Kleine intieme kerk maakte plaats voor kathedraal van de Rijnstreek 'Jantje. mondt Belaagd Carmelieten waren oorspronkelijk kluizenaars Hied nan deze tijd SCHOONHEIDSMISHANDELING ZATERDAG 10 MEI 1952 DE LEIDSE COURANT DERDE BLAD PAGINA 1 Langeraarse kerk in 't goud I. De parochie van Langeraar bereidt zich voor op een groot feest. Op 22 Mei (Hemelvaartsdag) zal er met gro te luister het feit worden herdacht, dat vijftig jaar geleden de prachtige kerk tot godshuis werd geconsacreerd. In verband met dit gouden feest zul len we in enkele artikelen, die met foto's worden geillustreerd, een in druk trachten te geven van hetgeen deze kerk bezit aan sieraden en kunstwerken. Een gemakkelijke taak is dit niet. Er zullen maar heel weinig plattelandskerken zijn, die zoveel kostbaarheden en zoveel schoons her bergen. Er zijn echter ook nog wat oude herinneringen, die niet door het stof der jaren aan de vergetelheid mogen worden prijsgegeven. Daarom zullen we nog eens even dooi' de geschiede nis dwalen en ons in Jit eerste artikel bepalen speciaal ook voor de oude re parochianen tot de gang van zaken in de Langjraarse parochie kort na de eeuwwisseling. Kathedraal van de Rijnstreek. Langeraar was tegen het einde van de vorige eeuw een parochie, waar groei inzat. Het zielental werd steeds groter, het aantal communicanten breidde zich snel uit en tenslotte deed zich erg dringend de behoefte aan een grotere kerk gevoelen. Pastoor G. van Dijk, die als kape laan naar Langeraar was gekomen en er zijn gehele leven bleef, kreeg de opdracht om een nieuwe kerk te bou wen. Hij was een kunstzinnig man en daaraan is het ook te danken de financiële moeilijkheden waren in die tijd nog niet zo groot dat er zo'n prachtige kerk verrees. Aan zijn neef de architect Joh. Meester, die een leerling was van de grote bouwmeester dr. Cuijpers, gaf de pastoor opdracht een ontwerp te maken. In 1901 werd de eerste steen reeds gelegd door deken Bouman van Alphen a. d. Rijn. Het bouwwerk werd opgetrokken voor de oude kerk. Deze stond op de plaats, waar mo menteel de pastorie zich bevindt. Toen de werkzaamheden nog in volle gang waren, begon men reeds te spre ken van „de kathdraal van de Rijn streek". Als men tegenwoordig echter in Langeraar komt en enthousiast spreekt over de nieuwe kerk, zal de oudere generatie hiermede wel in stemmen, maar toch ook nog blijk ge ven van de liefde voor de kerk van haar jeugd, de kerk „die toch zo ge zellig en intiem was". Gebrandschilderde ramen. Op 22 Mei 1902 was de nieuwe kerk gereed en werd toen geconsacreerd door mgr. C. Bottemanne, de bisschop van het Haarlemse diocees. Het was een statig bouwwerk ge worden in neo-gothische bouw trant. De slanke toren is 65 meter hoog en de kerk beheerst de wijde omgeving van plassen en polderland. De kenners van de bouwkunst ge nieten er van het prachtige lijnenspel en bewonderen de grote gemetselde gewelfkoepel, waarvan men zich de omvang pas goed kan realiseren, in dien men de spanwijdte herleidt uit het aantal zitplaatsen (42) en de breedte van middenpad en zijpaden, die zich er onder bevinden. Na de inrichting van de kerk was de toestand nog niet zoals wij die thans kennen. Om in stijl te blijven v/aren er verschillende vernieuwin gen nodig, maar alles ging niet in eens. Het altaar van de oude kerk werd voorlopig overgeplaatst en pas later vervangen door het mooie al taar van thans. Tijdens he't pastoraat van pastoor G. v. Dijk, verrees de mooie neo- Foto v. d. Horst. gothische kerk. lood ramen konden echter, dank zij i heerste er een voelbare spanning in een gulle gever, direct worden aan- de kerk. De kapelaan zelf had ver- gebracht. De voorstellingen hierop 1 moedelijk gemeend, dat hij het achter zijn de volgende: 1 de communiebank wel zou kunnen Gerekend van de evangeliezijde af klaren, maar toen hij er eenmaal eerste De geboorte van Jezus metstond, bemerkte hij, dat het zó niet daaronder de H. Lucas en de vaak 1 gmg. vergeten Nederlandse heilige Leonar- dus van Vechel; 2e raam: Jezus in de tempel teruggevonden, beneden St. Willibrord en St. Bavo; middelste raam: Jezus sterft aan het kruis, be neden de patroon en H. Lidwina; vierde raam: Jezus stijgt op ten he mel, beneden de patroon van de bouwpastoor, de H. Gerardus, en de H. Adrianus; vijfde raam: Nederda- ling van de H. Geest, beneden Nico- laas Pieck en de H. Eligius. Preek op een keukenstoel. De oudere parochianen zullen zich herinneren, dat de preekstoel, die nog Resoluut draaide de kapelaan zich toen om en zei tegen een misdienaar: „Haal een keukenstoel!" Twee minuten later stond de stoel tussen de communiebank en de eer ste bank, terwijl de kapelaan er op sicnd en juist aan zijn meditatie was begonnen. Voltooiing der inrichting. De voltooiing van de inrichting der kerk is vrij snel gegaan. Zoals uit de volgende artikelen zal blijken bezat de kerk reeds vele kostbaarheden. Daarbij komt, dat bouwpastoor g. v. Dijk uit eigen middelen het een en uit de oude kerk kwam, op zekere ander bekostigde. Hij was het, die de dag werd verwijderd en men aan het keik het prachtige a'taar en de kost- werk toog, om een nieuwe te plaatsen, j bare communiebank schonk Nu is het opbouwen van een nieu-1 Na de dood van deze priester in we preekstoel geen karweitje, dat in 1908 kwam pastoor H C. J. Bakker één dag gereed is. Zo gebeurde het, dat de „kathedraal van de Rijnstreek" enige tijd geen preekstoel bezat. De gelovigen hebben toen misschien ge dacht: „Dan moet er maar een paar weken niet gepreekt worden! „Die theorie was door omstandigheden niet in practijk te brengen. De vasten was juist begonnen en de lijdensmedita ties moesten doorgang vinden. Kapelaans Wils, de tegenwoordige grijze herder va nde St. Agnes-paro- chie in Den Haag, was de predikant en omdat hij tamelijk klein was, vroegen de gelovigen zich nieuwsgie rig af, hoe de kapelaan de moeilijk heden zou oplossen. Toen de meditatie zou beginnen, hij bleef tot naar. Lar. aan zijn dood in 1925. Tijdens zijn pastoraat werd de kerk verrijkt met velp schilderwerken van Fx ens Loots. De kru.'swer st2ti«s kwa men gereed in de lijd rond de eerste wereldoorlog, evenals de geweldige schildering in de kerk, waarop wij ook nog terug zullen komen. Onder de ver.xrhiliend j pastcors, pastoor J. M. Halkes is de zesde sinds do totstandkoming van de nieuwe kerk, zijn er steeds vem-ouwirgen in do kerk aangebracht w< ervar. de i: aitlc een nieuv.'e lege vloer is, die de parochiaren als fe.-a'goschenk aanbie den bi] het vijftigjarig bestaan der kexk. tien kluizenaars in de „grot van EBhs" op de Carmel en bouwde er een kapel ter ere van Maria. Deze eremieten van de Carmel kregen een regel van St. Albertus, patriarch van Jeruzalem, welke regel in 1226 door Paus Honorus III werd goedgekeurd. Omstreeks 1240 gingen deze Carmel- bgwoners naar Europa; de Turken maakten hun verblijf op de Carmel onmogelijk. Zij hielden hun eerste generaal-kapittel te Aylesford in het graafschap Kent in Engeland en ko zen Simon Stock tot generaal (1242). Langzamerhand werd het oor spronkelijke kluizenaarsleven een kloosterleven en Paus Innocentius IV nam de orde in 1247 op ondt. de be delorden. In ons land hadden de Carmelieten vóór de reformaties tal rijke kloosters; te Haarlem werd het gesticht door Simon Stock en van 1505 bedienden de paters van dit klooster de grote kerk te Delft en de kapel te Santpoort. Ook had het termijnhuizen in Amsterdam en Den Haag. Verder waren er kloos ters van Carmelieten te Schoonho ven, Woudsend, sinds 1337, Ylst, in 1387 gesticht, Vlissingen, van 1410, Ouddorp, Utrecht en Appingen in Friesland. Terugkeer tot oorspronkelijke regel. De oude en zeer strenge regel van de Carmelorde was in de loop der eeuwen verzacht wegens pest en an dere ziekten, die in de 14de eeuw Europa teisterden. De H. Theresia van Avila, in 1515 geboren, voerde weer de oorspronkelijke regel in; aanvankelijk was zij in een klooster, waar de gewijzigde regel, door Paus Eugenius IV goedgekeurd, werd on derhouden. Daarmee niet voldaan stichtte zij een klooster, waar de oude regel werd onderhouden en zo ontstond de tak van de ongeschoeide Carmelieten. Richting aan deze aldus ontstane tak werd vooral gegeven door St. Johannes van 't Kruis, geboren in 1542, eerst leerling, later leraar van de H. Theresia. Deze ongeschoeide Carmelieten stichtten na de hervorming staties te Amsterdam, Den Haag en twee te Leiden. De Franse revolutie hief de kloosters op en uit deze Franse kloosters kwamen de paters voor ge noemde staties. Gevolg was, dat men sinds die tijd geen voldoende paters meer had om de staties te bezetten; die te Amsterdam en Den Haag gin gen over aan de wereldgeestelijken en eveneens de Mon Pèrekerk te Lei den; alleen het zolderkerkje aan het Utrechtse Veer bleef voor de orde behouden, totdat bij het herstel van de kerkelijke hiërarchie de bisschop dit oude kerkje niet geschikt achtte om als parochiekerk te gaan dienen. Daarom werd deze oude Carm^lieten- statie toen geheel opgeheven en daarmee verdwenen de paters Car melieten uit Leiden; zij kregen twee landelijke parochies; die van Groe nendijk en een nieuw gestichte bij Leiden op Meerburg. Wij gaan nu terug naar de beide apnoMsaazen isaipsis aaapue Kouderkei'k. In de eerste was in 1839 Fredericus Franciscus Meyer pastoor geworden; in de tweede Jo annes Heemskerk. Pastoor Meyer werd in 1808 te Amsterdam geboren en in 1832 pries ter gewijd; hij was kapelaan in Over- Misschien was het slechts nieuwsgierigheid en geen plagerij die de zwaan ertoe bracht een nader onderzoek in te stellen naar de rode schoentjes van Jantje. Jan schrok toch behoorlijk toen de lange hals van de zwaan in zijn richting kwam en de grote snavel naar zijn voetje hapte. Gelukkig was moeder niet ver af die hem gauw uit zijn onbehagelijke positie redde. Wel vereerd door de belangstelling van de trotse vogel, voelde Jan zich toch verre van op zijn gemak. HAZERSOU IN VREUGD ÈN ROUW Hubertus franciscus ludovicus bosmans, de nieuwe PASTOOR VAN GROENENDIJK, werd te Beeringen geboren in 1828. Na zijn priestei*wijding in 1851 door de bisschop van Gent, werd hij kapelaan te Leiden in de St. Josephkerk of wel de statie van de Carmelieten aan het Utrechtse Veer. Hij was 28 jaar oudtoen hij, bij de opheffing van die statie, werd benoemd tot pastoor van Groenendijk, waar hij een nieuw kerkje vond, maar verder dan ook niets; geen paramenten en sieraden voor kerk en altaar. Daarvoor heeft pastoor Bosmans gezorgd; hij wist op een leuke, be scheiden, doch doeltreffende manier van zijn parochianen' te krijgen wat hij nodig oordeelde voor de versiering van hun kerk. Vooral de vele feesten en jubilea, die de pastoor in de veertig jaar, dat hij er herder was, vierde, waren een geschikte gelegenheid daartoe. De Orde vaji de ongeschoeide Carmelieten telde toentertijd zo weinig leden in ons land, daT. men niet beide parochies van priesters kon voorzien. Daarom was er in Groenendijk bij pastoor Bosman altijd een wereldgeestelijke kapelaan. De vijf gebrandschilderde glas in Vaessen. De andere statie, te Leiderdorp ging om dezelfde reden, bij de dood van pastoor Sarot aan de wereld geestelijken over. Toen pastoor Bos mans van Groenendijk in 1906 over leed dreigde daar het zelfde te ge beuren. De pastoor stierf op 9 Aug. en kapelaan Vonk (20 Maart 1950 overleden als pastoor in Waddinx- veen) werd deservitor. Er was geen pater van de ongeschoeide Carme lieten die voldoende Nederlands sprak om pastoor te worden in Groe nendijk, totdat men op het laatste moment in pater Joannes Martinus Keulers, die in het buitenland ver toefde, de, geschikte man vond. Nu kreeg de parochie ook een pater van de Orde tot kapelaan. Pastoor Keu lers, de man van de gothiek, die het liefst zou gezien hebben, dat de boe ren van zijn parochie hun boerde rijen bouwden in deze stijl, met kan- télen en torens, bleef lang herder van de parochie; eerst in 1934 werd hij opgevolgd door pastoor Henricus 2x})%daqmoAqen DE BOER EN ZIJN DOCHTER JWEE AANGELEGENHEDEN wor- den tegenwoordig door vele ménsen verwaarloosd en vergeten en het zijn juist twee aangelegenheden, wier ontbreken het leven zo arm en hol maken, dat het met geen kunst middelen, hoe duur en kostbaar ook, nog kan worden aangevuld. Een rij ke, een millionnair als ge wilt, is een armzalige drommel, vergeleken bij een eenvoudige, voor zijn dagelijks brood werkende man, die geen geld maar wel de twee gaven bezit. Die twee gaven zijn: bewondering en verwondering over de schoonheid van het geschapene en bewustzijn, dat de Al-hoge Schepper in zijn schepping tegenwoordig is. De beide gaven kunnen geschei den gegeven worden. Er zijn velen, die zich om God niet bekreunen en toch een sterke liefde hebben voor de schoonheid der natuur. Er zijn anderen, die naar de natuur niet omkijken en een rijk geestelijk le ven ontplooien. Maar eeirst ten volle veen en in de Hofkerk in Den Haag en werd toen pastoor in Hazirswou- de tot 1844. Toen volgde zijn benoe- J serl) en zijn even nadrukkelijke aan- harmonieus en afgestemd op de men selijkheid in haar hoogste waardig heid is een samengaan van beide gaven. Wanneer de mens, wandelend door de overstelpende weelde van de lente met de psalmist zingt: En ik juich om het werk uwer handen Hoe groot zijn uw werken, o Heer, Hoe peilloos diep uw gedachten. wandelt hij zeker verlicht door de geest Gods, die zijn eigen schepping bewondert en door zijn menselijke Mond heeft verklaard, dat de dure kleren van koning Salomon niet zo prachtig waren als het bloeiend „on kruid." De scheiding, welke er vaak is tus sen godsvrucht en natuurgenot, is een kunstmatige, is een breuk, welke een gebrek verraadt, een gebrek na melijk aan inzicht in de bewonde ring, welke God zelf zijn schepping toedraagt. Heinrich Heine ging zeker te ver, toen hij in zijn „Harzreise" schreef, dat de mens geschapen is, opdat hij de heerlijkheid van de we reld zou bewonderen, maar wel is het de bedoeling, dat de mens, de heerlijkheid der wereld bewonde rend, daarin de hand des Heren ziet en prijst. „Dwaas", noemde St. Pau- lus degenen, die het niet doen. Er is geen scheiding en toch wordt het dikwijls zo gevoeld tussen de aanwezigheid van de licha melijke Christus in het H. Sacra ment, zijn woonstede bij de men- te Soest. De orde van de Cannelieten of van O. L. Vrouw van de Berg Car mel, zou, zoals verschillende schrij vers van die orde beweerd Lebben, haar oorsprong danken aan de pro feet Elias en sinds hem steeds zijn blijven bestaan op de Berg Carmel. Historisch is dit niet vol te houden, al is het waar, dat in de eerste eeuwen kluizenaars woonden in de spelonken en grotten van het Car- melgebergte. De profeet Elias leef de omstreeks acht eeuwen vóór Clxristus. In het H. Land ligt de berg Carmel aan de oostkust van de Mid dellandse Zee en op de helling van die berg zijn talrijke grotten, die als woonplaats dienden aan godvruch tige kluizenaars, naar het voorbeeld van de grote profeten Elias en Eli- saeus en hun leerlingen; zij werden genoemd de zogenaamde „zonen der profeten". De eigenlijke orde der Carmelie ten werd gesticht in 1155 door een kruisvaarder Berthold van Calabrië, die in 1189 overleed. Hij verzamelde ming tot pastoor van Medemblik tot j wezigheid in bos en veld, in wei en 1851; te Alkmaar tot 1856, waar hij 0p Water. Chesterston verhaalt er- het kerkje verbouwde; te Rinnegom J genSi dat hjj wandelde door de na- tot 1862 en ten slotte te Noordwxjk tuur in de verwachting God te zul- tot ^1880.^11^ wjprd ^rustend en over-1 jen ontmoeten. Deze ontmoeting is I er altijd, wanneer we Hem maar wil- len herkennen zowel in het teken des broods als in het ruisen van de ko renvelden. Een edel voorbeeld, hoe het moet zijn, wil het goed zijn, ver haalt de Westfaalse zieneres Anna Catharina Emmerich: „Wanneer ik dan met vader op den akker was, moest ik het paard leiden aan den toom, de ploeg opbeuren en hem allerlei kleine bezigheden uit de hand nemen. En telkens, wanneer wij omkeer den of stilhielden, sprak hij: „Hoe heerlijk is het toch! Zie, nu kun nen wij juist naar de kerk van Coesfeld kijken en het H. Sacra ment, onzen Heer en God aanbid den. En ook Hij ziet ons en zegent ons werk." Wanneer het klokje luidde voor de Mis, nam vader zijn muts af en zei: „Nu gaan we de H. Mis bijwonen. En onder het werk zei hij dan: „Thans is de priester bij de Gloria, nu is hij bij den Sanc- tus en nu moeten wij dit en dat samen met hem bidden en dan een kruisje maken. Daarna zong vader dikwijls een liedje of floot een deuntje. En toen ik eens de egge wendde, zei hij: „Nu spre ken de mensen altijd van wonde ren en wij leven te midden van louter wonderen en genaden Gods! Zie het graankorreltje in de aarde. Daar ligt het nu en een slanke stengel zal daaruit op schieten en het honderdvoudige vrucht voortbrengen. Dat is toch wel een groot wonder." Deze aanhaling uit de ontboeze mingen van diep-godsdienstige men sen, die, eenvoudig van hart en in 't geheel niet ontwikkeld, zich nog de tijd gunden om na te denken over de wezenlijke waarde en de harmo- nieuse adel van het christelijk leven, blijkt duidelijk hoe vele, ook gelo vige, mensen in het rumoer van het moderne leven te ener of te anderer kant de kluts kwijt zijn geraakt en de dubbele gave van bewondering voor God én zijn schepping, voor de schepping èn voor God, niet meer bezitten. Zij leven in een gespleten heid, waarin natuur en bovennatuur niet meer zijn vereend. En toch die eenheid: dat is de mens in zyn volle, in Christus herstelde waardigheid, dat is de mens in paradijselijke om gang en vertrouwelijk gesprek met zijn God. MARIUSL Er is verleden week een man veroordeeld, die de schoonheid van zijn hond wilde ver hogen, maar de rechter noemde dat mis handeling. O, wijze rechters gaat zo door, berecht ze zonder uw ontfermen de beulen, die him dieren voor fictieve schoonheid laten kermen, Veroordeelt ze door dun en dik, totdat hun daden hen berouwen en wendt dan ook uw wijze blik naar alle Nederlandse vrouwen. Die hebben wel geen schone staart, die zo maar eens wordt afgesneden, v maar ach die laten doodbedaard de haren trekken uit hun leden. De wenkbrauwboog, die 't oog versiert, die kunnen zij véél beter malen, dus laten zij, waar 't ongediert, de haren uit haar wenkbrauw halen. Steeds als ik zulk een vrouwmens zag ben ik opnieuw ervan geschrokken, zo'n schepsel had zich op een dag de wenkbrauwharen uitgetrokken, met een pincet liefst, een voor een een marteling om van te rillen maar stoot zij eens een grote teen, dan slaat een vrouw prompt aan het gillen. Dit is nog erger dan een dier, dat gecoupeerd wordt, ik zou jokken, als 'k anders zei, omdat toch hier het haar geheel wordt uitgetrokken. Maar toen dat eenmaal was geschied, kon zij mij heus niet meer bekoren, want zie; zij had haar haren slechts maar niet haar sctreken nog verloren. Toen, wijze rechteren, heeft zij zich als een Indiaan beschilderd, haar vrouwTijk schoon voor U en mij was weg, zij was totaal verwilderd. O wijze rechteren, ik wil uw uitspraak in dit licht beschouwen: couperen is een dwaze gril alleen voor honden en voor vrouwen. TROUBADOUR.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1952 | | pagina 10