Vredige kerststilte daalde over oord
van angst, honger en verschrikking
Jezus, de Redder, is daar!
KERSTMIS MET DE
DOOD VOOR OGEN
\h\
MEN ZOU...,
KERSTNUMMER 1952
DE LE1BSE COURANT
EERSTE BLAD - PAGINA 2
DAGBOEK UIT EEN DODENCEL
QP DE 7e JANUARI 1944 maakte een executie-peloton van de S.S. op de
Waalsdorpervlakte in'Den Haag een einde aan het jonge leven van
Jan Verleun. Over deze terechtstelling is weinig bekend geworden. Gaven
de Duitsers deze terdoodveroordeelde jongeman nog geestelijke bijstand?
Wij weten het niet. Wat echter wel bekend is: Jan Verleun is niet onvoor
bereid de dood ingegaan. Tijdens de Kerstdagen, waarin hij voor het eerst
sinds maanden weer eens behoorlijk te eten kreeg, dankte hij God voor deze
goede gaven. In zijn dagboek schreef hij: „God, Gij hebt me zulke overvloe
dige maaltijden geschonken, en toch vraag ik U weer om eten: laat mij*
aanzitten aan Uw Hemelse Maaltijd. Versterk mijn ziel met Uw Lichaam en
Bloed. Dat is het enige grote verlangen, dat ik hier ken, en waarom ik U
dag en nacht zal smeken." Een week na Kerstmis, dus 7 dagen voor zijn
dood, wist hij zijn geschreven biecht op een lapje zijden stof uit de gevan
genis te smokkelen. Het is verborgen tussen zijn ondergoed en er is een
briefje bij voor zijn familie met het verzoek deze schriftelijke biecht door
Ie geven aan pater Buschman en hem datum, tijd en penitentie te berichten.
De penitentie is zwaar geweest voor deze jongeman. Zij bestond hierin
dat hij zijn leven blijmoedig moest offeren. Over de laatste Kerstmis, welke
hij op aarde vierde, heeft de Gazet van Limburg, waaraan wij het onder
staande ontlenen, een ontroerend verhaal gepubliceerd. Op oen closetrol
schreef de terdoodveroordeelde zijn indrukken neer, indrukken, welke be
wijzen, dat een rotsvast geloof ook de Kerstdagen in de sombere gevangenis
aan de Weteringschans tot een heerlijk feest hebben gemaakt.
Gebed werd verhoord
In zijn dagboekblaadje, dat geda-
teeid is op 24 December, schrijft Jan
o.m.: „We eten bruine bonen-soep.
Smaakt goed, maar te weinig. Kan
haast niet op tegen de bekoring om
een stuk kantkoek van het Roode
Kruis te eten. Het duveltje komt
met de smoes: Moeder is toch jarig.
Maar al is ze ook 10 maal jarig het
is nog geen Kerst en zij zit nog in
Vught. Het is vandaag de laatste
dag van de novene. Met extra ge-
weid bestorm ik het H. Hart, het
Kindje Jezus, Maria, Jozef, Clemens
en Antonius, op deze laatste novene
dag vóór het schone Kerstfeest. God,
verhoor toch mijn gebed!"
En God verhoorde dit gebed van
een gevangene, 's Middags om half
vier op deze donkere dag voor Kerst
mis beginnen de Duitsers de pakket-
Roodc Kruis maar op, ter ere van
dit extra feest. Maar hoe moest ik
aan mijn brood komen? rk lig vast
op mijn bed. Geen nood! Je hebt toch
je scharnierblad. O, jé ja, dat is waar
ook! Maar het is toch wel te link om
je zelf overdag los te maken. Die SS
kerels zwierven nu geregeld over de
zaal en het was een lawaai van ie
welste door die pakken-uitdelerij.
Een Kerst-banket
Maar ik waagde het. Snel even los
gedraaid, het pak brood uit de kast
gehaald, en toen de schroef weer
vastgedraaid. Met een doodonschuldig
gezicht haalde ik met mijn vrije hand
het papier van het brood af en rock
eens aan de boterhammen met kaas.
Nou, 't kon, 't kon! De lucht had veel
van een schillenbak weg. Maar er
zat dik boter en kaas op en dus at
ik de acht sneden met worst en kaas
ten uit te delen, die men de ver
oordeelden had mogen sturen.
Ook de deur van Jans cel gaat open
en 'n SS'er smijt hem een groot pak
ket toe, dat in bruin papier verpakt
is. In zijn dagboek beschrijft Jan
dit als volgt: „Overbeleefd en met
veel nadruk zeg ik: „dank u wel",
waarop de snuiter die de deur uit
gaat, verbaasd en idioot over zijn
schouder naar me kijkt en dan de
deur dichtsmakt.
De gebedsverhoring.
Ziezo, wat is de Directie royaal!
Ik moet mijn geboeide hand er bij
gebruiken om he*- zware pakket van
me af te schuiven. Dan zie ik met
grote, rode cijfers mijn celnummer
er op staan. Waar is dat nou voor
nodig? Maar daar.... daar staat
mijn naam! En dat handschrift!!!
God! dat is toch onmogelijk! Dat
handschrift is toch van moeder! Van
moeder!!! Jezus, Maria, ik moetU
bedanken. Of is het bedrog?
Dan als een felle bliksemstraal
slaat 't door mijn hersenen: Moeder
is vrij!!! Ik begin te schreeuwen
als een klein kin en bid tegelijker
tijd. Ik kan geen woorden vinden.
Jezus dank! Dank Jezuskind! Ik was
mezelf niet meer meester. Ik huil
de als een klein kind en viel op mijn
knieën voor het getekende kerst
stalletje, en enfin, ik weet zelf
niet moer wat ik allemaal gezegd heb.
Maar mijn zakdoek was nat."
Volgens de voorschriften moest bij
het pakket een inhoudsopgave aan
wezig zijn, geschreven door de afzen
der, opdat de gevangene zelf zou kun
nen zien, dat er niets gestolen was.
Voor Jan was deze inhoudsopgave
de heerlijkste brief, die hij had kun
nen ontvangen, want iedere aandui
ding was voor hem een levensteken.
Ook vader Verleun was gearresteerd,
maar weer vrijgelaten, want Jan her
kende zijn handschrift onmiddellijk
aan do „d" van het onschuldige op
schrift: „1/2 pond suiker.".
Voor Jan was er dus alle reden om
nu, aan de vooravond van Kerstmis,
blij en opgewekt moeders verjaardag
te vieren.
„Nu ik toch van alles heb," dacht
ik bij mijzelf, terwijl mijn maag ram
melde, „eet ik het brood van het
In de bajes moet je zo nauw niet
kijken enruiken.
Ter ere van het Kerstfeest was Jan
vroeger van zijn boeien ontdaan dan
gewoonlijk en van deze gelegenheid
maakt hij gebruik om met behulp van
verschillende ingrediënten uit zijn
pakket, zijn cel te versieren. Hij heeft
een kerststalletje getekend cn zijn
klaptafeltje met een rood lintje en
een takje hulstbessen versierd. Van
het pakpapier heeft hij 'n paar Kerst-
klolcken gemaakt en Jan vindt dat
zijn cel er werkelijk feestelijk uitziet.
Het is intussen reeds over zeven er.
nog steeds is er geen,, jubel-pet" ge
komen om hem voor de nacht in de
boeien te slaan. Dit alles brengt hem
in een ware feeststemming en voor
dat hij het weet, is het avond gewor
den.
We laten dit Jan Verleun nu zelf
weer vertellen.
„Intussen was onder al die pret
tige en feestelijke gedachten de tijd
doorgedraaid cn sloeg de klok met ge
barsten geluid negen slagen en luid
de do alarmbel, dat het tijd was voor
de brave patiënten, die niet geboeid
werden, naar kooi te gaan. En zelf
lag ik nog steeds ongeboeid. Op de
zaal was het stil, alleen de stap van
de bewaker klonk en het gedempte
geluid van kerstliedjes gezongen door
een Duits koor, klonk uit de radio
op het Duitse bureau.
En weer schoten de tranen in mijn
ogen.
Een kort geluid van de bel gaf aan
dat de lichten gedoofd werden. Wat
zal me nu overkomen, dacht ik, het
licht uit en niet geboeid? En ja,
prompt hoor ik voor mijn deur „wel
te rusten" zeggen en 't licht ging uit.
En daar lag ik ongeboeid te wach
ten, tot de H. Nacht me zou wakker
roepen om de H. Mis te bidden en
Kerstnacht te vieren.
Maar het Kerstkindje had anders
beschikt. Wat me nooit was over
komen, gebeurde nu: ik had totaal
geen slaap en toen het half elf sloeg
zei ik bij mezelf: ,,'t Kindje Jezus
denkt ook: Je hebt je buik vol en
je portie gehad, nu moet ik mijn por
tie hebben, denk daar even aan!"
En de klok sloeg weer.en weer:
Het geluid op het Dnitse bureau was
verstomd. Alles ademde diepe rust.
Een vredige stilte lag over dit oord
van honger en ellende. Kerstnacht
naderde.
Ik nam me voor om om twaalf uur
op te staan, van twaalf tot twee te
mediteren en om twee uur de Nacht
mis te bidden. Dan om drie uur dan
ken voor alle gunsten en om drie uur
gekleed naar bed gaan om de och
tend af te wachten en de dageraads
mis te bidden. Dan na het eten luch
ten, om half negen de dagmis te le
zen met de gebeden van de dag en de
nodige Kerstliederen.
Geen geluid drong door in mijn
cel. Alles was in heerlijke rust.
.Plots klonk het gebarsten geluid van
de klok12 slagen
Stille Nacht, Heilige Nacht.
Alles slaapt, eenzaam wacht,
„Ik stond op en liep zacht, geruis
loos naar het raam en haalde haast
onhoorbaar de verduistering ervoor
vandaan. Blauwzwart stak de lucht
af tegen de gitzwarte silhouetten van
de gebouwen der justitie. De Grote
Beer straalde helder in het stukje
hemel. Ik trok mijn kousen en mijn
broek over mijn pyama aan en schoot
in mijn jasje. Heel flauw was in mijn
cel de uitgespreide handdoek en de
I lichte strozak met de dekens zicht
baar. Het was in 't geheel niet koud.
Ik had het zelfs min of meer warm.
Zachtjes liep ik op mijn kousen
voeten de cel op en neer. Het gehele
Kerstverhaal ging zo mediterend aan
mijn geest voorbij en vóór ik er erg
in had, was het één uur, Toen ben ik
gaan bidden, knielend voor mijn
Kerststalletje, wat ik nauwelijks kon
zien. Fluisterend zong ik Kerstliede
ren en vroeg het Jezuskind om bij
mij te komen in de H. Communie.
Of om mij vrij te laten en naar een
kerk te laten gaan om Hem in mijn
hart te ontvangen. Het was al zo
lang geleden, dat Hij bij mij geweest
hart neer en verlost het van al het
aardse? Laat mij dan sterven en bij
U in de schone hemel komen om
daar het Kerstfeest met U te vieren.
Maar ook dat heeft het Goddelijk
Kindje glimlachend afgewezen. Toch
was het Jezuskind bij me. Ik gloeide
van emotie en mijn hart zong en bad
en ik was ondanks mijn verlangen,
tevreden en blij. God, hoe schoon is
toch deze H. Kerstnacht, ondanks al
le ellende. Maar waart Ge zelf dan
ook niet in ellende en armoede neer
gedaald? Och, Jezuskind, Gij weet.
dat ik tevreden ben met deze toe
stand. Als Gij het nodig acht, ik be
rust er in en voel me gelukkig. Hier
heb ik de vrede der ziel gevonden,
die ik in de vrije wereld niet bezat.
Hier ben ik, alle ellende en ontbering
ten spijt, samen met U, zoveel als ik
wil, en leer U liefhebben als nooit te
voren. Alleen 't verlangen U in mijn
hart of in de hemel te mogen bezit
ten, knaagt en brandt in mij. Jezus
kind, Goddelijk Kindje, kom toch bij
mij.
Daal als een blanke Hostie in mijn
hart of verlos mijn hart door 'n paar
kogels van al het aardse, en laat het
vrij van alles, jubelend opstijgen naar
ons Hemels Vaderland. Verlos ons
uit dit aardse vagevuur en laat mij
alleen leven voor U hierboven!
Een jubelzang.
Met al de vurigheid die in mij was,
bad ik dit tot het Goddelijk Kind.
De klok sloeg half tweetwee uur.
Nu begon voor mij de Nachtmis. „In-
troibo ad altare Dei, ad Deum qui
laetificat Juventutum meam".
„Hodie natus est Christus".
„Gloria in excelsis Deo et in terra
pax hominibus bonae voluntatis
Verder kon ik nietik beet in
my'n zakdoek.
God! Dat er nog zoveel vreugde
en blijdschap mogelijk was in deze
ellende.
Ik ging verder met de H. Mis, sta
rend met grote, holle ogen naar het
kribbetje in het duister.
Al de misgebeden bad Jan Verleun
zo, langzaam en aandachtig, alleen in
het nachtelijk donker van zijn cel,
die de wijding had gekregen van een
kerk. Droever Kerstmis is haast niet
mogelijk. Een jongeman, bruisend
van levenslust, weet, dat zijn dagen
geteld zijn en dat hij een volgend
Kerstfeest niet meer vieren zal. En
toch doorstroomt een ongekend ge
luksgevoel zijn hart, waarmede deze
kleine mens het bewijs levert, hoe
allesoverwinnend het christendom is,
wanneer het werkelijk beleefd wordt.
Jan Verleun besluit dan ook de be
schrijving van deze Kerstnacht in
een dodencel met Vondel's geestdrif
tige jubelzang:
„O, Kerstnacht, schoner dan de da
gen
Meen niet, dat deze ter dood ver
oordeelde tot zulk een geestelijke
hoogte is kunnen opstijgen, omdat hij
al 't aardse heeft afgelegd, omdat al
het menselijke hem vreemd is ge
worden. Nee, deze getekende is nog
ten volle mens gebleven, in staat om
alle klein-menselijke genoegens naar
waarde te schatten.
In het vervolg van zijn Kerstver
haal beschrijft Jan uitvoerig hoe
heerlijk hij gegeten heeft:
„Ik at nog brood met worst en een
stuk kantkoek met boter en honing
en ik had weer eens het oude tevre
den gevoel van een volle maag en
een vrolijke bui. Het was echt Kerst
mis. Acht sneden brood met ei en
worst, kantkoek en nog zo nu en dan
een Wenerpuntje. Ik was in opper
beste stemming. Om acht uur kwam
het stereotiepe klopje op de deur om
te luchten.
Als een Nabob
De deur ging open en ik tippelde
met een gevoel van een Nabob, die
na een monster-diner een luchtje
gaat scheppen, naar de luchtkooi. In
de luchtkooi gekomen werd het drie
hoekje van iedere dag gelopen. In
tussen waren de andere kooien ook
bezet. Er klonk door de stille Kerst
ochtend het geklos van op en neer
lopende gevangenen, die zich eens
even losliepen. Ik zong weer zacht
een Kerstliedje en keek naar boven
naar het gebouw van Hirsoh, naar de
hemel en naar het traliedak van de
kooi".
En dan hoort Jan in de kooi naast
de zijne twee mannen in een fluiste
rend gesprek. Zijn hart blijft een
ogenblik stilstaan van schrik. Zijn
adem stokt. Want een van deze mede
gevangenen bekent aan de ander, dat
hij het niet langer uit kan houden,
dat toch alles verloren is en hij zich
graag van kant wilde maken, als hij
maar wist hoe.
Deze diepe wanhoop schokt Jan.
Een afgrond van troosteloze verla
tenheid cn wanhopig eenzaam-zijn
opent zich voor hem, juist op deze
morgen, waarop hij zich zelf zo im-
mens-gelukkig voelt, omdat het Je
zuskind bij hem is.
„God!", schrijft hij, ,,hoe is het
mogelijk! Die knaap is gek! Als ie
zich de hals wil afsnijden, dan slaat
ie een ruit in. En als ie zich wil op
hangen, dan scheurt ie een deken of
een strozak aan repen. Wil hij zich
doodsteken, dan slijpt ie een lepel
tot dolk. Wil hij zich liever verdrin
ken, dan steekt ie zijn kop in eep
emmer met water. Enwil hij
iemand hebben om mee te praten,
wel, dan hebben we God en al Zijn
lieve Heiligen! Jémineetje, die knaap
is blind, doof, stom en gek tegelijk.
God, schreeuw hem toch in zijn
domme hersenen, dat Gij er toch ook
nog zijt, Gij, die alle macht in han
den hebt! Onze Vriend, onze Leids
man, onze Troost, onze Redding!".
Verlangen naar God
Maar het Kerstkindje vond, dat ik
voorlopig maar met de verlossing
van Vader, Moeder en Lied, en met
mijn eigen geestelijke bevrijding ge
noegen moest nemen. Alhoewel ik
snakte om Hem te ontvangen, ik
was niet genoeg bereid voor deze gro
te genade.
God, wat heb ik naar U verlangd!
Waarom daalt Gij toch niet in mijn
99
19
En dan wil Jan deze arme, wan
hopige ziel 'n beetje van zijn sterkte
en troost afstaan. Maar hoe? Hij
waagt dc kans op straf en harder dan
gewoonlijk zingt hij, zodat ook de
ander de vredesboodschap horen
moet „Jezus, de Redder, is daar!"
Dit kleine voorvalletje, deze ver
twijfeling bij 'n mede-strijder maakt
hem een beetje droevig, doch is niet
in staat zijn innerlijke vrede te ver
storen.
„Ik voelde me over-gelukkig, al
was er een weemoedige ondergrond,
en zaten mijn tranen vlak achter
mijn oogleden", schrijft hij.
Biddend enetend
De hele Kerstdag 'bleef deze feest
stemming. Biddend enetend
vloog deze dag voorbij. Jan is dank
baar voor het grote innerlijke geluk
en voor de kleine aardse gaven, die
hem te beurt vallen. Hij verheugt zich
over een stukje koek, dat de gevan
genen die middag kregen.
„Om vier uur wipte ik over de
rand van mijn krib en kon dan mijn
geboeide hand net zo draaien, dat ik
gemakkelijk knielen kon. Toen ik 'n
half uurtje gebeden had, half naar
het kerstkribbetje toegekeerd, hoor
de ik de verschillende deurluikjes
der cellen open en dicht gaan, en
een gemompel, zoiets van: „Zalig
Kerstfeest" cn nog wat. De verduis
teringssirene huilde zachtjes. Het
was al over half vijf. Het deurluikje
ging open en een hand met een ont-
bijtkoekje kwam er doorheen. „Za
lig Kerstfeest van huis". Ik herkende
de stem van een der bewakers en zei:
„Ik kan er niet bij, ik lig vast."
De celdeur ging open en hij kwam
naar binnen.
„Leggen ze jullie nou goddorie ook
nog vast!" En tegelijkertijd zag hij
mijn voet- en de andere handboei
ook nog liggen.
„Zo, ben jij ondeugend geweest?"
„Ja, bewaker, dat doen ze niet voor
niets."
„Al veroordeeld?"
„Nee, nog niet."
„Wat zal het zijn?"
„Minstens acht maal de kogel."
Hij schrok cn bewoog zijn lippen
even, alsof hij wat wilde zeggen. Ik
stak mijn hand uit en wenste: „Zalig
Kerstfeest, bewaker, en prettige
avond". Hij greep die, terwijl hij de
ontbijtkoek op tafel legde.
„Zalig Kerstfeest, jongen, voor zo
ver het tenminste voor jou nog mo
gelijk is. Bedankt voor je Kerstwens
enenvertrouw op God,
Die is onze Redder en Zaligmaker!"
Den Vaderlant ghetrouwe
Ik voelde mij gelukkig om zijn
woorden. Als er iets was, waar ik
vertrouwen in stelde, dan was het
wel in God. in het Jezuskind, mijn
Redder en Zaligmaker.
De gehele avond bleef het warme
gevoel van innerlijke blijdschap om
de woorden van de bewaker bij me."
Zo vierde een jonge ter dood ver
oordeelde zijn laatste Kerstmis. Twee
weken later werd hij gefusilleerd en
hoewel over zijn terechtstelling heel
weinig bekend is, weten we toch, dat
hij moedig en onverschrokken de
dood in dc ogen heeft gezien. Zijn
diep geloof en rotsvast vertrouwen
in een Hiernamaals hebben hem tot
deze heldhaftige houding in staat ge
steld.
Wij leven nu acht jaar later. En
in deze acht jaren hebben we snel
geleefd, zo snel, dat we nauwelijks
tijd hebben kunnen vinden om aan
het verleden te denken, aan het ver
zet in de Nederlanden in de jaren
van verdrukking en terreur. Dit ver
leden was groots en daarom zal het
blijven leven in de geschiedenis van
ons volk, dank zij figuren als Jan
Verleun, die dol-driest de vijand
hebben weerstaan, die fouten hebben
gemaakt in een tijd, die verward
en onoverzichtelijk was, doch trouw
bleven aan hun trotse devies:
„Den Vaderlant ghetrouwe blijf
ick tot in den Doet."
Men zou met Wijzen kunnen gaan
En geven geschenken van goud
Maar ik zal met de herders gaan
Door velden van nachtwinter koud.
Men zou naast Jesus kunnen staan
Waar geurige wierook steeds brandt
Maar ik zal op de drempel staan
En wachten de wenk van Zijn hand.
Men kan met myrrhe als geschenk
Een hart aan Hem geven zo grauw
Maar liefde schonk Zijn Moeder Hem
En liefde is rijker dan rouw.
Hij krijgt het goud en de myrrhe saam
En wierook met Engelen eer
Maar ik schenk Hem een kinderhart
Hem minnende ied're dag meer.