Het meest menselijke en menswaardige beroep
In het zweet van hun aanschijn
eten boeren hun eigen brood
BOEREN-INDRUKKEN VAN EEN STEEDSE BUITENMAN
"TT
Aan de stille en deftige Hooigracht
wordt het kath ziekenhuis vergroot
ATERDAG 14 FEBRUARI 1953
DE LEIDSE COURANT
DERDE BLAD - PAGINA 1
ILJ
AF STALLEN
Iedere avond, voor hij zich ter ruste begeeft, gaat de boer „afstal-
len"; hij doorloopt alle stallen en het erf, om te zien of de gehele
levende have haer natje en haar droogje heeft gehad en zich be
haaglijk heeft neergevleid onder zijn dak. Zo'n afstallende boer
heeft Aart van de Leeuw in het volgend gedicht levensgetrouw
getekend:
De landman gaat, nu de avond is gevallen,
En de arbeid slaapt, voor 't laatst zijn hoeve rond;
Hij keurt het werk der knechts in schuur en sHlien,
En als zijn schaduw volgt hem trouw de hond.
Hij toeft bij het vee. en luistert hoe het ademt;
Rond schoft en horen hangt een warme damp,
Die met een geur van zomer hem bewademt,
En in een nimbus nevelt om de lamp.
Dan loopt hij tastend langs de ruif der paarden,
Verwelkomd door een dreunend hoefgeklop;
Hij spreekt hen aan, en streelt een ruig behaarden.
Een speels hem toegestoken manenkop.
En als hij eindelijk rustig na 't volbrachte,
De handen boven 't vlammend houlvuur heft,
Vervult hem nog de ontroerende gedachte
Aan wat rondom hem leeft en 't niet beseft.
Hij peinst, en leest in 't boek met koop'ren sloten
Het hoofdstuk uit, dat Noachs tocht beschrijft,
Hoe de arke met haar simple reisgenoten
Lang op den oeverlozen afgrond drijft.
Gansch in het wonderbaar verhaal verloren,
Terwijl hij mijm'rend in den haardgloed staart,
Lijkt het hem of, door God daartoe verkoren,
Hij met zijn dieren over 't water vaart.
Aart van der Leeuw.
Reeds in de verschoten tijd, dat de jon-
genskiel ons om de schouders gleed, waren wij
jaloers op de boerenjongens, die met ons ter dorps
school gingen. Psychiaters zullen in deze benijding een
vroeg-optredend minderwaardigheidscomplex bespeu
ren. Aanvankelijk openbaarde zich dat in een behoefte
om op klompen te mogen lopen. Wij zeurden net zo
lang, tot onze ouders een paar klompjes kochten, waar
mede we trots naar school klotsten, om er vernederd
vandaan te komen. Behalve twee enorme aardappels
in de kousen hadden we twee bloedblaren op onze
hielen en geschaafde tenen. Maar we hebben toch door
gezet, al droegen we alleen klompen in de tijd, dat ex-
sneeuw en ijs was, want dan werd een jongen met
schoenen op de glijbaan niet geduld. Psychiaters zullen
hieruit ontdekken, dat onze jaloersheid op boeren
jongens zijn oorsprong vond in de verdringing van- de
glijbaantjes. Daar kunnen zij best gelijk in hebben,
maar dan mogen wij onze boeren-kornuiten wel dank
baar zjjn, dat ze ons met de nek aankeken, want die
behoefte om op klompen te lopen en een benijding van
het boerenleven is ons altijd bij gebleven en heeft
ons toen wij van buitenman stedeling waren gewor
den zeer vele prettige uren van ontspanning be
zorgd.
Wc gaan er nogal groot op in theorie en practijk
meer van het boerenbedrijf te weten dan de meesten,
die niet op een boerderij werden geboren en getogen
en we gaan er ook al groot op er een andere kijk op
te hebben dan de meeste boeren zeiven. De ouverture
„Dichter und Bauer" speelt zich op meer hoeven- en
hofsteden in het dagelijks leven af, dan de stedeling
bevroedt, maar we geven onmiddellijk toe, dat een
normale boer zich niet de weelde kan veroorloven van
de grote Schotse dichter Robert Burns, die de keuze
kreeg tussen drie boerderijen en toen die boerderij
koos, waarvan het land het slechtste, maar de woning
het mooist gelegen was. Burns was van huis uit een
boerenzoon, en het is van hem bekend dat hij met de
ene hand ploegde en met de andere hand een boek las
en onder liet ploegen plotseling stil hield, om zijn be
roemde gedicht op een madeliefje te maken, dat in de
voor afgesneden lag:
Wee, modest, crimson tipped flower
Thou's met met in an evil hour....
Het is niet te vei*wonderen, dat van het boerenbedrijf
van Robert Burns niets terecht is gekomen. Het is
luidt een gezegde geen kunst om boer te worden,
doch om boer te blijven en daartoe is een nuchtere
zakelijke inslag vereist. Maar deze nuchterheid wordt
bij vele boeren verzacht door een zeer grote liefde voor
him bedrijf, een welhaast dichterlijke gehechtheid aan
het buitenleven en een diep besef van hun bestaans-
afhankelijkheid van O. L. Heer.
Wat Burns nu, omdat hy meer dichter dan boer
was, verloor, en wat andere boeren zich slechts met
mate kuninen veroorloven, willen zij boer blijven, kun
nen wij vrij op 't spel zetten omdat we niets te ver
liezen hebben. We zijn in de, in ons oog benijdens
waardige positie, dat we „Dichter und Bauer" tegelijk
kunnen zijn, ons spoi-tief kunnen bekwamen in het
boerenbedrijf en tegelijkertijd er de romantische kijk
op kunnen behouden en de poëzie van kunnen proe
ven waarmee het landelijk leven voor de stedeling is
omgeven. Uit liefhebberij hebben we in de loop der
jaren alles vergaard, wat in boek en blad ons over het
boeren- en buitenleven voor de bril kwam, en r.u en
dan opgetekend, wat ons uit boerenmond werd verteld;
kernige gezegden waar sommige boeren heel sterk
in zijn en vakuitdrukkingen. Het zou zonde zijn, zo
docht ons, deze aantekeningen voor onszelven te hou
den. Het zijn maar losse sprietjes, te hooi en te gras
bijeengebracht en men kan ons een plezier doen dit
hooi-oppertje van gegevens aan te vullen, zodat we
een fatsoenlijk hoop hooi de barg in kunnen rijden.
1JET woord boer is volgens het Nederlandsch Woor-
denboek niet in de rechte lijn afgeleid van bou
wer zoals men zou veronderstellen maar var,
„buur", maar waar het woord ook van mag zijn afge
leid, het vak dat er onder wordt vei-staan, is het zware
ambt, dat het eerste mensen-paar bij zijn verdrijving
uit het aardse paradijs kreeg opgedragen. In de na
tuurlijke orde, zoals de Schepper die voor de bewoners
der aarde heeft gesteld, leeft een boer het meest vol
gens de bestemming van de mens. Het is niet alleen
het meest menselijke en menswaai-dige beroep, het is
ook het beroep, dat als het uitstierf de mensheid zou
doen sterven.
Landouwen, sloten, steden,
Dagelijks spijst ende voedt
Met zijn zweetige leden
Den edelen landman goed
Daar 't al by leven moet.
Het blijkt uit dit fraaie 17e eeuwse gedicht, dat de
boeren bij hun arbeid de volle maat zweet krijgen toe
gewezen, welke Adam was toegedacht:
„Alleen door levenslang zwoegen zult ge van de
aarde eten. Distels en doornen zal zij u voortbren
gen, ofschoon gij u met veldgewas moet voeden;
In het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood
eten totdat ge terugkeert tot de grond, waaruit ge
genomen zijt. Want ge zijt stof en tot stof zult ge
wederkeren"
(Boek der Schepping 3, 1820).
Straks, op As-Woensdag, krijgt ieder Christenmens
deze vermaning aangediend, wanneer zijn hoofd met
as van het veldgewas wordt bestrooid. Daarmee mag
hem tegelijk te binnen schieten, dat ieder mens
hij mag dan nog zo verwaand en verwaten op een boer
neerkijken van boerenhuize is:
Den eersten boer was Adam, en ook den eersten heer;
Wat willen dan de heeren als boeren wezen meer?
Door de ongezonde, onnatuurlijke uitgroei van de
steden, door de ontwikkeling van de techniek wordt
by een groot deel der bevolking het nauwe verband
met de natuur niet meer gevoeld en de vooraanstaande
plaats, die de boer in het bestel der wereld onver
anderd blijft innemen, nauwelijks ingezien. Maar al
hebben wij nog zo'n respect voor de boerenstand, be
paald overdreven vinden we 't gevolg te geven' aan
de oproep:
Komt kust den boer de handen en valt den boer
te voet,
Want uit de boerelanden zoo komt ons alle goed.
Den boer die moet het geven
Zou daar eenieder leven,
En waai-' den boer niet bezig van 's morgens vroeg
al aan
Met spitten en met spaaien, wij zouden haast
vergaan.
Een ander 17e eeuws gedicht raadt ons aan, de boeren
ook nog de voet te kussen, maar we zouden het geziclit
van onze boerenvrienden wel eens willen zien, indien
we deze raad in praktijk brachten.
Wat meer waardering mocht ,,de stad" echter heb
ben voor de boeren, die, naar ons begrip, in 't holst
van de nacht aan het werk gaan en ook voor al die
dappere boerenknechten, die 's winters of het Zondag
of door de week is, door weer en wind in het duister
naar de koeien gaan, terwijl de rest der bevolking
heerlijk ligt te slapen onder de warme dekens en zo
tegen achten een glas melk bij het ontbijt drinkt. Eer
die melk op tafel staat daar komt wat voor kijken.
Eer dat brood, het „dagelijks brood", dat ons heden
moge gegeven worden, vers-gebakken op de schaal
ligt hoeveel zorg van de morgen tot de avond is
daar niet aan besteed?
Tot nog meerdere ere van de boeren moet gezegd,
dat zij hun arbeid met de grootste toewijding verrich
ten. Dat vroege opstaan en doorgaan tot de avond is
voor hem vanzelfsprekend. Een zieke ligt in bed, maar
een gezonde komt voor dag en dauw uit de veren.
De Boer erkent geen Paradijs
Geen vrolijk en onschuldig leeven
Waar men, verlekkerd en verweekt
De handen- uit de mouw niet steekt.
Het is zowaar juffrouw Aagje Deken, die ons, te
zamen met Betje Wolf. op de schoolbanken, zo ontzet
tend verveeld heeft met haar ..Brieven aan Sara Bur-,
gerhart". en de boeren nu deze loftuiting bezorgt.
En daar is de deftige Constantijn Huygens, die de
boer een „edelman" noemt. Constantijn zegt van- hem
in zijn geplooide taal:
Een mensch die niet en is dan om een mensch te
wezen,
En helpen 't andre zijn; een volle man in 't wezen,
In 't spreken maar een half.,...
Desondanks kan een boer soms rake wijsheden en
levenswaarheden verkondigen vindt Constantijn
waaruit blijkt „dat buitenboecks vernuft kan vliegen
daar zij (de meer geletterden) kruipen". Een hoge
dunk heeft Huygens ook van de boerse Zondagsviering
een Zondag, waarop toch altijd nog 7 tot 8 uur door
baas en knecht gewerkt wordt!:
De zevëndaagsche rust en wenscht hij niet
verschenen
Om werkens vrij te zijn (gewoonte doet hem meenen
Dat zweeten mens zijn is, en arbeid levens lot)
Maar om des ijvers wil ter kennis van zijn God,
Den God der kinderen en kinderlijke zielen,
Die op de rauwe hand en ongekussend knielen
Zijn Almeedo'ogendheid bewegelijker slaat,
Dan daar 't geleerd gebed door amber-wanten gaat.
Wanneer alle boeren in hun handel en wandel zullen
trachten, niet alleen een hoge dunk te krijgen van
hun eigen stand die hebben ze toch reeds! maar
zullen trachten de hoge dunk, die anderen van hen
hebben, voor zichzelf waar te maken, dan zullen zij
in de eenvoud en soberheid van het aartsvaderlijk be
roep een gezegend leven leiden en zich aansluiten bij
onze Aagje Deken:
Eik denk, recht met mijn lot voldaan
Ja, Krein, jij woont in Kanaan.
(Fotos „De Leidse Courant
LEIDSE STRATEN EN STEGEN
39.
brug (tegenover de St. Pancras-
steeg), Heerenbrug (tegenover de
Groenesteeg), Choorsteeg (tegenover
de Hooglandse Kerkkoorsteeg) en
St. Annabrug (tegenover de Nieuw-
straat).
De stilte van de Hooigracht wordt
sedert Maart 1952 wreed gestoord
door het luide lied van de arbeid,
dat weerklnkt rond het St. Eliea-
beth-ziekenhuis, waarvan de reeds
vele jaren noodzakelijke uitbrei
ding nu eindelijk tot stand komt. De
kale schutting tussen het oude deel
en het rectoraat is verdwenen. Er
kwam meer naar voren een
andere schutting voor in de plaats,
maar men behoeft niet te wachten
totdat deze verdwenen zal zijn om te
zien hoe deze uitbreiding het oude
deel en de vroegere nieuwbouw ver
binden zal. Het architectenbureau
van ir. Jan van der Laan vond een
harmonische oplossing, die ongetwij
feld het aanzien van de Hooigracht
zaï verhogen Helaas is het werk
door de slechte weersomstandighe
den al drie maanden achterop ge
raakt en ook in de afgelopen week
is er practisch niet aan gewerkt.
Wanneer het weer straks is iets be
ter wordt, zal er me 25 man weer
flink aangepakt worden om de twee
de étage, waarvan het beton reeds
gestort is, af te bouwen. Dan vol
gen nog de derde en vierde étage,
bekroond door een oiten kap, die
met pannen .voidt afgedekt, behal
ve de aansl-iitende delen, die met
leien gedeki w irden. De fa. Bik en
Breedeveld, die dit werk uitvoert,
verklaarde ons. dat het werk vermoe
delijk in Sept. of October klaar zal
zijn. Dan zal Leid ens kath. zieken
huis zich eindelijk kunnen ont
plooien zo^s men di reeds lang ge
wenst heeft.
Behalve het ziekenhuis telt de
Hooigracht nog enige gebouwen, die
dc aandacht waarrl zijn. We ^enken
b.v. even aan he- St. Annahnfje, dat
wij bij de Middelste^racht reeds be
spraken, en aan net Francois Hout-
tijnhofje, dat tussen de foV>riek°n
li°t ingebouwd. Tegenover het zie
kenhuis vindt n.en de toonkamer
van de Sted. Lichtfabrieken en even
verder het rusthuis voor Geref.
o"den van dagen.
Even heeft de Hooigracht bij de
Leidenaars in een kwrde reuk ge
staan. Dat was enige jaren geleden,
toen de Bostelorug hersteld moest
worden en de Zaterdagse markt we
gens de verkeersor»iio"®in« van de
Vimarkt en omgeving naar de
Hooigracht was trouwens veel te def-
marktbezoekers hebben aan deze
vreemde plaats 'iet kunnen wennen
en de kooplieden klaagden steen en
ben over het slechte bezoek. De
Hoigracht was trouwens veel te def
tig voor dit marktrumoer.
IJET IS REEDS bijna 300 jaar ge-
leden, dat de Hooigracht over-
wulfd werd, om precies te zijn: in
1681. Maar toch ziet iedereen nog
direct, dat deze straat een gracht ge-
wees l moet zijn, zowel uoor naar
meer dan normale breedte als door
haar ligging tussen de twee Kijnar-
men, die op verschillende plaatsen in
de staa door tussengrachten veroon-
den waren of nog zijn. Ook de Hoog
landse Kerkgracht en de Middelste
gracht ondergingen dit lot, in tegen
stelling tot Heren-, Lange-, Oranje-
en Waardgracht.
Het water moge verdwenen zijn,
de Hooigracht is een deftige straat
gebleven. Aan weerszijden vindt men
nog talrijke mooie herenhuizen, die
de 17e eeuw ons nagelaten heeft,
sommige nog met hardstenen stoe
pen en weelderig versierde deuren.
In een van deze huizen heeft de be
roemde prof. Lorentz gewoond, de
.grote natuurkundige, wiens eeuw
feest onlangs gevierd is en waarvan
men weet, dat hij de stilte zocht om
te kunnen studeren. Hij vond die aan
de Hooigracht. Een gedenksteen in de
gevel kenmerkt het huis, dat zelfs
de grote Einstein eens als gast mocht
herbergen.
j Toch is de Hooigracht bestemd om
-eerlang een belangrijke verkeers
ader in de stad te worden, een ver-
(Foto: „De Leidse Courant
binding tussen de twee Leidse hoofd
straten: Haarlemmerstraat en Bree-
straat. Keeus is ue nauwe Pelikaan
straat aanmerkelijk veroreed, zodat
de Haariemmerstraat-zijde geen
moeilijkheden meer oplevert. Moei
lijker is het echter aan de andere
kant, waar een smal bruggetje toe
gang geext tot ue even smalle Wa-
tersteeg, die uitloopt op de ook al
smalle Hogewoerd. Enfin, de oplos
sing zal wel eens komen.
De afkomst van de naam Hooi
gracht laat zich gemakkelijk raden.
Deze gracht is ii vroeger tijden het
centrum geweest van het laden, los
sen en verkopen van hooi. Reeds
in 1438 moet er <*en keur met stren
ge bepalingen geweest zijn voor de
opslag van hooi. Een ordonnantie
werd in 1838 en 1850 gewijzigd. Daar
na werd de Hooimarkt verplaatst
naar de Hav .n, speciaal naar het
Westelijk Havenhoofd, dat daarom
ook wel Hooimarkt heette.
Keren wij thans terug naar de
Hooigracht. De naam „Hoeygraft"
kwam reeds voor in 1367. Voordat1
de Hooigracht overwulfd werd, la
gen er over het water vijf bruggen,
waarvan de namen ons nog bekend I
voorkomen: Koppenhinkbrug (tegen
over de Koppenhinksteeg)Vleer- J