Na het „Stille Nacht" der Nederlanders zongen Amerikanen hun „Silent Night" Dolende vond licht in duisternis keRstmis in koRea ROBBE, DE VEERMAN en hAnqt een nevel ZATERDAG 22 DECEMBER 1951 DE LEIDSE COURANT KERSTNUMMER PAGINA 8 ROBBE, de veerman, is vannacht gruwelijk slechtgezind. 't Moet gezegd zijn, Robbe heeft geen aangenaam karakter. Hij spreekt weinig, lacht nooit en ant woordt slechts met een grol de men sen die in zijne boot stappen. Niet te verwonderen: hij woont heel alleen in 't huis aan de Scheldeoever, waar zijne moeder jong gestorven is, en waar hij, zeventien jaar oud, zijn vader verhangen vond. Het huis is kloek gebouwd, maar laag tegen den grond, en vuil. Geen gordijnen aan de vensters, waarvan de ruiten besmeurd zijn met stof en kobbespin. Ene Leuvense kachel waarop de platte buis in der eeuwig heid ene koffiekan en een gebuilden koperen waterketel. Ene oude kast, scheef tegen de wand geleund, ene tafel met een versleten overkleed, drie biezen stoelen; en in.de kleine nevenkamer, naast de keuken, een bed dat nooit opgemaakt wordt. Zie daar heel de inboedel. Wie zou er welgezind kunnen leven in zo'n hol! Vrienden kende hij niet Als hij drinkt is het niet in de herberg: in zijne kast heeft hij ene fles brande wijn staan, die hij ten gepasten tij de aanspreekt, doch nooit te veel. Hij heeft gene vijanden ook Ieder een kan den veerman nodig hebben om de rivier over te steken, en hij weigert ook. nooit zijne diensten, zelfs niet bij nachte. Men hoeft maar op zijne deur te kloppen, als men langs hem voorbijkomt, en die van den overkant moet overgezet wor den, trekt aan de keten van de bel die aan een paal hangt: hij komt uit zijn bed, steekt ene lantaarn aan en maakt zonder spreken zijne boot los. Dan betaalt men slechts dubbele prijs. Wat zijn Christelijke plichten be treft, die kent hij niet. De kerk van 't gehucht is heel dichtbij: aan 't eind van den weg die den kleinen heuvel opklimt. In de laatste twintig jaar heeft hij er den voet niet gezet. Zijn Pasen heeft hij niet meer gehouden sedert dertig jaar. 't Schijnt wel dat hij geen vlees eet den Vrijdag 't merendeel de andere dagen ook niet; omdat hij leeft van vis, gevangen in zijn fuik of zijn kruisnet. Waarlijk een zonderlinge kerel. Bars in elk geval, maar boosaardig niet. Dien nacht nu, keert hij grommend terug en slaat de deur toe. Wat een beren weer ook! Op de Schelde drijven grote ijsschotsen. Kerstnacht is erger dan een ker misdag! Een uur lang heeft de boot over en weer gevaren, van den eenen oever naar den ander schuin over omwille 'van de stroom. Sedert elf ure, waren het de een na den ander groepen mensen van den overkant WE HADDEN een witte Kerstmis. Drie dagen te voren, op 22 De cember, was het gaan sneeuwen en wij, die meenden na de winter 1946- 1947 iets te weten over sneeuw en winter, wij leerden, wat „winter" betekent in Korea. WIJ WAREN nog niet zo lang bij de Strijdkrachten der Verenigde Na ties, Begin October uit Nederland vertrokken ontscheepten we half November in Korea. Toen we in Hang Wangni onze Kerstmis vierden, waren we nog steeds bezig, om „er in" te komen. We hadden nog geen front gezien Er hangt een nevel over 't strand, Er ligt een grijze mist op zee, De klokken zingen door het land Het hoogtijlied van liefde en vrêe. Wij zeggen: „Is het nu wel tijd Voor 't heilig lied van Betlehem? Te luid het bonzen van de strijd! Te droef die torens zonder stem! Te diep de rouw, te zwaar het leed, Te bitter ook de wrange spot, Dat zich vernielen, woest en wreed De zonen van eenzelfde God! Ze vallen als blaren voor den wind. Hoe is hun graf zoo diep, zoo wijd? En ieder heeft een vrouw, een kind, Een moeder die z'n dood beschreit. In de verbrande stad, op 't veld, Waar nu moest kiemen 't wintergraan, Vol van rumoerend krijgsgeweld Wie heft het lied der Engelen aan?" Daar zegt een stem: „Hij die gedwee In 't lijden mij nog danken kan, Geniet den waren, zoeten vree En heel zijn ziele juicht er van! Wat deert de felle wereldbrand Mijn vrede, die heel zacht en stil Lijk dauw op het verschroeide land Daalt in het hart van goeden wil? Mijn vrede is niet de ruste zoet, Is niet het einde van den strijd, Maar 't is een blijde strijdensmoed, Méér liefde en méér lijdzaamheid, 't Is buigen voor den wil van God En loven zijn rechtvaardigheid, 't Is in het duister menschenlot Den glans zien van Zijn heerlijkheid. Er hangt een nevel op het strand; De klokken zingen over zee, De klokken zingen door het land „Glorie aan God! den menschen vrêe!" ALB. STEENHOFF—SMULDERS. en waren vanaf onze aankomst heen en weer gesleept. Nooit bleven we ergens langer dan een paar dagen. In die ene maand doorkruisten we Korea van Oost naar West en van Zuid naar Noord, zover als de mili taire toestand dit toeliet. We voelden ons als heel nietige pionnetjes op een monstergroot schaakbord en de grote onzichtbare speler had ons enige dagen voor Kerstmis in Hang Wangni geplaatst. HANG WANGNI WAS een klein dorpje, zoals we er toen reeds tien tallen hadden gezien. Natuurlijk was het geheel in puin geschoten en na tuurlijk was alles, dat het leven een beetje dragelijk zou kunnen maken, verdwenen of kapot. Toen we Hang Wangni met onze 635 man binnen trokken, hadden de Amerikanen de weinige brokstukken van huizen, die de diverse bombardementen over leefd hadden, reeds betrekken en we konden hen geen ongelijk geven. De (naar wat later bleek eerste) symptomen van de winter werden voelbaar en het was een verschrik king. We kregen één huis tot onze beschikking, of feitelijk twee. Het eerste, een oud pandjeshuis, werd tot stafkwartier bevorderd en de overste met de stafofficieren, namen daar hun intrek. Het tweede, een bijna geheel in elkaar gezakte ta- baksschuur, werd de legerplaats van 60 gelukkigen. De rest maakte bui ten het in Korea gebruikelijke sol- datenbivak: Een kuil in de grond, het regenzeiltje op de bodem en de regencape als dak. Deze manier van slapen heeft drie grote voorde len: Veilig, buiten de wind en altijd gereed te vertrekken. „MAAR, ZOALS IK AL ZEI, we hadden een witte Kerstmis...." Pater v. d. Vrande, die met het eerste contingent Nederlandse Vrij willigers naar Korea is getrokken en een paar maanden geleden met de jongens in het Vaderland terug gekeerd is, glimlacht even over de uitweiding, waartoe alleen reeds de gedachte aan Kerstmis 1950, hem verleid heeft. Hij schuift een doos sigaretten over het tafeltje en strekt behagelijk zijn benen voor zich uit. Hij geniet z:chtbaar van de behagelijke warm te in barak 17 van het oefenkamp Oirschot, waar hij onlangs als gees telijk verzorger aangesteld is. HET SNEEUWDE, zoals ik het in Holland nog nooit heb zien sneeu wen en het was koudvreselijk koud. De meeste jongens hadden geen dak boven het hoofd, zodat we aardig in de omstandigheden leef den, om in een echte Kerststemming te geraken. Maar Kerstmis is voor de Nederlander nauw verweven de sterren bibberen, scherp en glin- terend gelijk Ijssplinters, luiden de drie klokken der kerk voor de mid- dernachtmis. Daarna valt de stilte in rond het eenzame huis, verhevigd nog door het gekabbel der hoogtij en 't botsen der ijsschollen tussen de vastgemeer- de boot en den oever. Waar mag Robbe nu aan denken? De deugddoende warmte der kachel doordringt hem stilaan, verhic zijne schenen, bijt in zijne knieën Grom mend strekt hij de benen uit mis schien van genot, wie kan het we ten? Tot twee ure van den nacht kan hij gerust op zijn stoel indoezelen, 't Ware anders een duivelse kwade grap moest hem nu iemand komen storen. Robbe trekt aan zijne pijp die zopt, kruist de benen en herneemt zijne mijmeringen. Hij schrikt als de bel op de paal aan den oever aan den over kant, zachtjes begint te luiden. Woedend springt Robbe recht, met een vloek. Nu nog? Maar hij is de veerman. Hij heeft de eergierigheid van zijn ambt. Hij moet zijn werk verrichten. De lanteern die te midden aan de bank hangt, verlicht van onder hun gelaat, 't Zijn vreemdelingen: als zij een der omliggende dorpen bewonen, kan 't nog maar heel onlangs zijn. Robbe kent ze niet. De man met de grijzen baard kan zowat zestig jaar oud zijn; de vrouw is jong, mag doorgaan voor zijne dochter. Zij is armtierig gekleed doch hagr zacht en schoon gelaat maakt indruk op den ruwen veerman. Onder het roeien zegt hij binnens monds: Neen, die mensen heb ik nooit gezien. En toch is er in 't diep ste van zijn geheugen iets dat hem twijfelen doet. Toch heeft hij die we zens ergens ontmoet juist zo ge kleed. In zijn jongde misschien, op de een of andere kermis. Doch dan moet het meer dan dertig jaar gele den zijn; maar dan zijn die reeds ge storven, of stokoud. Robbe is ver strooid, zodanig dat hij he el kwa lijk aanlegt: de boot botst hard tegen den oever, en 't water spat op in 't rond. De man met de bruine man teljas steunt op zijn stok en springt op den barrh; eens de boot vastge maakt, helpt de veerman de vrouw Hij voelt zich vertederd, bijna ver- en aan den oever heeft de bel niet opgehouden te luiden, 't Kan hem weinig schelen dat christenmensen naar de middernachtmis gaan, als ze er lust in vinden. Maar om den drommel waarom hebben ze zo'n haast? Ze staan daar te stampen met de voeten op den vervroren grond, hem te jagen: „Haast U, Robbe, we ver- vricren!" En morbleu, vervriert hij zelf ook niet in zijne boot, de han den aan de roeispanen? Als men denkt dat de winst hem lonen kan voor de moeite die hij er aan heeft!. Maar, oef! de taak is af, 't is te ho pen! Robbe plaatst zijn lanteern op tafel, kottert het vuur aan, stopt zijn baardbrandertje en gaat zitten op een kreupelen stoel, den elleboog geleund op de roede van de kachel. Buiten in den kouden nacht, waar, De gewoonte overwint zijne mis tevredenheid. Verwensingen grom mend stapt hij naar buiten met de lantaarn, maakt de keten los springt in de boot en roeit ze pagaaiend naar den overkant. Ha! Nu toch schijnen de mensen die staan te wachten, deze keer niet ongeduldig. Twee onbeweeglijke schaduwen op den barm. Hij legt aan en doet hun teken om beneden te komen. Een man in een bruine manteljas geduffeld, springt het eerst in de boot en steekt daar na' de hand uit om ene vrouw te hel pen neerkomen, die een boreling, warm toegedekt, onder hare mantel houdt. Wat ene miserie! denkt Robbe. Buiten op dit uur, met dien bemel! Dat trekt op niets! De man blijft recht staan, de vrouw gaat zitten tegenover hem. legen. Wat komt hem over, de oude beer? Middernachtsmis? vraagt hij eindelijk, toegevend aan ene zonder linge behoefte om zich vriendelijk te tonen. Ja, antwoordt de man. Gij zijt een beetje op uw ach terdeel Een beetje. De vrouw steekt een tengere hand uit haar mantel en reikt Robbe een geldstuk. Robbe neemt het geld aan zonder te kijken of het juist is. Waar lijk, hij weet niet wat er in hem omgaat. Hij is in zijn woonst teruggekeerd, heel dromerig. Met de doening van een slaapdronkene neemt hij de kof fiekan en schenkt ene grote gebar sten kom vol warmen drank. Maar vergeet er van te drinken. Hij blijft rechtstaan, de ogen star, de neerhangend, een poos lang te den ken, Dan gaat hij naast de kachel zitten. Maat om den duivel, waar mag ik die mensen gezien hebben9 vraagt hij zich af. En «zoekend in zijne her innering vervloeien zijne gepeinzen. Maar zijn hart is wakker geschud. In zijn binnenste gaat iets op als zacht orgelgemurmel, met een geur van wierook, 't Gelijkt wel alsof de kerstmis hier de kamer van den ouden grolpot vulde. En zijne ge dachte stijgt ineens op uit de deem stering: Waar mogen ze nu dompelen? Ze moeten aangekomen zijn. Ze zullen noch stoel noch bank meer ge vonden hebben. Ze staan zeker recht in 't portaal, daar waar hij, jonge ke rel, toen al niet heel stichtend, Rob be zelf placht te staan. Om den duivel, wat een honden leven heeft hij meegemaakt sedert dien!'t moet nu goed zijn in de kerk.Robbe denkt aan zijne moe der, de slore in hare zwarten kap mantel, die hem naar de kerk leidde den Zondag, toen hij nog klein was... En zijn hart begint opgewekt te le ven, gelijk ene diepe wonde waar van men het verband heeft afgerukt. Om nog in te doezelen, daar valt niet meer aan te denken. Nu zal hij 't uitgaan van de mis moeten afwach ten, alleen gelaten met die treurnis in zijn hart. Zijne gedachte is weer op den loop, op zoek naar die vreem delingen. Zijn gemoed jaagt hem weer naar buiten. Hij is opgestaan, heeft zijne lan teern genomen, en hoe nu: hij is op weg naar de kerk. De kerk is proppensvol. In 't por taal staan mensen recht, maar de vreemde reizigers z\jn er niet. Men bekijkt Robbe met verbaasde blik ken, maar hij geeft er geen acht op. Zonder overleggen heeft Robbe de handen gevouwen. Zonder 't zelf te weten is hij aan 't mompelen: „Onze Vader die in de Hemelen zijt en vergeef ons onze schul den Als er ene bidbank ware geweest, voor heel zeker zou Robbe op de knieën gevallen zijn. Na de mis, rechtstaande bij de poort, ziet hij de menigte buitenko men en langs hem voorbijgaan. Zijn ogen spieden rond en hij bekijkt iedereen. De verbazing der dorpe lingen laat hem onverschillig. Hij weet wel wie hij zoekt; maar zou niet kunnen zeggen waarom. De kerk is leeggelopen. De vrouw met de boreling heeft hij niet weerge zien, de man met de bruinen man tel evenmin. Misschien zou zij nu aan 't bidden ergens achter een pi laar.... Schuchter, als in ene onbe kende plaats, waagt hij zich naar voren tot bij het koor. De keerser. op het altaar zijn reeds gedoofd; al het licht komt van de kribbe. Ha, de kribbe, waar zijne moeder hem eertijds bracht en hem deed bidden' met een warme kerk, een mooie preek, een welluidend koor en het kribbetje met kerstontbijt en kleine geschenkjes na.... en als het dan enigszins kan, ook nog graag een beetje sneeuw. Wanneer het buiten dan zo heerlijk ongerept is en de wind een beetje te keer gaat, is het binnen bij de rood-gloeiende kachel echt Kerstmis. In Korea moesten we het met het laatste doen: Wind, koude en sneeuw. EEN NACHTMIS in de echte zin van het woord hebben we niet had. Het was 's morgens 9 uur toen ik de H. Missen opdroeg. De bouw vallige tabaksschuur hadden we als kerk ingericht. Daar moet men zich natuurlijk niet te veel van voorstel leh. De militairen, die er gelegerd waren, stapelden hun "bagage wapenen tegen de muur aan, in een afgelegen hoekje tussen een sta pel munitiekisten en een paar mi trailleurs zat ik op een bankje biecht te horen en enige onderne- mende knapen waren met een paar i kaarsen en wat dennegroen dat in die streek overvloedig groeide :ets aan het versieren, dat in zijn beste dagen een uitermate gammele tafel geweest moet zijn. Zij speelden het zo waar nog klaar om het ten slotte op een altaar te doen gelijken en in onze ogen was het die morgen zelfs een heel mooi en feestelijk altaar. HET MOET OMSTREEKS DIE TIJD geweest zijn, dat een geestige Hol lander de inmiddels historisch ge worden vergelijking uitvond, dat de kache's in Korea geleken op zijn zuster Ze rookten of ze gingen uit! In die tabaksschuur stond óók een kachel, een groot rond geval. Maar het enige genot, dat zij ons schonk was een rook, die de gehele ruimte in een steeds dichter wordende orijze nevel hulde. Het was voor een. opluchting toen ze na een half uurtje getrouw aan de traditie de geest gaf. STILLE NACHT, HEILIGE NACHT ik heb dat oude Kerstliedje nu al in vele situaties horen zingen: in tige kerken, in kleine kapelletjes, in bunkers en in huiskamers. Ik heb de stemmige melodie door de zwoele tropennacht horen wegsterven en ik heb het gehoord in de koude gammele tabaksschuur van Korea Telkens greep het me. Telkens was het net, of het lied speciaal voor de omstandigheden, waarin het gezongen werd, gemaakt was. Mijn jongens, die niet voor een kleintje vervaard waren, kwamen ook nu weer onder de indruk. Gedragen klonken hun stemmen en in die koude schuur werd het warm door de tastbare hunkering naar liefde en eendracht. SLAAPT IN HEMELSE RUST.... verschillende zangers hadden vlug even adem gehaald, om deze laatste regel te laten galmen. Een critische toehoorder, die de sfeer van Kerst mis niet kent, zou ons wellicht heb ben kunnen beschuldigen van een overgevoeligheid, want sommige stemmen beefden hoorbaar, om de ontroering, die de zanger bevangen had, te demonstreren en de herha ling van deze laatste regel was een knapenkoor waardig. MAAR NAUWELIJKS WAS DE laatste toon weggestorven of de zelfde melodie vulde weer de schuur: „Silent Night, Holy Night". Nu eerst kwamen we tot de ontdekking, dat in alle hoeken en gaten Amerikaan se soldaten tussen de Nederlanders zaten. Toen de eerste versregels van het Stille Nacht gezongen werden, waren zij vanuit hun putten en huis jes samen gestroomd en gevoelig als de Amerikaan nu eenmaal voor stemming is, voelden zij de sfeer meteen aan. Met tientallen stonden zij buiten de schuur samengedromd, omdat er binnen geen plaats meer was, en wellicht heeft Hang Wangni nimmer zo'n muzikaal evenement beleefd. TOCH WAREN HET BIJZONDERE Amerikanen, waartussen wij verzeild geraakt waren. Kerstmis scheen voor hen erg weinig te zeggen. Hun aalmoezenier droeg later op de dag nog een paar H. Missen op, maar het zingen van Kerstliedjes scheen alleen maar te gaan, wanneer de „Dutchies" het voorbeeld gaven. Ook de verdere dag toen wij zo goed en zo kwaad als het ging trachtten een beetje feest te vieren kregen wij doorlopend bezoek van groepjes Amerikanen, die vol verbazing kwamen kijken, hoe een paar jongens naast hun putje een denneboompje plantten, een vuur aanlegden en met een man of zes, zeven kerstliedjes zaten te zingen. Ze vonden het schijnbaar een aller zonderlingste vertoning. Niet dat ze het belachelijk vonder of iets der gelijks, maar alleen erg ongewoon. Hadden ze een poosje gekeken, dan kwamen ze er meestal bijzitten, en draaiden hun Kerstrepertoire af. Ken den ze geen Kerstliedjes, dan zongen ze Good Night Irene, wat ook erg mooi klinkt, vooral wanneer men de goede wil er achter hoort. DE GEHELE DAG behielden we aldus een zekere Kerststemming. En ook van andere zijden was moeite gedaan, om ons hierbij te helpen. De Amerikanen zorgden voor krenten brood, de kok voor een diner met gebakken aardappelen en biefstuk en ten slotte kwam het grote pak uit Japan. Dat heeft ons feitelijk nog het meest ontroerd. In Japan leven zo ongeveer een 25 Hollandse bur gers en de hoogste Nederlandse autoriteit, die er toen aanwezig was, was de Mil. Attaché, kolonel Mul ler, die tevens plaatsvervangend vertegenwoordiger van de Ned. Ge zant was. Deze kolonel had het ini tiatief genomen, om namens de Ne derlandse kolonie in Japan, iedere Nederlandse militair in Korea een kerstpakket te sturen. De pakketten waren koninklijk, maar meer nog dan de inhoud werd het gebaar van vrièndschap en medeleven gewaar deerd, die dit pakje demonstreerde. Ieder pakje was vergezeld van een brief en op iedere brief was een stemmige Kerstteicening getekend. Dat plukje mensen, verloren in dat verre land, hebben door deze daad een plaats gekregen in de harten van de 600 Nederlanders in het le ger der Verenigde Naties, die zij niet licht zullen verliezen. ZO DAALDE OVER KOREA de Kerstavond op de voet gevolgd door de koude, donkere en angstige nacht, angstig want we zaten in de front lijn en de Amerikanen waren op de terugtocht. Maar die avond,' de avond van het vredefeest, durfde men het gevaar trotseren. Practisch raast ieder putje stond een denne boompje, dat men met lege blikjes en stompjes kaars versierd had. En rondom die boompjes zaten de jon gens en zongen Kerstliedjes. Luite- i:ant Krijgsman, ik meen, dat hij uit Zoetermeer komt, was de gelukkige bezitter vaq^een gitaar. De zang van üe jongens, die om zijn boompje za ten, werd door hen* begeleid. En de dreigende bergen van dat dorre, verscheurde en vernielde land weer kaatsten het gezang en zonden het verder de nacht in. En voort ging het geluid, voortgebracht in een dracht en saamhorigheid, op zoek naar andere mensen, die deze een dracht over wilden nemen, op zoek naar mensen, die slechts goede wil wilden geven. Het is nu Kerstmis 1951, maar de klanken van het Kerstlied van 1950 hebben hun doel nog niet bereikt. Practisch bij ieder putje stond een denneboom (Foto: Wim Dussel, archief Leger Voorlichtings Diens^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1951 | | pagina 16