DE WILDE KNAAP GOETHE PLUKTE HET KLEINE ROOSJE FREOERIKE het wonöeR van 6e heRBeRQjonqen van ^aar a*" HEIDENROSLEIN kerstnummer 1952 de leidse courant Tweede blad pagina 2 zou breken, maar dat zij hèm dan zou ste ken, zodat hij „eeuwig" aan haar zou moe ten denken. „Doch der wilde Knabe brach...." aar trots de grote liefde, trots de belof ten van eeuwige trouw en nooit ver minderende overga ve, kwam de schrij- nend-schone Mei avond. Goethe had de Pinksterdagen in Se senheim doorge- oracht en alhoewel ie jonge mensen geen ogenblik van de dag gedurende al die dagen van-elkaar gescheiden waren geweest, wisten zij, dat hun» liefde na de ze avond nooit meer zou mogen blijken. De diepere oorzaak van de scheiding lag enkele maanden daarvoor. Frederike was in gezelschap van haar moeder haar ridder in Straatsburg gaan opzoeken. Toen Goethe zijn „heideroosje" in de zalen der schouwburg en in de ontvangst kamers der „groten" zag, meende hij te merken, dat zijn roosje slechts op de heide zó kon bloeien, dat zij hem kon bekoren. En de student Goethe was een eerzuch tig jongmens. Hij droomde zich een roem volle loopbaan in het volle leven. Op deze plaatsen, zo meende hij, paste het bloempje uit Sesenheim niet aan zijn zijde. Toen hij echter weer in Sesenheim was, kon hij de moed niet vinden het meisje de waarheid te vertellen, maar zonder woor den heeft Frederike hem begrepen. De brief, die hij haar enige dagen later schreef, OETHE'wist zich na een tijd van diepe droefheid over het verlies heen te zet ten. Hij heeft als lieveling der Muzen een leven vol triomph en hulde gekend, maar de ware liefde heefi hij nooit gevonden. De vele vrouwen, die in zijn leven een rol gespeeld hebben, dragen dikwijls na men, die in het toenmalige Europa een klank van rijkdom en macht betekenden. Maar geen wist hem geheel te winnen. Ten slotte op latere leeftijd trouwde de man, die zo zeer gehecht was aan sfeer en milieu, een arm fabrieksmeisje, Christiane Vulpius, dat zijn latere levensdagen ver gald heeft. Christiane wist zich niet tot het geestelijk en maatschappelijk peil van de gevierde dichter op te werken en zij deed er trouwens geen moeite voor. Goethe ont vluchtte de wereld, waarin hij zo gaarne vertoefd had en werd een ontevreden, een zelvig en teleurgesteld man. De tijd, die hij bij Frederike doorgebracht had, beschouwde hij zoals uit zijn ver klaringen van latere datum blijkt als een van de gelukkigste perioden van zijn leven. Deze koning onder de dichters, die de wereld een onschatbare rijkdom aan kunst werken heeft geschonken, heeft de liefde, die hij zo vaak en vurig bezong, nooit zelf kunnen vinden. Eens op een donkere October-avond vond hij een klein heideroosje. Wellicht had hij bij haar de echte liefde kunnen vinden. Maar hij brak het bloempje en het roosje gebruikte het enige verweer middel, dat zij had: zij stak hem en be zorgde hem een litteken, dat nooit geheel verdwenen is. Gebroken bloempje betekende voor haar geen verrassing meer. Op die sterrenfonkelende avond aan de rand van het heideveld brak haar hart. Frederike's eerste liefde bleek haar enige te zijn. Nog eenmaal in haar leven heeft zij de dichter ontmoet, maar de wond was toen tot een litteken geworden en de scher pe kanten van de breuk had de tijd bij gevijld. tralend en stoer te paard gezeten, maar met een wereld van sL-CJ weemoed in zijn» ogen. nam de student Johann Wolfgang "0 Goethe op een fon- delende Mei-avond scheid van het meis- rJ£>f je, dat voor hem ge- W burende vele maan- f f' den het enige meisje VJ? °P aarde was ge- weest. Hij zag op l(^>. haar neer met een V blik, waarin een zee van liefde lag. en hij 0 wist, dat het de laat ste maal zou zijn, dat hij haar zó mocht aanzien. En als een teer, breekbaar, maar uiterst lieflijk veldbloempje stond Frederike Brion op die Mei-avond aa'n de rand van een nachtelijk, door geheimzinnige geluiden tot leven gekomen heideveld in Sesenheim en zij keek haar ridder na. Haar ogen vulden zich met tranen, die zij de vrije loop liet. Ook zij wist, dat deze jonge, gevierde stu dent uit Straatsburg, die bijna een jaar lang het stralende middelpunt van haar dromen was geweest, haar nooit meer in zijn armen zou nemen en nooit meer een gedicht voor haar zou schrijven. De beide jongemensen wisten, dat deze veelbelovende Mei-avond een afscheid voor altijd had gebracht. Maar terwijl de jonge Goethe, na een korte tijd van diep verdriet, zich met jeug dige overmoed in het lokkende, fonkelende leven wierp, brak het hart van Frede rikede breuk bleek onherstelbaar. Doch hoewel de jongeman een gevierd dichter werd, hoewel hij toegang verkreeg tot de hoogste kringen van die tijd, hoewel hij reizen maakte door de mooiste delen van Europa, toch droeg hij gedurende zijn gehele leven een klein maar gevoelig lit teken, dat hem telkens opnieuw deed den ken aan dat tengere, bekoorlijke meisje in Sesenheim. En wanneer hij, als oude, teleurgestelde man, de balans van zijn leven opmaakt, dicht hij met een weemoedige glimlach rond zijn mond „Das Heidenröslein", waar in hij voor het laatst een lange, liefdevolle gedachte wijdt aan dat kleine meisje uit Sesenheim. „Sah ein Knab' ein Röslein stehn".... a een jeugd in de bekrompen sfeer van een gezeten burger familie uit het toen maals nog provincia le Frankfort, kwam Goethe als 18-jarige student in de univer siteitsstad Straats burg aan en het le ven daar in al zijn bonte schakeringen, opende voor zijn kunstenaarsziel een wereld vol mogelyk- w heden en geluk. In Straatsburg ontdek- 5> te hij, wat hy in Frankfort gemist had en iedere gelegen heid om het leven te leven, greep hij met beide handen aan. Goethe was een mens, geboren voor het geluk; het geluk achtervolgde hem zijn ge hele leven; hij behoefde het wiet te zoeken, Sah ein Knab' ein Röslein stehn, Röslein auf der Heiden. War so jung und morgenschön, Lief er schnell, es nah zu sehn, Sah's mit vielen Freuden. Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden. Knabe sprach: „ich breche dich, Röslein auf der Heiden!" Röslein sprach: „ich steche dich, Dasz du ewig denkst an mich, Und'ich will's nicht leiden". Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden. Doch der wilde Knabe brach 's Röslein auf der Heiden Röslein wehrte sich und stach. Half ihm doch kein Weh und Ach. Muszt' es eben leiden. Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden. weerde zich en stak voor haar op en zijn liefdegloed was voor haar niet te weerstaan. Weer in Straatsburg teruggekeerd, schreef hij haar een bran dende liefdesbrief en nog voor hij enig antwoord ontvangen had, stuurde hij haar een gedicht, waarin hij haar smeekt om een weinig genegenheid voor hem te tonen. Het antwoord liet niet lang op zich wach ten en spoedig verscheen de jonge student weer in Sesenheim, waar hij een overgeluk kige Frederike-in zyn armen sloot. Als Goethe, wanneer hij zijn levensavond bereikt heeft, op de eerste ontmoeting met Frederike terugblikt, dicht hij over een knaap, die een roosje op de heide zag staan en, verrukt over haar frisheid en jeugd, haar nader wilde bekijken. „Wan neer", zo vertelt de dichter verder, „hij zich over het bloempje heenbuxgt, versphaft haar schoonheid hem zeer veel vreugd". „Knabe sprach ich breche dich...." want het geluk zocht hem. Maar Goethe herkende het geluk niet. Hij zocht het, waar het niet te vinden was en verwierp het, wanneer het voor hem stond. Zo werd hij oud en het resultaat van- zijn leven was een schat van herinneringen en een ontevreden ziel. IJET was op een gure October-avond in 1771, dat Goethe, te zamen met een studievriend, een bezoek bracht aan het bij Straatsburg gelegen dorpje Sesenheim. De studievriend bracht hem naar de familie Brion, waarvan het hoofd van het gezin dorpsdominé was en tevens een kleine boerderij beheerde. Dit huis werd voor Goethe een knappend haardvuur, waar omheen hartelijke, gastvrije en huiselijke mensen gezeten waren. Het stralende mid delpunt van deze kring was voor hem, vanaf het eerste moment, dat hij dit huis betrad, de 18-jarige Frederike. Onmiddellijk, toen de dichter haar ge zien had, vatte hij een diepe genegenheid zij was een puur onberoerd buiten bloempje, dat in haar ogen geen en kele list of geheim verborg, of het moest het geheim zijn van haar diepe 'iefde voor de jeug dige dichter; een liefde, die zy zelf niet wist te peilen. De komst van de jonge Goethe in haar leven veranderde haar geheel. Van een gesloten knop werd zij een bloeiende roos en Goethe, zo getrof fen door haar schoonheid en overgave, ge raakte buiten zichzelf van liefde. Hij schreef lange brieven, kwam op de pastorie-boerde rij logeren en stond daar s morgens vroeg op om zijn prinses bij haar ontwaken met een gedicht te kunnen verrassen; Frederike werd een deel van hem zelf. In het tijdsverloop van een paar maanden ging dit meisje zoveel voor hem beteke nen, dat hij niet meer ongestraft met haar zou kunnen breken, zoals hij dit voordien met andere meisjes gedaan had. Het kleine „heideroosje" had hem zonder woorden en onbewust verteld, dat e?n scheiding haar lohann Wolfgang Goethe, de Duitse dichter, die op 28 Augustus 1749 geboren werd en die de mensheid een onschatbare rijkdom aan gedichten geschon ken heeft, bracht zijn studenten tijd door in Straatsburg. In een klein plaatsje bij deze universi- teitsstad.Sesenheim, ontmoette de dichter Frederike Brion, die de welwillende biografen Goethe's „jeugdliefde" hebben genoemd. Deze „jeugdliefde" heeft ech ter zo'n diepe indruk op de dich ter gemaakt, dat hij op zijn oude dag nog een gedichtje aan het meisje wijddë, dat door Schubert op muziek gezet, ook in Neder land een grote bekendheid ver wierf. Na de dood van de dichter, die in 1832 stierf, zijn er velen ge weest, die dezr jeugdliefde tot onderwerp van hun romans of muziek genomen hebben; een be schrijving van het ontstaan en de ondergang van deze jeugdlief de, vindt U in het artikel hier naast afgedrukt. rederike was geen meisje met stadse, stijve manieren en uitdagende ver moeiende nukken; \700RUIT, Joessoef. Sta daar niet te suffen! Geef de kamelen van die heer uit Gasa te drinken. En sluit de poort voor vannacht. Onze herberg is vol." Bedrijvig liep Bilja, de vrouw van de herbergier, over de binnenplaats heen en weer. Wat gaf die volkstel ling toch een drukte! Al dagen ach tereen was de herberg tot in de kleinste hoekjes bezet. Die Romei nen hadden ook iedere keer wat an ders. Bilja moest nu wel hard wer ken, maar het bracht tenminste geld in het laadje. Misschien kan ik over een paar weken die mooie omslag doek wel kopen, waar ik al zo lang zin in heb, dacht ze. Lieve hemel, nu stond Joessof daar nog te suffen. „Wil je wel eens gauw maken, dat je aan de gang komt mankpoot! Je moet niet denken, dat je hier niets behoeft te doen. Iedereen moet wer ken voor de kost." Het gezicht van Joessof betrok bij dat „mankpoot". Het deed hem pijn, Christus-legende uit de Eerste Kerstnacht dat Bilja hem op zo'n wrede manier aan zijn gebrek herinnerde. Zo vlug zijn kreupel been het toe liet, liep hij naar de stal, nam twee lege waterzakken en ging die vullen by de put, op het marktplein van Bethlehem. Zijn gezicht stond nog strak, toen hy met de twee gevulde zakken weer naar de herberg terugstrompelde. Och, de herbergier en zijn vrouw wa ren niet slecht voor hem. Hij kreeg altijd voldoende te eten en achter in de stal had hij een warm plaatsje in het hooi, om te slapen. Verleden jaar had hij zelfs een nieuw overkleed van Bilja gekregen. Het gebeurde bij na nooit, dat zijn meesterës „mank poot" tegen hem zei. Alleen als het erg druk was en Joessof niet vlug ge noeg naar haar zin, schoot de vrouw wel eens uit haar slof. Hij had het zelfs goed getroffen. Wat kon een Op het eerste gezicht zal men zeggen, dat deze twee tekeningen precies gelijk zijn. Op het plaatje aan de rechterkant zijn eenter acht dingen anders dan aan de linkerkant. Kunt u ze vinden?. wees van 12 jaar en nog kreupel op de koop toe, meer verlangen? Maar toch waren er soms dagen, dat Joes sof verdrietig was. Dat hij meer om der zijn gebrek leed dan anders. Vandaag was het zo'n dag. Bij de karavaan van de heer uit Gasa waren vier jongens van zijn leeftijd. Ze had den de kamelen helpen afladen en toen had Joessof hen horen spreken over Damascus, Jericho en nog veel meer verre en vreemde plaatsen. En hij, Joessof, zou daar wel no'oit ko men. Hij was nog niet eens in Jeru zalem geweest. Want al lag Jeruza lem niet ver van Bethlehem, het was toch nog altijd te ver voor een kreu pele jongen. Brrr, het was koud. Hij was blij, dat hij weer op de binnenplaats van de herberg was. Hier kon de snij dende wind tenminste niet komen. Joessof liet eersl de kamelen drin ken en toen ging hij weer naar buiten om de poort voor de nacht te sluiten. /"VCH, beste jongen," hoorde hij opeens een zachte, vermoeide stem vragen: „Och beste jongen, is er misschien hier nog een plaatsje voor ons, vannacht?" Joessof keek op. Een eenvoudige, jongeman keek hem bijna smekend aan. Achter hem stond een ezeltje en daarop zat een vrouw. Ze had haar blauwe mantel dicht om zich heen ge trokken, alsof ze zich tegen de bij tende kou wilde beschermen. „Iknee Joessof begon er van te stotteren. „De herberg is vol, heer. Er kan niemand meer by." „Is er heus geen klein plaatsje meer vrij?" probeerde de vreemdeling nog. „Maria, mijn vrouw, is zo moe. We zyn met weinig tevreden." „Ik zal nog wel eens gaan vra gen...." aarzelde Joessof en ging naar het eetvertrek. Het duurde wel even, voor hij in het geroezemoes Aser, de herbergier, gevonden had. „Wat is het voor volk?" wilde hij weten. Voor geld was er altijd nog wel een plaatsje te maken. „Gewone mensen," zei Joessof. „De vrouw zit op een ezeltje." „Op een ezeltje?" Daar moest Aser toch even om lachen. „En kom jij voor die lui nog om nachtverblijf vragen? Je moest nu onderhand toch beter weten, Joessof. Mensen, die hier overnachten, reizen altijd op ka melen. Nee, voor ezeldrijvers heb ik geen plaats. Ga huh dat maar zeg gen." „Misschien bij mij in het hooi," waagde Joessof nog. „Ook niet in het hooi," snauwde Aser. „Stuur ze weg en ga verder met je werk." Terneergeslagen ging Joessof terug naar de vreemdeling, die geduldig voor de poort stond te wachten. „Nee," zei hij, toen de man hem vol verwachting aankeek. „Geen plaats, zegt Aser." De vrouw op het ezeltje sloeg nu haar mantel terug en keek de jongen aan. Joessof vond, dat hij nog nooit zo'n mooi gezicht gezien had. „Kom, Jozef, de jongen kan ons ook niet helpen." „Als u werkelijk geen onderdak kunt vinden, dan weet ik misschien nog wel iets," bedacht Joessof zich opeens. „Het is niet veel bijzonders, maar het is altijd nog beter dan het In het onlangs verschenen en door ons behandelde „Kinder- Kerstboek", verzorgd en uitge- geyen door de Priesters van het H. Hart, Groot Seminarie te LiesboschPrinccnhage, troffen we, van de hand van R. v. d. Brink, bijgaand Kerstverhaaltje. Een Kerstlegende, die het eerste wonder van het Christuskindje beschrijft. Met de opname hier van in ons Kerstnummer 1952, menen wij geen betere aanbeve ling voor dit fraai verzorgde boekje te kunnen geven. open veld Ga deze weg af, tot ge buiten Bethlehem komt. Rechts van de weg in de rotsen is een schuil plaats. Als het regent schuilen daar de herders, die in het veld zijn. Ge kunt het gemakkelijk vinden, want de grot is vlak langs de weg." Jozef zuchtte eens. „Als ik dan niets anders voor je kan - vinden, Maria, zullen we de nacht in de grot doorbrengen." „Och, Jozef," zei de mooie vrouw, „ik ben al blij, dat de jongen ons die schuilplaats heeft gewezen. Kom eens wat dichterbij, kleine". .Joessof ging een beetje verlegen naar de vrouw toe. Ze legde haar hand op zijn donkere hoofd en zei: „Jezus zal je eens voor deze goede daad belo nen." Toen gingen de twee reizigers op weg naar de grot buiten Bethlehem. HET was al laat toen Joessof die avond zijn plaatsje in het warme hooi opzocht. Wat was hij moe. Hij had geholpen met het opdienen van het avondmaal. Hij had de slaap plaatsen van de gasten en de kamelen helpen klaar maken. En nu was hij dan eindelijk klaar. Tevreden zocht hij zijn warme plaatsje in het zachte hooi. Toen hij zo lekker wegdoezelde moest hij opeens aan de twee vreem delingen denken. Hij zag het lieve gezicht van de mooie vrouw weer voor zich. Wat had ze treurig geke ken, toen ze over haar Kind sprak. Die arme vrouw zou het koud hebben vannacht. Misschien was er in de grot niet eens stro om op te slapen. Opeens was Joessof klaar wakker. Hij zou wel zorgen, dat die vreemde mensen heerlijk zouden slapen. Hij stond op en nam een pak van de voorraad, die er .lag. Hij bond een stevige riem om het pak en ging, het hooi achter zich aan slepend, zo zacht mogelijk de poort uit. Gelukkig, nie mand hoorde hem. Nu gauw naar de grot. Aser zou van het verdwijnen van het hooi wel niets merken. Hij kwam maar zelden in de stal en zodra de vreemdelingen weer weg waren, zou Joessof het hooi weer terug gaan ha len. Vervolg op 2e blad pag, 3.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1952 | | pagina 14