Henriëtte Roland Holst Rode Witte dictator kleurt vlakten purper NA DOOLTOCHT IN HET COMMUNISME OP DE WEG NAAR HET CHRISTENDOM KERSTNUMMER 1952 BE LEIDSE COURANT EERSTE BLAD r ^voINA 4 fDE LEVENSGANG VAN flET IS REEDS een maand geleden, dat de dichteres Henriëtte Roland Holst op 82-jarige leeftijd stierf, cn nog steeds treft men in dagbladen en periodieken lange artikelen aan, waarin zowel op haar persoon als op haar werk de aandacht wordt gevestigd. Oppervlakkig bezien is het misschien merkwaardig, dat aan een figuur, die haar grote gaven zovele jaren in dienst stelde van het socialisme en communisme, door alle gezindten sympathieke woorden ter nagedach tenis worden gewijd. Het zou voor de nand liggen, dat men uitsluitend aandacht besteed had aan haar be tekenis in letterkundig opzicht. Maar slechts oppervlakkig bezien! Want wie doordringt in het veelomvattende werk van Henriëtte Roland Holst, de dichterlijke weerslag van een brandend hartstochtelijk en nimmer rustend leven, zal niet alleen de dichteres, maar ook de vrouw herdenken, die gedurende een lang mensenleven het vuur van haar grote hart brandende wist te houden. „Het leed van de mensen laat mij vaak niet slapen". Deze woorden, die zij eens neerschreef, zijn eigenlijk de sleutel tot haar leven. Zij maken bijna tastbaar Broederschap vermag niet harten te binden, eer z'een Vader hervinden voor Zijn hoog gezag in deemoed buigen en in Hem, elkaar liefhebbend .juichen. Maar dat is zwaar. Velen hebben gehoopt op haar overgang tot het Christendom. Niet om zegevierend 's lands grootste dichteres de Kerk binmen te voeren, maar omdat men zich bewust was, dat na zo'n geweldig, rusteloze dooltocht hier de bron lag, die het naar liefde hun kerende hart van deze vrouw de zo innig begeerde vrede had kunnen geven. Helaas is niet geschied wat men gehoopt had. Hen riëtte Roland Holst heeft haar dooltocht tot het laatste moeten gaan. Wanneer men echter haar werk uit de laatste levensjaren leest, wordt de hoop sterker, dat zij, die eens schreef: „Het voelen van de liefde is het beste voor mij" in het Eeuwige Rijk der Liefde zal vinden, wat zij op deze wereld tevergeefs zocht. Hoe veel Christenen zullen er zijn, die kunnen getuigen, dat zij voor de liefde alles hebben doorstaan, zelfs de volledige eenzaamheid? Ik denk, dat wij lang eenzaam zullen zijn, ons zullen voelen ver van God, verlaten, zullen wankelen door verweesde straten, tastend, bij een bevend-flauwe lichtschijn. waarom deze dichteres de dochter van een Noord- wijkse notaris tot het socialisme werd gedreven. De strijd, die zij voerde met de pen, betekende voor haar de strijd voor een gemeenschap, waarin liefde en recht zouden heersen. Zij zag het socialisme als de lente van >en nieuwe tijd. Zooals de lucht in bloeimaand boven het hooiland is vol fijne pluisjes en graszaad een gewiekte bevruchtenis die door de stille zomerlucht heen en weder zweeft en dringt in den neus en den monid het is of de lucht ervan leeft zoo was om dit kind alle dagen d'onzichtbare atmosfeer waar de ziel ademt, waaruit dringt in haar wat zij weer omvormt tot nieuw vermogen vol stuivend kiemkrachtig zaad van de plant socialisme, van 't levensgevoel dat te bloeien staat int d'arbeidersklasse. Het was de liefde voor de medemens, die deze vrouw wierp in het strijdgewoel van het socialisme, waarin zij zovele teleurstellingen zou ondervinden. De tweespalt in de partij, het mislukken van de spoorweg staking in 1903 en de wereldoorlog van 1914 stuwden in een nog radicaler richting. De communisten namen haar maar al te graag in hun gelederen op. Voor hen was zij een naam van betekenis! En met die bekende hartstochtelijke overgave wierp zij zich weer op haar ideaal. De Sovjet-Unie zag zij als de heilstaat, maar toen zij er een bezoek gebracht had, kwam zij ontgoocheld terug. De twijfel vrat aan haar hart en zij moest ervaren, dat de staat, die vrede en broederschap predikte het kleine sympathieke Finland besprong. Wij zullen u niet zien, lichtende vrede, wy zullen niet voelen uw weligheid van onze lippen naar ons hart gegleden, en niet wikk'len om onze leden den weeken plooi uwer broederlijkheid. Wij zullen niet wonen in het voorportaal dier eenheid glorieus waarnaar wij staren met stom ontzag, en niet de donk're scharen eendrachtig tot de worst'ling óp zien varen: wij zullen hen niet in hun roem zien staan. In haar strijd en in haar te leurstellingen bleef Henriëtte Roland Holst steeds zoeken naar de hechte zekerheid en de vol strekte liefde. Lang en moeilijk was haar weg, maar steeds meer scheen zij het Christendom te benaderen. Haar lied van de broederschap raakte de waar heid toen zij schreef: DE SNEEUW is rood en een rode hemel dient haar tot dak. Mongolië brandt en het vuur heeft het kleine kerkje tot een ruïne gemaakt. Geen vrolijk schot dwaalt over de velden en de hut ten en tentjes blijven donker. Bedroefd breekt de nieuwe dag aan en voor Mon golië is het geen Kerstmis. Pater Jos. van Hecken is oud geworden'. Zijn stralende idealen, die op het zonnige „Sparren- daal" van de Paters van Scheut in Nederland, tot leven zijn gekomen, zijn vertrapt door een grenzeloos bot geweld. Zijn handen, die gezegend hebben, zijn geboeid; zijn voeten zijn vastgeklonken aan de vochtige bodem van de vunzige politiecel van Poro-Balgason. Pater Jos. van* Hecken weet zijn kudde verstrooid en zijn zwervers zwervende en hij lijdt. Zijn arbeid lijkt vergeefs en de glans van het Kerst feest vermag geen schijn van licht in de donkere duis ternis te werpen. Het geschrei van het Kerstkind wordt overstemd door de brallende leuzen van opgezweepte vreemde lingen en de Mongolen zijn machteloos. Het stralende Kerstfeest van 1951 wordt in Mongolië verstikt door de duisternis van het communisme. DE SNEEUW is purper, want zij is vermengd met bloed. Waar eens het licht van de Vrede scheen, stroomt nu het bloed der martelaren. /GEDURENDE vele tientallen jaren is vanuit het zonnige „Sparrendaal" bij Vught en het stijlvolle „Bisschop Hamer huis" te Nijmegen, een grote stroom van jonge idealisten naar China en Mongolië getrokken om daar te werken aan de uitbreiding van Gods rijk. De paters van Scheut, „Scheu- tisten" in de wandeling genoemd, zijn thans na een tijdperk van grote bloei uit deze streken verbannen. Eén van deze wer kers in Gods wijngaard mochten wij enige weken geleden op de procuur van deze missiecongre gatie te Leidsohendam ontmoe ten. Deze missionaris vertelde ons hoe de Mongoolse Kerstmis wel eer getooid met stralende luister, thans gekleurd is met het bloed van martelaren. Maar door het purper heen straalt de kleur der hoop, want het zaad, eens door de gezanten van Christus Kerk gezaaid, laat zich niet meer ver stikken en onderdrukking kan zijn groeiproces slechts verhaas ten. C*EN ROFFEL rolt door de vlakte, een schot ver- scheurt de gewijde nacht. Vrolijk meegenomen door de wind huppelt het klaterend geluid over de onbesmette sneeuw, totdat zijn dans gestuit wordt door een hoge bergrug. Even aarzelt het, maar dan keert het terug en danst weer zijn fees telijke dans op het witte tapijt,'om tenslotte langzaam te sterven in de ijle lucht. Op het heuveltje staat een kerkje en naast dit kerkje een klein kanon. Het is een kerkje door zorgzame handen gebouwd, maar het is een kerkje zonder toren. En omdat een toren op dit kleine kerkje ontbreekt, gebruikt Pater Jos. van Hecken het kleine kanon, dat een luidere stem heeft dan ooit een torentje zou ku.i- pen voortbrengen. In de wijde omtrek is het schot gehoord en weer klinkt een schot en nog een. Overal, waar het gladde sneeuwtapijt oneffen wordt en waar een zwarte vlek de plaats van een hutje of tent aanwijst, worden kleine olielampjes ontstoken en in de schimmige schaduw, die zij verspreiden; zijn ge lukkige, stralende gezichten te zien. De Pater heeft geschoten, de Nachtmis nadert, over enkele uren zal het Kerstmis zijn. En de kamelen en de paarden, en de ezels en de ponnies. ook zij hebben het schot gehoord. Onwillig komen zij overeind, maar de zachte, trage stem van hun meester maakt hen kalm en gehoorzaam. Wanneer de tocht van 60 km. en langer haar doel nadert, straalt het kerkje op de kleine heuvel reeds een glans, die de Mongolen doet fluisteren, dat zó, ja ren geleden, ook het licht van Bethlehem geschenen moet hebben. Het kleine plaatsje Poro-Balgason, dat verzinkt in de onmetelijke vlakte van Zuid-West Mongolië, ver zamelt honderden, die, zwervend met hun kudden, hun Pater Jos. van Hecken is gevonnist en het oordeel schijnt mild: Hij werd verbannen en na een kommer volle tocht bereikte hij als een oude man het land van waaruit hij dertig jaren terug als jong idealist vertrok. Maar pater Jos. van Hecken is niet gebroken. Hoe kommervol hij zijn kudde in Mongolië heeft moeten achterlaten, hij weet dat zijn werk voortgezet wordt. Want wanneer het straks Kerstmis 1952 zal zijn, dan zal geen schot de komst van Christus aankondigen, maar zwervend met de zwervers zullen de Chinese priesters vertellen over de geboorte van het Kindje, dat de wereld gered heeft van Oost naar West, van Zuid naar Noord, door alle eeuwen heen. En de purperen sneeuw, en het mes van de moorde naar en de dwang van de rode dictator zijn machteloos. Want zoals het kleine Kerstkindje door Zijn dood over won, zo zal ook Mongolië door zijn ondergang een bloeiende herrijzenis beleven. STERVEND HERRIJST MONGOLIË Ik denk dit, omdat ik dit alles draag in- mij. Zoo heeft God mij geschapen: het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen, haar schuld doorvlaagt mij als een bitt're vlaag. Naarmate de kracht van haar lichaam afnam, bleef haar geest zoeken naar de waarheid. De dood kwam nader, maar deze benauwde haar niet. Tot het laatste ogenblik bleef zij bereid om te doen, wat zij als haar plicht voelde. Wanneer ge me roept nog een werk te doen, eer ik slip uit het afgedragen kleed, zoo bid ik, dat te morgen noch te noen noch t'avond ge mij loslaat en vergeet. Zie: ik ben zwakker dan ik plag te wezen, lichter ontmoedigd, spoediger vervaard; mijn lijf heeft, levend, veel moeheid vergaard, en steiler is 's levens wand opgerezen. Ik zou graag willen rusten. Maar ik weet; ik mag niet rusten eer ge spreekt: 't is goed, ge deed uw deel en uw dienst is ten einde. Daarom bid ik: stort nog ééns door mijn bloed een druppel van uw vuur, dat liefde heet en omgord met haar kracht opnieuw mijn lenden. Een van haar laatste gedichten, geschreven in de schaduw van het naderende einde, bevat eigenlijk het gebed en het getuigenis, dat zo velen hadden verbeid: Dank dat mogen mijn zwakke handen helpen van uw rijk den bouw, dat ge aanvaardt mijn avondtrouw, mij bindt met zachte banden en vergeeft het late van mijn berouw. Ge schenkt me zeer edelmoedig het daggeld voor dienst van een uur, Uw liefde vloeit tot mij overvloedig en ik bid nu alleen om een moedig hart in het laatst avontuur. zware leven onderbreken, om in het warme kerkje op het kleine heuveltje het wonder te beleven, dat men senharten ontroerd heeft en vrede gebracht heeft in Oost en West, in Zuid en Noord, door alle eeuwen heen. Het is Kerstmis 1920 in Mongolië. E'EN LICHTRODE glans ontneemt de sneeuw haar reinheid; zij lijkt bezoedeld en een vreemd vuur schijnt haar kuisheid te verteren. Het is weer Kerstmis, maar geen vrolijk schot ver kondigt de blijde gebeurtenis van Christus' komst. Bezorgd beziet Pater Jos. van Hecken zijn kreunend kerkje, dat geteisterd is door de ruwe hand van redeloze rebellen, die met waandenkbeelden de rust van de vlakte vermoord hebben. En bezorgd zijn ook de gezichten der zwervers, die opdoemen bij de schamele olielampjes. Geen schot heeft hen gewaarschuwd, maar ook zon der de roffelende ratel weten zij, dat het over enkele uren Kerstmis zal zijn. En angst is in hun hart en vrees voor het onbekende maakt hen schuw. Verstolen bereiken zij het heuveltje, waar het kerkje met zijn raamloze vensters en ver woeste dak geen bron is van brandend licht maar een schrijnende herinnering aan de schamele stal waar eens de Vredevorst geboren werd. Hun angst en vrees blijken niet ongegrond, want ter wijl de pater een late biechteling van zijn zondenlast verlost, verschijnen drie drieste figuren die de biecht stoel opentrappen, het altaar ontwijden en vanaf de preekstoel de gewijde stilte onteren. Pater Jos. van Hecken rent uit de biechtstoel en met de kracht, die een intense sportbeoefening hem geschonken heeft, weet hij de kerels te overmeesteren en sleept hen naar de politiepost. Twee wachten worden bij het kerkje geplaatst en het Heilig Offer kan ongestoord gevierd worden. Maar er is die dag geen feest in Poro-Balgason. Na de Nachtmis verdwijnen de Mongolen over het rose sneeuwtapijt naar hun tenten en hutten en zij voelen de dreiging. Kerstmis 1940 is in Mongolië geen vredesfeest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1952 | | pagina 12