peteRtje
en vinöt
Reist jiaar Bethlehem
6aar het keRstkinöje
keRstmis
een jonqetje wcrö qetelö
jezus en m ari a
ZONDER CAPUCIJNERS j
ZATERDAG 22 DECEMBER 1951
DE LEIDSE COURANT
KERSTNUMMER PAGINA 3
WAT WAS HET die pyama aantrekken, want na het eten
middag koud. Alle
mensen liepen diep weg
gedoken in hun kragen
en boven iedere bont
muts stond een torentje
sneeuw wat erg grappig
was om naar te kijken.
Petertje, die heerlijk dicht bij
zijn vader op het grote, mooie,
zwarte paard zat, had van de koude
weinig last en hij vond alles erg pret
tig. Voordat ze die morgen vertrok
ken waren, had moeder hem stevig
ingepakt en toen het zo hard begon
te waaien, had vader de dikke bont
jas helemaal om hem heengeslagen,
zodat nu alleen nog maar het punt
je van Petertjes neusje te voor
schijn kwam en door een klein gaatje
in de jas, kon hij precies naar buiten
kijken, terwijl hij heerlijk in een
warm holletje zat.
Wanneer vader het paard even in
hield, kwam het grote rijtuig, waar
in zijn moeder en zusje zaten, langs
rijden en dan kon Petertje nooit de
verleiding weerstaan, om even zijn
hand vrij te maken, om naar moe
der en Lenie te zwaaien, alhoewel
vader telkens weer mopperde, om
dat zijn jas dan openwoei.
PETERTJE VOND het maar een
fijn reisje en hij kon nog steeds niet
begrijpen, waarom vader eerst zo
kwaad geweest was. Hij herinnerde
zich nog heel goed, nu een paar we
ken geleden, toen vader op een goe
de middag thuis gekomen was en
gemopperd had, dat de keizer wilde
hebben, dat iedereen geteld werd.
Nog steeds kon Petertje niet be
grijpen, waarom de keizer hen niet
had kunnen tellen, terwijl ze thuis
waren en wadrom ze nu eerst naar
zo'n verre vreemde stad moesten
reizen, om geteld te worden. Maar
heel eerlijk gezegd, vond Petertje
het nu maar wat fijn, dat de keizer
hen in de vreemde stad wilde tellen,
want hij had nog nooit zo'n leuke
vacantie gehad, als deze keer.
Hij had nu al urenlang op het
paard gereden en zo ver was hij nog
nooit geweest, zelfs niet die ene
keer, toen hij met oom Flip mee
mocht op dat grote kameel, dat zo
kwaad keek er> zo vreselijk schom
melde.
Ook toen had hij het erg pret
tig gevonden ,maar zo heerlijk als
vandaag, nee hoor, zo fijn was het
toch niet geweest. En Petertje
kruipt nog 3ens lekker dicht tegen
vader aan en zonder dat hij het
merkt, vallen zijn oogjes dicht. Hij
merkt niet, dat vader het paard vlug
ger laat rijden en dat het buiten
helemaal donker wordt.
Het laatste gedeelte van de reis
moet het paard in een draf lopen,
want er zijn veel slechte mannen
op de weg en daarorr wil vader voor
donker in de stac zijn.
PETERTJE WORDT pas wakker,
wanneer vader hem van het paard
tilt en wanneer hij zijn oogjes uit
gewreven heeft, slaakt hij een kreet
van verrukking. Zo'n mooie straat
heeft hij nog nooi gezien. Mooie
grote verlichte huizen, waarin vro
lijke mensen aan kleine tafeltjes zit
ten en waar groepjes muzikanten
muziek maken. Bij een van die hui
zen belt vader aan. De meneer die
open doet, maakt een diepe buiging
voor vadei en holt vlug naar het
rijtuig, waar hij de drie grote kof
fers uit haalt ei- naar binnen
brengt.
Lenie is in slaap gevallen, maar
door het lawaai wordt te nu wak
ker en Petertje gaat haar plagen en
zegt, dat ze een heel erg klein meis
je is, om onder zo'n heerlijke reis te
slapen. Lenie vindt Petertje een nare
jongen en begint bijna te huilen.
Moeder komt tussenbeiden en zegt
Petertje zijr zusje niet langer te pla
gen omdat hij anders geen taart
krijgt.
Nu, daar schrikt Petertje wel een
beetje van, want de hele weg heeft
hij al aan cie heerlijke taart ge
dacht, die moeder meegenomen
heeft en daarom gaat hij maar
vlug met vader me naar binnen.
Ze komen ii eei groot vertrek,
waar een heerlijk haardvuur brandt
en waar de tafel al gedekt is, vol
met de heerlijkste spijzen.
Petertje en Lenie moeten eerst hun
moeten ze meteen naar bed; het is
toch al laat genoeg geworden en
anders zullen ze morgen niet mee
kunnen naar het grote paardenspel,
dat in de stad is.
Juist wnneer ze, aan tafel zullen
jan de grote taart staat mid
den in en brengt Petertje het wa
ter in de mond wordt er op de
deur geklopt. Vader moppert een
beetje, omdat hij ook zo'n erge trek
heeft en gaat kijken wie er is.
Petertje loopt nieuwsgierig ach
ter hem aan. Voor de deur staat een
man met een vrouw. Als Petertje
de vrouw aankijkt, wordt hij ineens
warm. Nog nooit heeft hij zulke lie
ve ogen gezien. De man vraagt wat
aan vader en vader wordt ineens
erg bars. Petertje jkt nog steeds
naar de vrouw en ziet plotseling hoe
haar gezicht een erg treurige uit
drukking krijgt. Verschrikt kijkt Pe
tertje vader aan. Vader is toch altijd
erg goed voor hem, alleen wanneer
hij stout is geweest, dan is hij wel
eens een beetje bang voor hem, maar
je dichtgeknoopt heeft, zo verlan
gend is hij om zijn droom aan Frits
te vertellen. Frits is zijn vriendje en
die heeft hij gisteren in de grote
zaal beneden gezien. Terwijl Peter
tje naar beneden rent, hoopt hij, dat
hij die lieve vrouw van gisteravond
zal tegenkomen, want zonder dat hij
het zelf begrijpt, heeft zij iets met
zijn droom maken.
Wanneer hij Frits gevonden heeft,
heeft deze maar een half oor voor
zijn mooi verhaal. Trouwens nu Pe
tertje zijn droom na moet vertellen,
lukt het hem bijna niet en hij kan
vreselijk lief naar hem geglim
lacht heeft, toen hij achter vader te
voorschijn kwam hebben toch ze
ker niets stouts gedaan. Daar komt
moeder aanlopen. Vaders gezicht
wordt nog bozer: „Blijf maar binnen
vrouw", zegt hij tegen moeder, „deze
mensen vragen of ze onderdak kun
nen krijgen, maar ik heb hen al ver
teld, dat we dat niet kunnen geven."
man, die zo'ii vriendelijk ge-1 F"ts maar niet uitleggen, hoe mooi
zicht heeft en deze vrouw, die zo alles was'
Frits heeft óók een mooi verhaal
en spoedig is Petertje zijn droom
vergeten. Frits vertelt van een oude
herder, die hij vanmorgen gespro
ken heeft. Deze heeft hem verteld,
dat er die nacht een kindje geboren
is in een stal, dat hun koning zal
worden. Nu, dat vindt Petertje maar
een raar verhaal. Een koning wordt
toch zeker niet in een stal geboren.
Een koning wordt in een groot, mooi
huis geboren, zoals het huis van de
burgemeester, of feitelijk nog
mooier. Zo'n huis als waar hij mo
menteel in woont, met grote zalen vol
met kleine tafeltjes en muzikanten.
Ja, dat is een echt huis, waar
koning in geboren wordt. Maar als
hij verder naar Frits luistert vindt
hij het toch een mooi verhaal. Er
waren engelen gekomen om bij die
koning te zingen en herders hadden
hun schaapjes gestuurd, om rondom
het kribbetje van het kindje te gaan
staan, zodat hei een beetje warm
werd, want er was nog niet eens een
wiegje voor dat nieuwe konings
kindje. Petertje begrijpt er nog
maar steeds niets van. Een koning
was toch rijk genoeg, om een wieg
te kopen? Maar misschien moet de
moeder van de koning ook geteld
worden, net als hij, en misschien was
er toen geen plaats meer en waren
alle wiegen toevallig uitverkocht.
PETERTJE DENKT aan de grote
kamer met het heerlijke vuur en de
twee grote slaapkamers. Hoe kan va
der nu zeggen, dat ze geen plaats
hebben? Vader moet zich beslist
vergissen. Hij zal tegen hem zeggen,
dat er bij hem en Lenie op de ka
mer plaats genoeg is voor deze twee
mensen. Hij zal wel op de grond sla
pen er ligt toch een dik tapijt
dan behoeven deze twee mensen ten
minste niet de ijzig koude en don
kere nacht in, om verder te zoeken.
Maar dan denkt hij plotseling aan
de grote taart op tafel. Wanneer de
ze man en vrouw binnen komen,
moeten ze natuurlijk ook van die
taart mee-eten en die man ziet er
nogal erg hongerig uit, misschien eet
hij de hele taart wel op. Even
voert Petertje een grote tweestrijd.
Hij ziet hoe moeder staat te weifelen
en ook al medelijden met de arme
vrouw krijgt. Als hij het nu aan va
der vraagt, mogen ze zeker binnen
komen. Maar hij houdt zo erg veel
van die heerlijke taart en ten slotte
loopt hij met een rood gezichtje naar
binnen. Hij schaamt zich een beetje
en heeft de lieve vrouw niet meer
aan durven kijken.
EVEN LATER komen vader en
moeder ook weer binnen. Vader
kijkt nog wat nors en moeder is erg
stil. Wanneer Petertje het vurig
verlangde stuk taart op zijn bordje
krijgt, smaakt het hem helemaal niet
meer. Doorlopend moet hij aan die
arme man en vrouw denken, die nu
nog buiten lopen te zoeken naar een
onderdak. Hij hoort hoe de v/ind
om het huis giert en ten slotte kan
hij geen brokje meer naar binnen
krijgen.
Hij is blij, dat hij even later door
moeder onder de dekens gestopt
wordt en terwijl hij diep wegkruipt
tracht hij die lieve vrouw, die er zo
heel erg koud uitzag, te vergeten.
Maar het lukt hein niet Hij hoort de
muzikanten beneden nog hêel lang
spelen, want alhoewel hij erg moé is,
kan hij maar nier slapen. Als hij ten
slotte toch inslaapt, heeft hij een
zeer wonderlijke droom. Hij ziet
plotseling een groot licht en hij ziet
prachtige eng»ltjes, die op grote
harpen spelen en daarbij zo mooi
zingen, als hij het nog nooit heeft
gehoord; veel mooier klinkt het dan
dat van de muzikanten in de grote
zaal en die zongen al zo prachtig
en hun kleren zijn veel mooier dan
de kleren van de vrouw van de bur
gemeester toen zij het vorig jaar
in de grote zaai bij hen thuis gedanst
had en hij door de spijlen van de
trapleuning even had mogen kij
ken.
DE VOLGENDE MORGEN is hy
nog vol var. de droom. Hij kan am
per wachten totdat moeder zijn jas-
TERWIJL HIJ hierover diep na
denkt, hoort hij Frits ineens vragen
of hij meegaat naar dat konings
kind. De herder heeft Frits beloofd
hem bij het kindje te brengen. Pe
tertje aarzelt geen ogenblik, maar
gaat met Frits mee. Het is erg ver
lopen, maar een slotte komen ze aan
een oude, vuile schuur, waar de her
der blijft stil staan. Is het hier? Is
hier nu een koningskind geboren?
Nieuwsgierig, maai toch ten beetje
bang schuivelt hij achter Frits naar
binnen en dan.... oh, wat schrikt
hij. Naast de krib ziet hij de man en
de vrouw zitten, die de vorige avond
bij hun aan de deur geweest zijn, om
een plaatsje voor de nacht te vra
gen.
Vlug wil hij de sta. weer uitlopen,
maar de grote herder staat voor de
ingang en Petertje is bang, dat deze
zal vragen waarom hij niet langer
wil blijven.
Angstig blijft Petertje in een don
ker hoekje staan, maar plotseling
kijkt het kleine kindje in het kribje
zijn kant uit en het steekt zijn arm
pjes in zijn richting. Nu kijkt ieder
een naar hem en schoorvoetend komt
Petertje naderbij. Hij hoopt, dat de
moeder van .iet kindje hem niet zal
herkennen; hü stond gisteravond een
beetje achter ader en had daarbü
nog zün pyama aan.
De vrouw kykt hem zo vriende
lijk aan en vraagt met een zo'n lieve
stem, of hij n'et even dicht bü het
kindje wil komen, dat hy opgelucht
zucht. Ze sehynt herr inderdaad niet
herkend te hebben, want anders zou
ze vast zo aardig niet zyn.
/T\
PETERTJE buigt zich over het
kindje heen, maar plotseling voelt
hij, dat het kindje alles van hem
weet. Het kindje weet, dat hij gis
teravond niets gezegd heeft, omdat
hij bang was, dat hij niet genoeg
taart zou krygen.
Het kindje kykt hem aan, niet
boos, alleen maar erg bedroefd. Oh,
wat heeft Petertj' nu een spyt. Hij
valt op zijn knietjes en begint hard
te huilen. Zijn schouders schokken
Ge ziethet werd weer Kerstmis ook dit jaar.
dat werd het nu welhaast tweeduizend malen
en 't zal zich ondanks Stalin en zijn bent
ik hoop in ieder mensenhart herhalen
in jaar na jaar. Daar staat de kribbe weer,
waarin de Heer en Heiland werd geboren:
een stenen Kindje, schaapjes, herders, gras.
zoals 't in onze zoete fantasieën was
en de piano laat de herderszangen horen.
Maria knielt er in aanbidding bij,
je kunt je daar zo hart'lijk in vermeien;
Maria is de Moeder van het Kind
en ook de patrones van Hongarije.
Zo droom ik mij de stal van Bethlehem
met stro en herders, schapen, ezel. ossen:
maar Jezus kwam hier in een tranendal
en niet omdat wij heden zingen, zal
Hij nog vandaag dat arme land verlossen.
Ge ziet: het is weer Kerstmis in uw huis;
wij klagen dat rollade toch zo duur is
en wij vergeten, dat het licht nog brandt
en dat er in de haard een heerlijk vuur is.
OchJezus kwam hier niet met handen goud,
Hij heeft zich ook eens dertig jaar verscholen;
Hij had het even arm en even koud
als nu veel mensen waar Hij zo van houdt
ver weg in Tsjecho-Slowakije en in Polen.
Prince:
Heer, leer ons bidden, juist in deze tijd
nu wij nog niet datzelfde lijden lijden.
Ver weg in 't Oosten staat de kribbe niet
en bidden velen om wat daar geschiedt,
dat Jezus hen voor eeuwig zal bevrijden.
er van en hij kan maar niet ophou
den.
Dan voelt hij plotseling een zach
te hand op zyn hoofdje en als hij
met betraande ogen opkykt, ziet hy
de lieve moeder van het kindje, die
opgestaan is, en hem nu kalmerend
door de haren strijkt. „Wees maar
niet zo erg bedroefd Petertje", zegt
ze. „Je hebt het gisteravond niet zo
bedoeld en als je geweten had, dat
dit lieve kindje vannacht zou komen,
had je zeer zeker gevraagd, of het
in je kamer mocht slapen."
„Oh ja, natuurlyk!" Petertje weet
geen woorden genoeg te vinden, om
te verzekeren, dat hij het zeker ge
daan zou hebben.
Dan rent hy plotseling weg. Bui
ten adem komt hy even later op zijn
komen binnengestoven. Hij grijpt het
grote stuk taart, dat hy gisteravond
niet meer op kon eten en pakt het in
een stuk papier. Weg rent hy weer,
terug naar het stalletje en daar legt
Ueünne.'ung,
aan Quitte.
q.e.u-anq.enil
Het kindje kykt hem lachend aan
en een geluk doorstraalt Petertje
dat hij er byna van sterft. Maar dan
beginnen de herders te zingen en
heeft hij gelegenheid om zyn grote
geluk uit te jubelen. Hy zingt van
de koning der vrede, die in een don
kere nacht geboren werd. Alles bc-
grypt hy nog wel niet mar hy weet
wel, dat alles er mooi en goed is.
LATER TOEN PETERTJE een
grote man was, heeft hy begrepen,
dat deze nacht de Eerste Kerstnacht
was, toen Jezus geboren werd.
f
werd eens, „dat is een maand
deze echter steeds nog uit- eten voor honderdduizend
gesteld Elke stap op de onderduikers. Dat is toch
gang kon voor hen zijn, niet voor niets geweest."
elke dag kon het einde ko. Op de avond voor Kerst-
men; in martelende mis waren ze nog stiller en
wachting zagen zy naar de ernstiger dan gewoonlyk.
deur. die nooit openging Ik moest hen voorlezen
behalve om 's morgens van de Grote Onderdruk-
door een kier de ton aan te kin^; na afloop namen zii
veiken, die zij zelf niet hevig ontroerd afscheid
eens mochten wegbrengen, van mij en wensten en za-
wJNog slechts één keer zou lige Kerstmis.
maar zaten de ganse dag de deur voor hen open- „Wat scheelt je?'" vroeg
de wachtmeesterskamer gaan en dat zou voor hun ifje denkt toch niet. dat
een rusthuis, zo ongestoord
en gemakkelijk verliep ons
leven er. De gehele S. D.
scheen met verlof te zyn,
want er waren geen ver
horen of transporten. Mei
keurige regelmaat kregen
we onze maaltijden door
het luikje toegeworpen de
bewakers vertoonden zich
bijna niet op de eang.
laatste gang zijn.
de nacht zitten drinken en
schreeuwen, zodat ze des
morgens twee uur later
waren met het wegbren
gen van de tonnen dan
gewoonlijk. Eén voor één
werden de celdeuren open
gesloten en hoorden we
de gevangenen naar bui
ten treden om hun ton naar
de stortplaats te dragen.
Ons geoefend oor herken
de nu het slot van 590. ver
volgens waren ze op 589.
dan 588 dat was een lege
de Kerstfeest gingen vele spraken
gevangenen aan de Duit
sers allerlei beminnelijke
eigenschappen "toeschrij
ven. Men fluisterde, dat
we capuciiners met spek
zouden krijgen, anderen
hadden het over een heel
uur luchten of drie siga
retten de man, en over
deze voorspellingen wer
den in elke cel heftige dis
cussies gevoerd.
Die ironische gesprek
ken moesten dc sombere
smart verbergen over de
eenzaamheid en de verla
tenheid. welke juist in de
ze dagen sterker dan ooit
gevoeld werden Voortdu
rend richtten zich.de ge
dachten op het eigen ge-
'in. op ouders of kinderen.
In onze cel werd soms
urenlang geen woord ge
wisseld. We zaten beiden
somber voor ons uit te
staren, alleen het hoofd
opheffend wanneer een
haastige voetstap op de
stenen gang naderde. Maar
's avonds leefden wii op
en vergaten wii het pieke
ren over het eigen trooste
loos lot. dat nog lange
verhoren transporten en
verblijf in Duitse, concen
tratiekampen in zich borg.
's Avonds echter werden
we de kameraden, de hel
pers en de troosters van
onze buren in cel 586.
In 586 zaten twee ter-
doodveroordeelden. Het
waren jongens van tegen
de dertig. Nico en Bert
heetten zij. Zy hadden deel een
uitgemaakt van een K. P
in het Noorden en waren
in October bii een overval
op een distributiekantoor
gearresteerd, met hun wa
pens bij zich. die zii niet
snel genoeg hadden kun
die moffen je op de eerste cel. die altijd bij vergissing
Door een gat in de muur Kerstdag zullen.Wel- werd opengemaakt, dan
avond neen, jullie zitten hier nog 587, tenslotte 586. In
cel moesten ze hun
met 586. Dooi
aat kon- weken en maanden, ge-
den we hen voorlezen uit l°of maar, je dossier is
hei zakbiibeitje, dat mijn zeker zoek geraakt. dan
celgenoot de ccl had inge- vergeten ze ie tot het eind
smokkeld. Elke avond la- van de oorlog!"
zen wij Nico en Bert uit ..Neen klonk het ui'
dit hier verboden boek de muurspleet „je kur.1
een hoofdstuk voor Zij h.et nooit weten Misschien
werden daar bijzonder door z'in we er morgen al niet
gesticht. Als eenvoudige meer en het zou ons spy
jongens van het platteland ten als we je dan niet be
waren zij tot hun verzets- dankt zouden hebben voor
daden gekomen op grond 'e vriendschap in deze we-
van hun gereformeerde bc- ken-
ginselen, en aan die begin
nen grijpen. Al vanaf het selen ontleenden zij een Eerste Kerstdag was een
bijzondere dag. Er hing
een stemmige rust op de
gangen en door het raam-
legin was hun zaak hooe
oos. Drie weken geleden
.varen zij doo- het Stand-
gericht tot de kogel ver
oordeeld en sindsdien
wachtten zii elke dag op
nieuw de voltrekking van
het vonnis af. Om onna-
bewonderenswaardige
kalmte tegenover de m
derende dood. Van wan-
..ik he6 in totaal meer dan klokken tot ons door. De
honderdduizend bonkaar- wachtmeesters hadden bij.
ten gekraakt", zei Bert na de eehele voorafgaan-
door de op een kier ge
opende aeur aanreiken,
maar er gebeurde niets
„Hé. 586, je ton!klonk
het. „Gauw een beetje.
Maffen jullie soms nog?
Maar het bleef stil in 586.
Wii luisterden met klop
pend hart. Dc wachtmees
ter trad naderbij, opende
do cel geheel en barstte in
een vloed van Duitse bul-
dervloeken los, waarvan
alleen het geluid alle ge
vangenen met huivering
vervulde. Doch Nico en
Bert waren er niet.
Binnen een kwartier
was de gevangenis in een
soort gekkenhuis veran
derd. Vanaf dc bevelvoe
rende Obersturmführer tot
dc laagste Flurwarter toe
rende alles scheldend en
vloekend door het gebouw
om alle gangen en lege cel
len, alle hoeken en kasten
te doorzoeken. De vluchte
lingen werden niet gevon
den Wii werden, als buur-
cel door de Obersturmfüh
rer persoonlijk onder
vraagd. of we niets bij
zonders gehoord hadden
in de afgelopen nacht, maar
ik antwoordde, dat het
enig opvallende geweest
was. dat de schilwacht die
nacht niet over het dak
gelopen had daardoor
nieuwe ruzies tussen de
Duitsers veroorzakend. De
Kerststemming was geheel
verdwenen.
Onze gang kreeg in zyn
geheel drie dagen koude
kost. omdat we niet waak
zaam waren geweest en de
bewakers gewaarschuwd
hadden. „Dus toch geen
capucyners". zuchtte mijn
celgenoot met een knip
oogje. ..Het is mijn eerste
Kerstfeest met honger",
antwoordde ik „maar toch
is het de mooiste Kerstmis
van mijn leven."
(Uit: Het Parool
19 Dec. 1944).
Vergissing. Een Amerikaan
kwam in de trein tegenover een oude
Engelse dame te zitten. Hy kauwde
rustig op zyn kauwgummetje en
keek naar de dam*e. Deze dame boog
zich toen plotseling voorover en zei:
„Ik vindt het erg vriendelijk van u,
dat u een gesprek met mij tracht te
voeren, maar ik kan u niet verstaan
Ik ben ontzettend doof.
Hatelijk Jansen, die in zyn
goede jaren zeeman was geweest, had
de gewoonte om hele gezelschappen
te vervelen met zyn verhalen. Op 'n
verjaarspartijtje beweerde hij: „Eens
leed ik schipbreuk en leefde 10 da
gen lang op één blikje sardientjes".
„Lieve hemel", merkte een van dc
gasten op, „dat u daar niet van af
gevallen bent".
Zekere voor het onzekere. Twee
Schotteir kwamen in de bus achter 2
aardige meisjes te zitten.
„Zullen we er een praatje mee
maken?", vroeg de eerste.
„Even wachten", antwoordde de
andere. „Ze hebben nog geen kaartje
gekocht."
Somber. Juffrouw Pieterse was
naar de waarzegster gegaan. „Ik
kan u niet veel aardigs vertellen",
zei deze. „Tot uw vyftigste jaar zal
u arm? en ongelukkig zyn".
„En daarna"? vroeg juffrouw Pie
terse gejaagd.
„Ach", antwoordde de waarzegster
„daarna doet cigcnlyk helemaal niet
meer ter zake. Dan bent u er aan
gewend".
Advies. Een oude heer hield er
van rustig te dineren. Iedere dag
ging hy naar hetzelfde restaurant,
maar op zekere dag trof hy er een
troep lawaaimakers, die om de ha
verklap om dc kellner schreeuwde.
Er deugde niets volgens deze mén
sen.
Op een gegeven moment riep een
van de lawaaimakers: „Wat zou jc
in deze tent moeten doen, om een
glas water te bemachtigen?"
De oude heer draaide zich om en
zei: „Steek jezelf in brand en je
wordt ogenblikkelijk bediend".
De gedaanteverwisseling. Een
vreemdeling stapte het politiebureau
van een klein dorpje binnen en
vroeg aan dc- daar vertoevende poli
tieman. of hij dc comnvandant van
de brandweer even zou kunnen spre
ken.
„Natuurlijk :s dat mogelijk", ant
woordde de politieman. „Als u een
ogenblik wacht, zet ik even een an
dere helm op."
Gelijk had le. „Om je de waar
heid te zeggen, jongeman", merkte
de directeur van het bedryf op,
„vraag je een verdraaid hoog salaris
voor iemand, die alles nog moet le
ren".
„Inderdaad, mijnheer antwoordde
de sollicitant. „Maar is het nog nooifc
tot u doorgedrongen, dat iemand, die
nog alles moet leren, zich veel meer
moet inspannen dan iemand, die alles
al weet?'