele verhoging van de kinderbijslag en een verster king van de progressie naar het aam tal kinderen, wacht de regering even eens in eerste aanleg de voorstellen van de Stichting van de Arbeid af. Bij het overleg inzake deze voorstel len zal zich stellig tevens de gelegen heid voordoen het vraagstuk van de onevenredige achterstand der grote gezinnen tengevolge van de in 1951 toegepaste consumptiebeperking, waaromtrent door de regering bij baar optreden bepaalde toezeggingen zijn gedaan, tot een oplossing te bren gen. Tevens kan worden medege deeld, dat bij de regering de bereid heid bestaat bij het bepalen van de compensatie voor de huurverhoging rekening te houden met de in het al gemeen hogere huren, welke door grote gezinnen moeten worden be taald. DE VERGETEN GROEPEN. Met betrekking tot de z.g. „verge ten groepen" staat de regerinjf op het standpunt, dat voor degenen, die van rijkswege pensioen genieten of so ciale uitkeringen ontvangen, een ze kere compensatie voor de huurver hoging zal moeten worden gegeven, al zal het natuurlijk nimmer moge lijk blijken voor elk individueel geval een volstrekt evenwicht tot stand te brengen. Voor andere groepen kan de regering eenzelfde verantwoorde lijkheid niet aanvaarden. De moei lijkheden erkennende, die de omstan digheden na de oorlog voor de zo juist besproken groepen van de be volking onmiskenbaar hebben mede gebracht, acht de regering het een ge lukkige omstandigheid, dat met een toeneming van de kosten van levens onderhoud voor velen van hen zal sa mengaan met een verlichting van las ten tengevolge van de verlaging van de inkomstenbelasting, al is het voorste daartoe door motieven van meer algemene aard ingegeven. De vraag, welke maatregelen de re gering voor ogen staan met betrek king tot degenen, die een sociale uit kering ontvangen, en hen, die van overheidswege zijn gepensionneerd, kan nog niet exact worden beant woord. De renten voor personen, be neden de 65-jarige leeftijd krachtens de Invaliditeitswet en de Ongeval lenwet moeten worden verhoogd. De uitkeringen krachtens de Noodwet Ouderdomsvoorziening zullen zoveel mogelijk aan de huurstjjging moeten wurden aangepast. In samenhang met de tot stand te brengen wijziging van de Kinderbijslag-wet zullen tevens de kinderbijslagen voor rentetrekkers en kleine zelfstandigen worden her zien. Voorts wordt overwogen een verhoging van de lopende uitkeringen krachtens de Ziektewet, de Ongeval lenwetten en Werkloosheidswet. Ook op het terrein van de aanvullende so ciale voorzieningen zullen diverse aanpassingen moeten worden over wogen. De meeste dezer maatregelen kun nen niet los worden gezien van de tot stand komende loonsverhoging. Tenslotte wordt voor de van over heidswege gepensionneerden een vorm van compensatie gezocht, die afgestemd is op de wijze, waarop op deze pensioenen worden vastgesteld. Het is de regering niet mogelijk thans reeds aan te geven welke be dragen gemoeid zullen zijn met de realisatie van de verschillende voor nemens inzake de hierbedoelde aan vullende maatregelen. Hetzelfde geldt voor de gevolgen van een sala risverhoging voor het rijkspersoneel en voor andere functionarissen wier bezoldiging direct of indirect ten laste van het Rijk komt. De omvang de zer maatregelen zal n.l. mede wor den bepaald door de omvang van de per 1 Januari 1954 tot stand te bren gen loonsverhoging. Dientengevolge kan eerst een beeld van de kosten worden gegeven, nadat de besprekin gen, die de regering met de Stichting van de Arbeid en, in aansluiting daar op, in de centrale commissie voor georganiseerd overleg in ambtenaren zaken terzake van deze maatregelen zal voeren, tot een resultaat heeft ge leid. WAAR KOMT HET CELO VANDAAN? 1 OVERZICHT OER BELASTINGMIDDELEN 0NTWERP-8EGR0TING 1953 EN 1954 ln°/o v.h roraal belasfing Accijnzen Motor- rijf beteshng ■■■■■■■■■21.9 ■nva ■>1.9 beüshng ..,173 Leone* •■y.-J-7TTT7H2-9 ■■■■■■■12.1 1 Vennocf- t schaps- Muring sa'z «17 ov*rgan< 18 1953 L ÉflA 1954 f Overig, ■Ü3.4 taHB Na aflrek v.h. gedeelfev. Provincie en Gemeenten NIVEAU RUKSUITGAVEN 1925-1954 (IN V.H. NATIONAAL INKOMEN) Mal 1925 1930 1935 1940 1945 1950 1954 VEREVENINGSHEFFING. De regering geeft te kennen, dat zij beslist afwijzend staat tegenover de suggestie om de gevolgen van de te verwachten verhoging van de lo nen op te vangen door een verla ging van de vereveningsheffing. Een verlaging van deze heffing is reeds om budgetaire redenen niet aanvaard baar. Tegenover de opbrengst van die belasting kunnen de uitgaven voor een aantal sociale voorzieningen wor den gesteld. De belangrijkste daarvan vormen wel de uitkeringen ingevolge de noodwet ouderdomsvoorziening. Het ligt gelijk bekend, in het voorne men van de regering eerlang de in diening te bevorderen van een wets voorstel tot vervanging van de laatst genoemde regeling door een algeme ne oudersdomsvoorziening, waarbij voor het bedrijfsleven in verband met de verschuldigde premie tevens een verlaging van de vereveningsheffing zal worden voorgesteld. Bovendien moet worden bedacht, dat een verlaging van deze belasting louter om de te verwachten loonsver hoging op te vangen niet slechts zou ingaan tegen het streven van de re gering om, ter bevordering van een nauwere, samenwerking tussen de Benelux-landen, de bestaande dispari teit tussen het loonniveau in België en Luxemburg enerzijds en ons land anderzijds te verminderen, doch Ook, na het overleg, dat over dit vraag stuk met de Benelux-partners is ge voerd, door hen terecht zou worden gezien als een onbetrouwbaar beleid. PERSONELE BELASTING. Naar aanleiding van de voorgeno men verlaging van de personele be lasting is de vraag gesteld of die be lasting niet kan worden afgeschaft. De regering deelt terzake mede, dat zij niet voornemens is daartoe een voorstel te doen. Tegen de afschaf fing van deze gemeentelijke belas ting rijst allereerst deze bedenking, dat daarmede in het bijzonder voor vele kleinere gemeenten een belang rijke bron van inkomsten verloren gaat, waardoor tevens het eigen be lastinggebied der gemeenten zou in krimpen en daarmede aan een grond slag van de gemeentelijke autono mie afbreuk zou worden gedaan. Met betrekking tot het voorstel tot verlaging van de peïsonele belasting is in het voorlopig verslag verder o.a. het bezwaar geopperd, dat de ongelijkheid in de gemeentelijke en provinciale opcenten een gelijke druk van de personele belasting il lusoir zou maken. Naar aanleiding hiervan wordt in de memorie van antwoord opgemerkt, dat in de grote meerderheid der gevallen het aan tal gemeentelijke en provinciale op centen gelijk is (respectievelijk 150 en 50). Voor zover echter de gemeen ten een progressief opcentenstelsel kennen, is de regering van mening dat, wil ook in deze gevallen een belastingverlichting van circa 40% worden bereikt, de regeling inzake deze opcenten met ingang van het belastingjaar 19541955 het eer ste jaar waarin de nieuwe huren grondslag voor de heffing van de belasting zijn bij de huurverho ging dient te worden aangepast. De indiening van een daartoe strek kend wetsontwerp zal door de Mi nister van Binnenlandse Zaken wor den bevorderd. Uit de overige beschouwingen in de memorie van antwoord met be trekking tot de personele belasting blijkt verder, dat in het kader van de algemene herziening van de be lastingwetgeving door de vereen voudigingscommissie een nieuw ont werp van wet op de personele be lasting wordt voorbereid, waarbij te vens de regeling van de klasseninde ling van de gemeenten en de kinder aftrek opnieuw wordt bezien. HUISBRAND. Tegen de voorgestelde regeling tot teruggaaf van omzetbelasting op bij leveranciers aanwezige voorraden brandstoffen, verband houdende met het plan om huisbrand van om zetbelasting vrij te stellen, zijn in het voorlopig verslag, ook op aandrang van de organisaties van belangheb benden bezwaren geuit met het oog op de nadelen, die aan het te volgen systeem verbonden zijn. De regering erkent, dat deze nadelen, bestaande uit een moeilijker worden van de li quiditeitspositie en uit een vergro ting van de administratieve beslom meringen zwaar zijn. Een systeem, waarbij de genoemde nadelen zo min mogelijk optreden, verdient inder daad de voorkeur. In de desbetreffende nota van wij zigingen is dan ook in grote lijnen het in het verslag geprojecteerde stelsel, alhoewel ook hieraan een na deel verbonden is, in een wettelijke vorm neergelegd. Het komt in het kort hierop neer, dat voor zover de fabrikant of importeur niet aan on dernemers levert, bij aflevering van de brandstoffen door de fabrikant aan handelaren en bij invoer van die goederen ten behoeve van handela ren, vrijstelling van omzetbelasting c.q. invoerbelasting wordt genoten, mits aan bepaalde eisen wordt vol daan. Levert echter de handelaar de met vrijstelling betrokken brand stoffen aan ondernemers, dan is ter zake van die levering die handelaar omzetbelasting verschuldigd, als wa re hij „fabrikant" van die brandstof fen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1953 | | pagina 6