Nieuwe luister in Zoeterwoudse Zuidbuurtkerk Dorpskerk werd vernieuwd met verheven symboliek ill BEKEIIDE HIHlim Inspecteur D. J. Verzijden leidt de algemene dienst WIE na een serieuze rondgang door deze stemmige Doopkanel nog- eens namediteert over hetgeen zij hem te denken heeft gegeven, ral de goede God stellig dankbaar zijn voor hetgeen Hii in het Doopsel ons heeft geschonken. ZATERDAG 5 APRIL 1952 DE LEIDSE COURANT DERDE BLAD - PAGINA 1 Waarom één stapje omlaag? HET verhevenste wat onze kerken bevatten, is ongetwijfeld het H. Sacrament des Altaars, God met ons, op het altaar, in het tabernakel, aan de communiebank. Een juiste waardering zal deze plaatsen in het kerkgebouw dan ook het volle pond geven, hetgeen in deze kerk ongetwijfeld het geval is. Het eerste en noodzakelijkste Sa crament is evenwel het H. Doopsel: vóór het H. Doópsel kunnen wij geen ander Sacrament geldig ontvangen en door het H. Doopsel wordt de erf zonde vergeven en het recht op de hemel geschonken. Wie vani deze grondwaarheid in onze heilsbediening is doordrongen, mag verwachten, dat ook die plaats waar de Doop wordt toegediend, in onze kerkgebouwen volledig recht zal wedervaren, waarover wij in ons Godshuis vooral na de laatste restauratie ons allerminst mogen beklagen! HOE rijk is onze Zuidbuurtse kerk aan symboliek! En hoe weinigen ook onder onze Parochianen, die het weten, terwijl onbekend toch al tijd gelijk staat met onbemind! Beperken wij ons nu alleen maar tot de Doopkapel. We staan in de kerk: let U nu eerst eens op het kapiteeltje tussen Fati- ma-kapel en Doopkapel: we zien daar een draak op afgebeeld (de zonde, waarvan wij in het H. Doopsel ver giffenis krijgen) en de slang met de appel in de bek (de erfzonde). Nog steeds in de kerk vertoont zich op dezelfde hoogte rechts een afbeelding van een hert aam de waterbron, een zinspeling op een antifoon bij de vroegere Doopwaterwijding: „Sicut cervus": zoals het hert verlangt naar de waterbron, zo moet de mens ver langen naar het Doopwater Naast het hert ziet U meer naar bin nen een voorstelling van het lam, uit welks zijde bloed stroomt in een kelk: het Lam Gods heeft ons ten koste vam Zijn goddelijk Bloed de Sacra menten en als eerste het H. Doop- sacrament geschonken. Nu slaan wij de hoek om en gaan de Doopkapel binnen. Maar voor zichtig: we gaan één stapje naar be neden! Waarom ligt de vloer va- de Doop kapel een trede lager dan de vloer van de kerk? Wel, in de oudste tijden doopte men door onderdompeling: de oud ste doophuizen, zoals we die eens mochten zien in Rome en Ephese, be vatten dam ook een bassin, waarin de dopeling afdaalde. Om begrijpelijke redenen wil de Kerk de herinnering aan die oorspronkelijke dooppraktijk levendig houden. (Wij komen daar straks nog even op terug). En daar om nu die éne stap naar beneden. Recht vóór ons staat de doopvont, een massaal zwart hardstenen monu ment met koperen deksel waarop na een kleine gedaanteverwisseling nu de hamerkloppen van de kunstenaar weer ten volle zichtbaar zijn. Een koperen kruis „in het Kruis ons heil!" siert het geheel. Deze vont is indertijd door Deken Jonckbloedt geplaatst. Gaan wij mu eerst de Doopkapel even rond, om de verschillende ka pitelen nader te bezien. Op de hoek van de Fatima-kapel zien wij eerst een voorstelling van de Allerheiligste Drieëenheid, aan Wie wij door de Doop worden gewijd: een Driehoek, met het alziende oog van ZONDER ZIJN NAAM TE WETEN, zullen vele Leidenaars de heer D. J. Verzijden kennen, inspecteur van Politie, speciaal belast met de leiding van de algemene dienst, waaronder we voornamelijk de straatdienst en de surveillance moeten rekenen. Deze afdeling telt bijna honderd man (meer dan de helft van het totale politiecorps) die van het Bureau uit door de heer Verzijden gedirigeerd worden naar alle plaatsen in de stad waar het nuttig is, dat agenten een oogje in het zeil houden. Als het heel druk is zoals op 3 October en bij opstootjes, ziet men inspecteur Verzijden persoonlijk aan wezig, zij het meestal op de achtergrond, alleen maar om te zien of zijn mannen het goed doen. Vaak ziet men hem door dt stad rijden en wie er op let hoe vaak hij groetend aan z'n pet moet tikken, moet wel tot de con clusie komen, dat de heer Verzijden inderdaad een bekende Leidenaar is! Hij is trouwens Leidenaar van geboorte, al mag dat eigenlijk geen naam hebben, omdat hij reeds op 4-jarige leeftijd Rotterdammer werd. Hij be haalde in 1935 het einddiploma H.B.S. 5-j. c. in Rotterdam en in 1936 het inspecteursdiploma. Daarna was de heer Verzijden van 1937 tot 1939 in dienst van de gemeente Rotterdam (sociaal werk bij de Gem. Crediet- en Voorschottenbank). In 1939 ving zijn politie-loopbaar te Haarlem aan. Hij werd in 1943 tot inspecteur in Leiden benoemd, o.a. belast met de politie- administratie, waarbij nadien ook de personeelsopleiding gekomen is. We vragen eigenlijk naar de bekende weg, als we informeren hoe het met de bezetting van het politie-corps gesteld is. „We hebben een tekort aan manschappen, maar recherche en verkeerspolitie kunnen niet onderbezet werken, zodat dit tekort voornamelijk op de algemene dienst neerkomt. Gelukkig krijgen we er waarschijnlijk 10 man bij, in verband met de Be scherming Bevolking, hoewel dit overigens geen aanwinst is, omdat we voor de politie-taak bij de B.B. zeker tien man nodig zullen hebben. De drukste uren? Natuurlijk Zaterdag- en Zondagavond, vooral op Steenstraat en Stationsweg. Bovendien ook Vrijdagmorgen (veemarkt) en, heel eigen aardig, ook Woensdagavond. Ik vermoed, omdat dan de meeste dienstmeis jes hun vrije avond hebben!" Onze gastheer is bovendien commandant van de Reserve Gemeente-oo- litie. „Het gaat de laatste weken goed met de nieuwe aanmeldingen. We hebben al 21 nieuwe candidaten; spoedig hopen we het huidige aantal van 60 tot 100 op te voeren. Het instrueren van deze mensen is zeer prettig werk. Ze zijn heel actief (daar zijn het vrijwilligers voor!) en doen uitste kend hun best. Wie een oefenavond moet verzuimen, komt eigener beweging naar de avond van de tweede ploeg!" „Nog meer functies?" ,.Ja, hoofd-instïucteur Bescherming Bevolking. Ik moet het politie-corps instrueren ten aanzien van zijn taak bij de B B., die zeer uitgebreid en zwaar zal zijn. Men is ook van plan mij naar de Kaderschool te sturen voor een cursus hoofdinstructeur zelf-bescherming van de bevolking. Ook dat zal lastig werk zijn, omdat de mensen wakker geschud moeten worden en hun sceptische houding ten aanzien van de E B. moeten laten varen, terwijl we anderzijds geen oorlogspsychose mogen kweken. Daar valt nog veel aan te doen!" Tenslotte moeten we de heer Verzijden (wie heeft z'n naam nog nooit in de krant gelezen?) noemen als een der beste schermers van Leiden. Hij eindigde op de 2e plaats bij de Nederlandse Politie-kampioenschappen (sabel) en is meerdere malen in de finale om het Ned. sabelkampioenschap gekomen, zonder ooit landskampioen te worden. „Wie dat wil worden, moet intensiever trainen dan ik me kan veroorloven". Wel behaalde hij enige eerste prijzen bij militaire wedstrijden en zowel in de Leidse Politie Sport vereniging (waarvan hij voorzitter is), als in de Leidse Schermver. AE.W. is hy een geduchte tegenstander! (Foto: „De Leidse Courant".) God, het geheel omstraald door een lichtbundel. Lopen wjj nu door, dan zien wij op de kapitelen achtereen volgens: „Baptizantes eos" (zij doop ten) „in nomine Patris" „et Filii" „et Spiritus Sancti". Rechts van de ingang is op het ka piteel de passiebloem weergegeven, het zinnebeeld van Jesus' Lijden, dat de oorzaak onzer opstanding is.... Onzer opstandingHet Doopsel toch is volgens St. Paulus een verrijzenis: met Christus worden wij door de Doop begraven (denk aan de onderdompeling, denk ook aan het stapje naar beneden!) om met Chris, tus op te staan tot een nieuw leven EN nu komen wij aan de laatste verjonging van ons parochiële Doophuis! Van de gebrandschilderde ramen domineert ongetwijfeld de voorstelling van de verrezen Chris tus. Zeggen wij teveel, als wij deze ra men een meesterstukje noemen van de Haarlemse glazenier Karei Traut- wein, een kunstenaar die blijkbaar geïnspireerd is op de kathedraal van Chartres (let eens op de rampjes in de koorgang achter het hoofdaltaar!) nu op het hoogtepunt is van zijn kunnen. Wat een vaart in de verrij zende Christus in onze Doopkapel. Triomfantelijk houdt Hij Zijn Kruis- standaard omkneldDit is geen gewoon, dit is een verheerlijkt LichaamAan Zijn voeten ligt de weggerolde steen en bloeien liefelijke LentebloemenVerrijzenis is Len te voor de ziel, nieuw leven, en Pa sen is het Lentefeest! Links zien wij de zeven stromen an genade, de Sacramenten die Hij door Zijn Lijden en Verrijzenis voor ons heeft verdiend. De H. Geest die het Doopwater bevrucht en aan Wien de uitdeling der genaden wordt toe geschreven, zweeft boven het ge heel. Rechts wacht ons de palm der overwinning, die God de Vader met Zijn vaderhand ons eenmaal uit de hoge zal reiken, als wij aan de uit verkiezingsgenade van ons H. Doop sel zullen hebben beatnwoord. En zo geven de ramen ons tevens achtereenvolgens een beeld van Va der, Zoon en Heilige Geest, in Wiens H. Naam het H. Doopsel wordt toe gediend. Een meesterstukje vormt ook onge twijfeld het koperen deurtje uit het atelier van Van der Heyden uit Bo deeraven. Het nisje was reeds in de muur. Sinds December 1951 is het omgeto verd tot een gesloten bewaarplaats van de heilige Oliën die by het H. Doopsel worden gebruikt. Als de Biscchop op de Witte Don derdag de H. Olie en het Chrisma wijdt, dat daarna over heel het Bis dom in iedere kerk wordt gedistri bueerd, komt de aanwezige geeste lijkheid zijn groet brengen met de woorden: Ave Sanctum Oleum, Ave Sanctum Chrisma: Wees gegroet, H. Olie, Wees gegroet, Heilig Chrisma. Welnu deze woorden staan op de beide deurtjes op kunstzinnige wijze aangegeven: Ave en daaronder S Sanctum) en daar weer onder O Oleum) en X Xrisma). EVENEENS uit het Bodegravense atelier-Van der Heyden komt het kunstsmeedijzeren hek dat sinds No vember van het vorige jaar het Doop huis afsluit. „Materiam superabat opus" mogen wij de Latijnse dichter wel nazeggen: „De kunstige bewer king gaat de kostbaarheid van de stof waaruit het werd vervaard'.gd, nog ver te boven". Let U eens op de sierlijke vorm van de slangenlichamen (erfzonde motief): het driehoekige wekt reeds op de minste afstand de indruk, of het rond is, maar verhoogt in niet geringe mate de soeoelheid en sterk heid. Hoe meesterlijk zijn de slan genkoppen gevormd met oogjes, mond, neus. Een specimen van eigen tijdse handsmeedkunst, dat eeuwen na dezen ongetwijfeld nog aandacht zal vragen. De slag is echter door de verrezen Christus overwonnen: de koppen zijn naar omlaag gericht. Daar boven is met enige simpele lijnen het stromende Doopwater aan gegeven en in het middeni daarvan zien wy geschubde vissen aange bracht. Foto v. d. Horst De vis wordt in het water gebo ren: wij werden in het water herbo ren met en door en in de Christus, de grote Vis. De beginletters van de woorden JESUS (L) Xristus (X), THeou (TH),Uios (U) Soter (S) vormen te zamen het latterwoord IXTHUS. Deze woorden betekenen: Jesus, Xristus, van God de Zoon, Zaligma ker en het letterwoord betekent in het Grieks juist Vis. Vandaar dat reeds in de katakomben de Zaligma ker werd afgebeeld als een vis. Fn tij ons heengaan zal een laatste blik op de verrezen Heiland ons er nogeens aan herinneren: verrezen in de Christus, moet ik leven in de Christus Vertelt ons Minucius Felix niet, dat de oude heidenen van de eerste in Christus gedoopten zeiden: „Het is of die lui al verrezen zijn?!"... Zoeterwoude, April ,52. D. BONT, Deken-Pastoor. Duynstee's rede De wonderlijke Bussumse rede van prof. F. Duynstee, waaraan in ons blad van Donderdag een beschou wing werd gewijd, heeft ook in an dere bladen weerklank gevonden. De „Volkskrant" bestempelt de rede als „politieke orakeltaal, welke mis plaatst mag heten" en besluit: Tot zover de Nijmeegse hoog leraar, wiens goochelen met de politieke eenheid der katholieken thans wel zeer misleidend is ge worden. Hem is blijkbaar voorbij gegaan wat in de jongste partij raadsvergadering ook van de zijde der partijleiding is verklaard. Het verkiezingsprogram, waarin de koers der partij ligt vervat, zegt hem blijkbaar evenmin iets. Des ondanks vermeet hij zich om als wantrouwige en dwarse betweter eigengereide adviezen te geven. Maar heeft prof. Duynstee daar ook de consequenties van over wogen? Wat hij nu gedaan heeft is niet anders dan een poging om de eenheid in tweeën te In-eken. Het „Nieuw Noordhollandsch Dag blad" schrijft over „creaties van Duynstee": Thans heeft prof. Duynstee op nieuw stelling genomen, waarbij hij als hadde hy een apostoli sche zending aan de katholie ken van Nederland adviezen geeft* over het geoorloofd zijn van an ders stemmen dan op de K.V.P., waarbij hij ook de K.N.P., van de heer Welter, in het geding brengt: hij staat daarbij, in een betoog over het persoonlijk oor deel ten goede of ten kwade, op de grens van gewetens te binden en te ontbinden Wij zullen de heer Duynstee, na het verslag van zijn jongste rede te Bussum, niet in al zijn creaties volgen. Wie zijn betoog leest, moet wel tot de slotsom komen, dat er nog van een an dere creatie sprake is, n.l. van die van de man, die eerst een huis (dat van de katholieke een heid n.l.) in brand steekt, en dan, als de vlammen hoog oplaaien, om de brandweer roept. Wanneer deze aanrukt en de slangen uit legt, prikt hij daar weer gaatjes in. De „Gazet van Limburg?': Het wil ons voorkomen, dat de Nijmeegse hoogleraar met een dergelijk zwevend advies een ge vaarlijke weg opgaat. Er is nu eenmaal overeenstemming met de groep-Steenberghe bereikt. We dienen dus aan te nemen, dat dit accoord eerlyk zal worden nage komen. Afgezien daarvan, mogen we nooit uit het oog verliezen, dat we in Nederland de katholieke £ied aan deze tijd SYMBOOL Tignes, besef dat wel, is een symbool al heb ik dat ook nergens nog gelezen van wat op deze dwaze aarde van nu de toekomst en vooruitgang willen wezen. Mijn sympathie voor de Tignards is groot, 't symbool van de vooruitgang is de dood. Wanneer ge het aldus maar wilt verstaan begrijpt ge wel, wat daar nu gaat gebeuren, zy staat daar de vooruitgang in de weg en om de doden hoeft ge niet te treuren. Maar een Tignard die zegt niet: dood is dood, die weet: wat hier begraven ligt was groot. Daar staat de kerk er voor staat het huis, waarin ik in dit dal eens werd geboren; de torenspits draagt in dit land een kruis dat is, opdat de doven kunnen horen. Maar het verdriet van de Tignards is groot, 't symbool van de vooruitgang is de dood. Hij zegt: in deze kerk werd ik gedoopt, dat moet een ieder, die 't wil horen weten; Daarom zal ik mijn hele leven lang niet anders dan Tignard nog willen heten! Maar wat men voor de toekomst mij ook bood, Tignes, symbool, dat is alleen maar groot Straks ligt Tignes dus zestig meter diep met kerk en huizen, waar wij eenmaal woonden, de kerk, waar God eens onze ziel herschiep, toen door de dood Hij zelve in ons troonde. Zo voelt men dat in uren van de nood, 't symbool van de vooruitgang is de dood. TROUBADOUR. politieke eenheid niet kunnen prijs geven. Dat is een weelde, die we ons niet kunnen veroor loven. Heeft men bepaalde wen sen of grieven, dan kunnen en moeten die in partijverband wor den besproken. Met zijn dubbel zinnig advies, hoe vernuftig ook geconstrueerd, heeft prof. Duyn stee aan de katholieke zaak geen dienst bewezen. De Provinciale Noord-Brabantse Courant „Het Huisgezin" komt op de „merkwaardige uitlating" nog nader terug, maar schrijft over de aarze ling van prof. Duynstee „volledige opening van zaken" te geven: .....als prof. Duynstee dit inder daad zo heeft gezegd, lijkt ons deze verklaring een beetje naar een insinuatie te rieken. En dan dunkt ons „opening van zaken geven" zonder meer toch gezonder en frisser dan een dreigement er mee in een derge lijke vorm. Overigens komt het ons hele maal niet onmoglijk voor, dat er weinig of geen verschil bestond binnen de groep in het oordeel over het gevoerde K.V.P.-beleid. Het is echter mogelijk, dat ver schillende mensen het roerend met elkaar eens zijn over de vraag wat een partij fout heeft gedaan en dus niet had moeten doen, terwyl ze misschien tegelijkertijd toch ietwat uiteenlopende opvat tingen hebben over de vraag wat die partij dan eigenlijk precies wèl moet doen. ZondagmoAcfM VANAVOND TERUG, MENEER? r\IE dood-enkele keer, dat we een treinreis mogen maken, stallen we onze fiets bij het station. De be waker, die er het nummer op plakt en de afgescheurde strook overhan digt, vraagt ons dan: „Vanavond terug, meneer?" Het is een vraag, waarop we het beslissend antwoord steeds schuldig blijven en zoiets mompelen van: „Misschien wel" of „Het is onze be doeling van wèl" of „Waarschijnlijk wel" en meer zulke omzeilingen. Het zou de fietsbewaker immers moei lijkheden bezorgen, indien hij de fiets in een verkeerd vak plaatste en, terwijl hij erop rekende dat wij 's avonds zouden opdagen, wij de fiets niet haalden, omdat we er niet meer zouden zijn. Er is alleen maar een min of meer grote waarschijnlijkheid, een flinke kans, dat men 's morgens uit de de kens oprijzend als een verfomfaaide zon, er 's avonds weer behagelijk in ondergaat. Er is ook een waarschijn lijkheid en een kans, dat men 's morgens uit de dekens oprijzend, er 's avonds als een lijk op wordt neergelegd. Ook dat kan behaaglijk zijn. Er is geen gevoel ter wereld zo behaaglijk en verwarmend, dan dat men gerust kan sterven, omdat men ernstig ge tracht heeft zijn Christenplicht te doen, tegenover God en tegenover zijn medemensen, tegenover zijn da gelijks werk en tegenover zijn gezin. Onmetelijk, zo niet vermetel, is het vertrouwen van sommigen, dat hun vóór hun sterven de „laatste genade" of de „laatste kans" zal worden ge schonken. Hiermede is nu eens niet de Publiekrechtelijke Bedrijfsorgani satie bedoeld! Nog gisteren scheelde het een splinter van een scherf, of een auto in volle vaart had ons geschept. Adieu dan!, Marius, en het beste er mee. Een ophemelend stukkie in de krant in een rouw-randje, misschien gut, hoe grappig! een foto er bij, rouw-bezoeken en rouw-brieven over de goede man, die „nu reeds het loon voor zijn werk hier op aar de van God zal hebben ontvangen" een troost-behoevende dierbare tus sen glimmende hoge hoeden be schaafde plomp!,-plomp!-jes op de kist, de doodgraver met zijn grote, grove spade en dan de verrotting en afknaging tot op het bot. Als er een ding op deze wereld voor iedereen zeker is, vast en ze ker, onontkoombaar zeker dan is het dat. „Men moet zo trachten te leven" schreef de wijze Thomas van Kempen „men moet zó trachten te leven, als men bevonden wenst te worden in de dood". Voor velen, misschien voor zeer velen onzer want alleen God weet wat de wereld te wachten staat kan de Paasbiecht en Paas-communie de laatste genade, de laatste kans zijn. Het is nu de tijd, onder aanroe ping van de Geest van Waarheid, zichzelf te beoordelen en zich af te vragen: Heb ik Christus gediend en geëerd en gedankt en aanbeden, Hij, die mijn Redder moet zijn? Heb ik mijn medemensen gesteund en goed bejegend, of heb ik hen vermoord door laster en kwaadspreken en hun het leven verzuurd? Heb ik mijn en dijn uit elkaar gehouden of van de geld- en hebzucht mijn god gemaakt? Heb ik de weelderigheid van het vlees in bedwang gehouden? Heb ik mezelf beschouwd als een vod voor mijn God, of heb ik mijn eigenwaan gestreeld door de dwaasheid van de hoogmoed? Ben ik aan de hand van de Moeder des Heren- door het leven gegaan, zo, dat Zij nooit eens het voorhoofd heeft gefronsd? Heb ik de dienende geest, die ons „verlicht, be waart, bestuurt en geleidt", nooit eens tot wanhoop gebracht? Durft ge aan uw eigen moeder al les en open te vertellen, wat ge in dit leven gedacht en gedaan hebt? Als ge het aan uw eigen moeder niet durft te vertellen, meent ge dan, dat ge u erg op uw gemak zult voe len, indien ge, zonder tot berouw en inkeer te zijn gekomen, uitstapt en de eeuwigheid de eeuwigheid in stapt? „Alleen heiligen zullen de hemel binnengaan" schreef onlangs p. Garrigou-Lagrange. Niet de heilig- verklaarden van de stukkies in de krant, van de rouwbrieven of van de bidplaatjes. Maar de smettelozen, de van Godsliefde stralende, de barm- hartigen, de vredelievenden, de ne- derigen-van-harte. Men maakt zich- zelve wat wijs, als men beweert, dat de loutering welke de rouwmoedig gestorvenen moeten doorgaan, licht te dragen is. Men maakt zichzelf wat wijs, als men denkt, tot Christen uit verkoren zijnde, het Eerste en Twee de Gebod met voeten te kunnen trap pen en dan nog geen goede kans te maken in de hel van de eeuwige haat te verdwijnen. We maken ons zeiven zo veel wijs met onze luchthartige, berouw-loze praatjes, maar onze mond zal verstommen als wij onze eigen aanklacht zullen zijn in de schijnwerper van Gods toorn. De Vasten is de tijd van zelf-onderzoek, van gebed om genade, van boete en versterving geweest wij hebben er niet veel, laten we maar zeggen niets van terecht gebracht. Laten we ons dus haasten bij het naderen van het Verriizenisfeest, door een berouw volle bekentenis en de zekerheid van goddelijke vergeving, de rotte, stin kende zuurdesem uit ons voorbije le ven te verwijderen en zalig Pasen te gaan vieren-, doordesemd van het Brood, dat van ons eeuwig voortbe staan in vrede en geluk het onder pand is. En als ge binnenkort of later onze overlijdens-advertentie in de krant ziet, het stukkie in de krant, het fraaie portret misschien, gedenk dan, o! gedenk dan in offer en gebed de arme, gelovige ziel van MARIUS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1952 | | pagina 10