peteRtje en vinöt Reist jiaar Bethlehem 6aar het keRstkinöje keRstmis een jonqetje wcrö qetelö jezus en m ari a ZONDER CAPUCIJNERS j ZATERDAG 22 DECEMBER 1951 DE LEIDSE COURANT KERSTNUMMER PAGINA 3 WAT WAS HET die pyama aantrekken, want na het eten middag koud. Alle mensen liepen diep weg gedoken in hun kragen en boven iedere bont muts stond een torentje sneeuw wat erg grappig was om naar te kijken. Petertje, die heerlijk dicht bij zijn vader op het grote, mooie, zwarte paard zat, had van de koude weinig last en hij vond alles erg pret tig. Voordat ze die morgen vertrok ken waren, had moeder hem stevig ingepakt en toen het zo hard begon te waaien, had vader de dikke bont jas helemaal om hem heengeslagen, zodat nu alleen nog maar het punt je van Petertjes neusje te voor schijn kwam en door een klein gaatje in de jas, kon hij precies naar buiten kijken, terwijl hij heerlijk in een warm holletje zat. Wanneer vader het paard even in hield, kwam het grote rijtuig, waar in zijn moeder en zusje zaten, langs rijden en dan kon Petertje nooit de verleiding weerstaan, om even zijn hand vrij te maken, om naar moe der en Lenie te zwaaien, alhoewel vader telkens weer mopperde, om dat zijn jas dan openwoei. PETERTJE VOND het maar een fijn reisje en hij kon nog steeds niet begrijpen, waarom vader eerst zo kwaad geweest was. Hij herinnerde zich nog heel goed, nu een paar we ken geleden, toen vader op een goe de middag thuis gekomen was en gemopperd had, dat de keizer wilde hebben, dat iedereen geteld werd. Nog steeds kon Petertje niet be grijpen, waarom de keizer hen niet had kunnen tellen, terwijl ze thuis waren en wadrom ze nu eerst naar zo'n verre vreemde stad moesten reizen, om geteld te worden. Maar heel eerlijk gezegd, vond Petertje het nu maar wat fijn, dat de keizer hen in de vreemde stad wilde tellen, want hij had nog nooit zo'n leuke vacantie gehad, als deze keer. Hij had nu al urenlang op het paard gereden en zo ver was hij nog nooit geweest, zelfs niet die ene keer, toen hij met oom Flip mee mocht op dat grote kameel, dat zo kwaad keek er> zo vreselijk schom melde. Ook toen had hij het erg pret tig gevonden ,maar zo heerlijk als vandaag, nee hoor, zo fijn was het toch niet geweest. En Petertje kruipt nog 3ens lekker dicht tegen vader aan en zonder dat hij het merkt, vallen zijn oogjes dicht. Hij merkt niet, dat vader het paard vlug ger laat rijden en dat het buiten helemaal donker wordt. Het laatste gedeelte van de reis moet het paard in een draf lopen, want er zijn veel slechte mannen op de weg en daarorr wil vader voor donker in de stac zijn. PETERTJE WORDT pas wakker, wanneer vader hem van het paard tilt en wanneer hij zijn oogjes uit gewreven heeft, slaakt hij een kreet van verrukking. Zo'n mooie straat heeft hij nog nooi gezien. Mooie grote verlichte huizen, waarin vro lijke mensen aan kleine tafeltjes zit ten en waar groepjes muzikanten muziek maken. Bij een van die hui zen belt vader aan. De meneer die open doet, maakt een diepe buiging voor vadei en holt vlug naar het rijtuig, waar hij de drie grote kof fers uit haalt ei- naar binnen brengt. Lenie is in slaap gevallen, maar door het lawaai wordt te nu wak ker en Petertje gaat haar plagen en zegt, dat ze een heel erg klein meis je is, om onder zo'n heerlijke reis te slapen. Lenie vindt Petertje een nare jongen en begint bijna te huilen. Moeder komt tussenbeiden en zegt Petertje zijr zusje niet langer te pla gen omdat hij anders geen taart krijgt. Nu, daar schrikt Petertje wel een beetje van, want de hele weg heeft hij al aan cie heerlijke taart ge dacht, die moeder meegenomen heeft en daarom gaat hij maar vlug met vader me naar binnen. Ze komen ii eei groot vertrek, waar een heerlijk haardvuur brandt en waar de tafel al gedekt is, vol met de heerlijkste spijzen. Petertje en Lenie moeten eerst hun moeten ze meteen naar bed; het is toch al laat genoeg geworden en anders zullen ze morgen niet mee kunnen naar het grote paardenspel, dat in de stad is. Juist wnneer ze, aan tafel zullen jan de grote taart staat mid den in en brengt Petertje het wa ter in de mond wordt er op de deur geklopt. Vader moppert een beetje, omdat hij ook zo'n erge trek heeft en gaat kijken wie er is. Petertje loopt nieuwsgierig ach ter hem aan. Voor de deur staat een man met een vrouw. Als Petertje de vrouw aankijkt, wordt hij ineens warm. Nog nooit heeft hij zulke lie ve ogen gezien. De man vraagt wat aan vader en vader wordt ineens erg bars. Petertje jkt nog steeds naar de vrouw en ziet plotseling hoe haar gezicht een erg treurige uit drukking krijgt. Verschrikt kijkt Pe tertje vader aan. Vader is toch altijd erg goed voor hem, alleen wanneer hij stout is geweest, dan is hij wel eens een beetje bang voor hem, maar je dichtgeknoopt heeft, zo verlan gend is hij om zijn droom aan Frits te vertellen. Frits is zijn vriendje en die heeft hij gisteren in de grote zaal beneden gezien. Terwijl Peter tje naar beneden rent, hoopt hij, dat hij die lieve vrouw van gisteravond zal tegenkomen, want zonder dat hij het zelf begrijpt, heeft zij iets met zijn droom maken. Wanneer hij Frits gevonden heeft, heeft deze maar een half oor voor zijn mooi verhaal. Trouwens nu Pe tertje zijn droom na moet vertellen, lukt het hem bijna niet en hij kan vreselijk lief naar hem geglim lacht heeft, toen hij achter vader te voorschijn kwam hebben toch ze ker niets stouts gedaan. Daar komt moeder aanlopen. Vaders gezicht wordt nog bozer: „Blijf maar binnen vrouw", zegt hij tegen moeder, „deze mensen vragen of ze onderdak kun nen krijgen, maar ik heb hen al ver teld, dat we dat niet kunnen geven." man, die zo'ii vriendelijk ge-1 F"ts maar niet uitleggen, hoe mooi zicht heeft en deze vrouw, die zo alles was' Frits heeft óók een mooi verhaal en spoedig is Petertje zijn droom vergeten. Frits vertelt van een oude herder, die hij vanmorgen gespro ken heeft. Deze heeft hem verteld, dat er die nacht een kindje geboren is in een stal, dat hun koning zal worden. Nu, dat vindt Petertje maar een raar verhaal. Een koning wordt toch zeker niet in een stal geboren. Een koning wordt in een groot, mooi huis geboren, zoals het huis van de burgemeester, of feitelijk nog mooier. Zo'n huis als waar hij mo menteel in woont, met grote zalen vol met kleine tafeltjes en muzikanten. Ja, dat is een echt huis, waar koning in geboren wordt. Maar als hij verder naar Frits luistert vindt hij het toch een mooi verhaal. Er waren engelen gekomen om bij die koning te zingen en herders hadden hun schaapjes gestuurd, om rondom het kribbetje van het kindje te gaan staan, zodat hei een beetje warm werd, want er was nog niet eens een wiegje voor dat nieuwe konings kindje. Petertje begrijpt er nog maar steeds niets van. Een koning was toch rijk genoeg, om een wieg te kopen? Maar misschien moet de moeder van de koning ook geteld worden, net als hij, en misschien was er toen geen plaats meer en waren alle wiegen toevallig uitverkocht. PETERTJE DENKT aan de grote kamer met het heerlijke vuur en de twee grote slaapkamers. Hoe kan va der nu zeggen, dat ze geen plaats hebben? Vader moet zich beslist vergissen. Hij zal tegen hem zeggen, dat er bij hem en Lenie op de ka mer plaats genoeg is voor deze twee mensen. Hij zal wel op de grond sla pen er ligt toch een dik tapijt dan behoeven deze twee mensen ten minste niet de ijzig koude en don kere nacht in, om verder te zoeken. Maar dan denkt hij plotseling aan de grote taart op tafel. Wanneer de ze man en vrouw binnen komen, moeten ze natuurlijk ook van die taart mee-eten en die man ziet er nogal erg hongerig uit, misschien eet hij de hele taart wel op. Even voert Petertje een grote tweestrijd. Hij ziet hoe moeder staat te weifelen en ook al medelijden met de arme vrouw krijgt. Als hij het nu aan va der vraagt, mogen ze zeker binnen komen. Maar hij houdt zo erg veel van die heerlijke taart en ten slotte loopt hij met een rood gezichtje naar binnen. Hij schaamt zich een beetje en heeft de lieve vrouw niet meer aan durven kijken. EVEN LATER komen vader en moeder ook weer binnen. Vader kijkt nog wat nors en moeder is erg stil. Wanneer Petertje het vurig verlangde stuk taart op zijn bordje krijgt, smaakt het hem helemaal niet meer. Doorlopend moet hij aan die arme man en vrouw denken, die nu nog buiten lopen te zoeken naar een onderdak. Hij hoort hoe de v/ind om het huis giert en ten slotte kan hij geen brokje meer naar binnen krijgen. Hij is blij, dat hij even later door moeder onder de dekens gestopt wordt en terwijl hij diep wegkruipt tracht hij die lieve vrouw, die er zo heel erg koud uitzag, te vergeten. Maar het lukt hein niet Hij hoort de muzikanten beneden nog hêel lang spelen, want alhoewel hij erg moé is, kan hij maar nier slapen. Als hij ten slotte toch inslaapt, heeft hij een zeer wonderlijke droom. Hij ziet plotseling een groot licht en hij ziet prachtige eng»ltjes, die op grote harpen spelen en daarbij zo mooi zingen, als hij het nog nooit heeft gehoord; veel mooier klinkt het dan dat van de muzikanten in de grote zaal en die zongen al zo prachtig en hun kleren zijn veel mooier dan de kleren van de vrouw van de bur gemeester toen zij het vorig jaar in de grote zaai bij hen thuis gedanst had en hij door de spijlen van de trapleuning even had mogen kij ken. DE VOLGENDE MORGEN is hy nog vol var. de droom. Hij kan am per wachten totdat moeder zijn jas- TERWIJL HIJ hierover diep na denkt, hoort hij Frits ineens vragen of hij meegaat naar dat konings kind. De herder heeft Frits beloofd hem bij het kindje te brengen. Pe tertje aarzelt geen ogenblik, maar gaat met Frits mee. Het is erg ver lopen, maar een slotte komen ze aan een oude, vuile schuur, waar de her der blijft stil staan. Is het hier? Is hier nu een koningskind geboren? Nieuwsgierig, maai toch ten beetje bang schuivelt hij achter Frits naar binnen en dan.... oh, wat schrikt hij. Naast de krib ziet hij de man en de vrouw zitten, die de vorige avond bij hun aan de deur geweest zijn, om een plaatsje voor de nacht te vra gen. Vlug wil hij de sta. weer uitlopen, maar de grote herder staat voor de ingang en Petertje is bang, dat deze zal vragen waarom hij niet langer wil blijven. Angstig blijft Petertje in een don ker hoekje staan, maar plotseling kijkt het kleine kindje in het kribje zijn kant uit en het steekt zijn arm pjes in zijn richting. Nu kijkt ieder een naar hem en schoorvoetend komt Petertje naderbij. Hij hoopt, dat de moeder van .iet kindje hem niet zal herkennen; hü stond gisteravond een beetje achter ader en had daarbü nog zün pyama aan. De vrouw kykt hem zo vriende lijk aan en vraagt met een zo'n lieve stem, of hij n'et even dicht bü het kindje wil komen, dat hy opgelucht zucht. Ze sehynt herr inderdaad niet herkend te hebben, want anders zou ze vast zo aardig niet zyn. /T\ PETERTJE buigt zich over het kindje heen, maar plotseling voelt hij, dat het kindje alles van hem weet. Het kindje weet, dat hij gis teravond niets gezegd heeft, omdat hij bang was, dat hij niet genoeg taart zou krygen. Het kindje kykt hem aan, niet boos, alleen maar erg bedroefd. Oh, wat heeft Petertj' nu een spyt. Hij valt op zijn knietjes en begint hard te huilen. Zijn schouders schokken Ge ziethet werd weer Kerstmis ook dit jaar. dat werd het nu welhaast tweeduizend malen en 't zal zich ondanks Stalin en zijn bent ik hoop in ieder mensenhart herhalen in jaar na jaar. Daar staat de kribbe weer, waarin de Heer en Heiland werd geboren: een stenen Kindje, schaapjes, herders, gras. zoals 't in onze zoete fantasieën was en de piano laat de herderszangen horen. Maria knielt er in aanbidding bij, je kunt je daar zo hart'lijk in vermeien; Maria is de Moeder van het Kind en ook de patrones van Hongarije. Zo droom ik mij de stal van Bethlehem met stro en herders, schapen, ezel. ossen: maar Jezus kwam hier in een tranendal en niet omdat wij heden zingen, zal Hij nog vandaag dat arme land verlossen. Ge ziet: het is weer Kerstmis in uw huis; wij klagen dat rollade toch zo duur is en wij vergeten, dat het licht nog brandt en dat er in de haard een heerlijk vuur is. OchJezus kwam hier niet met handen goud, Hij heeft zich ook eens dertig jaar verscholen; Hij had het even arm en even koud als nu veel mensen waar Hij zo van houdt ver weg in Tsjecho-Slowakije en in Polen. Prince: Heer, leer ons bidden, juist in deze tijd nu wij nog niet datzelfde lijden lijden. Ver weg in 't Oosten staat de kribbe niet en bidden velen om wat daar geschiedt, dat Jezus hen voor eeuwig zal bevrijden. er van en hij kan maar niet ophou den. Dan voelt hij plotseling een zach te hand op zyn hoofdje en als hij met betraande ogen opkykt, ziet hy de lieve moeder van het kindje, die opgestaan is, en hem nu kalmerend door de haren strijkt. „Wees maar niet zo erg bedroefd Petertje", zegt ze. „Je hebt het gisteravond niet zo bedoeld en als je geweten had, dat dit lieve kindje vannacht zou komen, had je zeer zeker gevraagd, of het in je kamer mocht slapen." „Oh ja, natuurlyk!" Petertje weet geen woorden genoeg te vinden, om te verzekeren, dat hij het zeker ge daan zou hebben. Dan rent hy plotseling weg. Bui ten adem komt hy even later op zijn komen binnengestoven. Hij grijpt het grote stuk taart, dat hy gisteravond niet meer op kon eten en pakt het in een stuk papier. Weg rent hy weer, terug naar het stalletje en daar legt Ueünne.'ung, aan Quitte. q.e.u-anq.enil Het kindje kykt hem lachend aan en een geluk doorstraalt Petertje dat hij er byna van sterft. Maar dan beginnen de herders te zingen en heeft hij gelegenheid om zyn grote geluk uit te jubelen. Hy zingt van de koning der vrede, die in een don kere nacht geboren werd. Alles bc- grypt hy nog wel niet mar hy weet wel, dat alles er mooi en goed is. LATER TOEN PETERTJE een grote man was, heeft hy begrepen, dat deze nacht de Eerste Kerstnacht was, toen Jezus geboren werd. f werd eens, „dat is een maand deze echter steeds nog uit- eten voor honderdduizend gesteld Elke stap op de onderduikers. Dat is toch gang kon voor hen zijn, niet voor niets geweest." elke dag kon het einde ko. Op de avond voor Kerst- men; in martelende mis waren ze nog stiller en wachting zagen zy naar de ernstiger dan gewoonlyk. deur. die nooit openging Ik moest hen voorlezen behalve om 's morgens van de Grote Onderdruk- door een kier de ton aan te kin^; na afloop namen zii veiken, die zij zelf niet hevig ontroerd afscheid eens mochten wegbrengen, van mij en wensten en za- wJNog slechts één keer zou lige Kerstmis. maar zaten de ganse dag de deur voor hen open- „Wat scheelt je?'" vroeg de wachtmeesterskamer gaan en dat zou voor hun ifje denkt toch niet. dat een rusthuis, zo ongestoord en gemakkelijk verliep ons leven er. De gehele S. D. scheen met verlof te zyn, want er waren geen ver horen of transporten. Mei keurige regelmaat kregen we onze maaltijden door het luikje toegeworpen de bewakers vertoonden zich bijna niet op de eang. laatste gang zijn. de nacht zitten drinken en schreeuwen, zodat ze des morgens twee uur later waren met het wegbren gen van de tonnen dan gewoonlijk. Eén voor één werden de celdeuren open gesloten en hoorden we de gevangenen naar bui ten treden om hun ton naar de stortplaats te dragen. Ons geoefend oor herken de nu het slot van 590. ver volgens waren ze op 589. dan 588 dat was een lege de Kerstfeest gingen vele spraken gevangenen aan de Duit sers allerlei beminnelijke eigenschappen "toeschrij ven. Men fluisterde, dat we capuciiners met spek zouden krijgen, anderen hadden het over een heel uur luchten of drie siga retten de man, en over deze voorspellingen wer den in elke cel heftige dis cussies gevoerd. Die ironische gesprek ken moesten dc sombere smart verbergen over de eenzaamheid en de verla tenheid. welke juist in de ze dagen sterker dan ooit gevoeld werden Voortdu rend richtten zich.de ge dachten op het eigen ge- 'in. op ouders of kinderen. In onze cel werd soms urenlang geen woord ge wisseld. We zaten beiden somber voor ons uit te staren, alleen het hoofd opheffend wanneer een haastige voetstap op de stenen gang naderde. Maar 's avonds leefden wii op en vergaten wii het pieke ren over het eigen trooste loos lot. dat nog lange verhoren transporten en verblijf in Duitse, concen tratiekampen in zich borg. 's Avonds echter werden we de kameraden, de hel pers en de troosters van onze buren in cel 586. In 586 zaten twee ter- doodveroordeelden. Het waren jongens van tegen de dertig. Nico en Bert heetten zij. Zy hadden deel een uitgemaakt van een K. P in het Noorden en waren in October bii een overval op een distributiekantoor gearresteerd, met hun wa pens bij zich. die zii niet snel genoeg hadden kun die moffen je op de eerste cel. die altijd bij vergissing Door een gat in de muur Kerstdag zullen.Wel- werd opengemaakt, dan avond neen, jullie zitten hier nog 587, tenslotte 586. In cel moesten ze hun met 586. Dooi aat kon- weken en maanden, ge- den we hen voorlezen uit l°of maar, je dossier is hei zakbiibeitje, dat mijn zeker zoek geraakt. dan celgenoot de ccl had inge- vergeten ze ie tot het eind smokkeld. Elke avond la- van de oorlog!" zen wij Nico en Bert uit ..Neen klonk het ui' dit hier verboden boek de muurspleet „je kur.1 een hoofdstuk voor Zij h.et nooit weten Misschien werden daar bijzonder door z'in we er morgen al niet gesticht. Als eenvoudige meer en het zou ons spy jongens van het platteland ten als we je dan niet be waren zij tot hun verzets- dankt zouden hebben voor daden gekomen op grond 'e vriendschap in deze we- van hun gereformeerde bc- ken- ginselen, en aan die begin nen grijpen. Al vanaf het selen ontleenden zij een Eerste Kerstdag was een bijzondere dag. Er hing een stemmige rust op de gangen en door het raam- legin was hun zaak hooe oos. Drie weken geleden .varen zij doo- het Stand- gericht tot de kogel ver oordeeld en sindsdien wachtten zii elke dag op nieuw de voltrekking van het vonnis af. Om onna- bewonderenswaardige kalmte tegenover de m derende dood. Van wan- ..ik he6 in totaal meer dan klokken tot ons door. De honderdduizend bonkaar- wachtmeesters hadden bij. ten gekraakt", zei Bert na de eehele voorafgaan- door de op een kier ge opende aeur aanreiken, maar er gebeurde niets „Hé. 586, je ton!klonk het. „Gauw een beetje. Maffen jullie soms nog? Maar het bleef stil in 586. Wii luisterden met klop pend hart. Dc wachtmees ter trad naderbij, opende do cel geheel en barstte in een vloed van Duitse bul- dervloeken los, waarvan alleen het geluid alle ge vangenen met huivering vervulde. Doch Nico en Bert waren er niet. Binnen een kwartier was de gevangenis in een soort gekkenhuis veran derd. Vanaf dc bevelvoe rende Obersturmführer tot dc laagste Flurwarter toe rende alles scheldend en vloekend door het gebouw om alle gangen en lege cel len, alle hoeken en kasten te doorzoeken. De vluchte lingen werden niet gevon den Wii werden, als buur- cel door de Obersturmfüh rer persoonlijk onder vraagd. of we niets bij zonders gehoord hadden in de afgelopen nacht, maar ik antwoordde, dat het enig opvallende geweest was. dat de schilwacht die nacht niet over het dak gelopen had daardoor nieuwe ruzies tussen de Duitsers veroorzakend. De Kerststemming was geheel verdwenen. Onze gang kreeg in zyn geheel drie dagen koude kost. omdat we niet waak zaam waren geweest en de bewakers gewaarschuwd hadden. „Dus toch geen capucyners". zuchtte mijn celgenoot met een knip oogje. ..Het is mijn eerste Kerstfeest met honger", antwoordde ik „maar toch is het de mooiste Kerstmis van mijn leven." (Uit: Het Parool 19 Dec. 1944). Vergissing. Een Amerikaan kwam in de trein tegenover een oude Engelse dame te zitten. Hy kauwde rustig op zyn kauwgummetje en keek naar de dam*e. Deze dame boog zich toen plotseling voorover en zei: „Ik vindt het erg vriendelijk van u, dat u een gesprek met mij tracht te voeren, maar ik kan u niet verstaan Ik ben ontzettend doof. Hatelijk Jansen, die in zyn goede jaren zeeman was geweest, had de gewoonte om hele gezelschappen te vervelen met zyn verhalen. Op 'n verjaarspartijtje beweerde hij: „Eens leed ik schipbreuk en leefde 10 da gen lang op één blikje sardientjes". „Lieve hemel", merkte een van dc gasten op, „dat u daar niet van af gevallen bent". Zekere voor het onzekere. Twee Schotteir kwamen in de bus achter 2 aardige meisjes te zitten. „Zullen we er een praatje mee maken?", vroeg de eerste. „Even wachten", antwoordde de andere. „Ze hebben nog geen kaartje gekocht." Somber. Juffrouw Pieterse was naar de waarzegster gegaan. „Ik kan u niet veel aardigs vertellen", zei deze. „Tot uw vyftigste jaar zal u arm? en ongelukkig zyn". „En daarna"? vroeg juffrouw Pie terse gejaagd. „Ach", antwoordde de waarzegster „daarna doet cigcnlyk helemaal niet meer ter zake. Dan bent u er aan gewend". Advies. Een oude heer hield er van rustig te dineren. Iedere dag ging hy naar hetzelfde restaurant, maar op zekere dag trof hy er een troep lawaaimakers, die om de ha verklap om dc kellner schreeuwde. Er deugde niets volgens deze mén sen. Op een gegeven moment riep een van de lawaaimakers: „Wat zou jc in deze tent moeten doen, om een glas water te bemachtigen?" De oude heer draaide zich om en zei: „Steek jezelf in brand en je wordt ogenblikkelijk bediend". De gedaanteverwisseling. Een vreemdeling stapte het politiebureau van een klein dorpje binnen en vroeg aan dc- daar vertoevende poli tieman. of hij dc comnvandant van de brandweer even zou kunnen spre ken. „Natuurlijk :s dat mogelijk", ant woordde de politieman. „Als u een ogenblik wacht, zet ik even een an dere helm op." Gelijk had le. „Om je de waar heid te zeggen, jongeman", merkte de directeur van het bedryf op, „vraag je een verdraaid hoog salaris voor iemand, die alles nog moet le ren". „Inderdaad, mijnheer antwoordde de sollicitant. „Maar is het nog nooifc tot u doorgedrongen, dat iemand, die nog alles moet leren, zich veel meer moet inspannen dan iemand, die alles al weet?'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1951 | | pagina 11