In Canada zijn
altijd welkom
de Nederlandse boeren
ill 1EKEHDI LMDEHICnS
Wat brieven van emigranten vertelden
Van een stationschef, die
geen vertreksein wou geven
ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1951
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD PAGINA 1
„GELD GROEIT NERGENS AAN
DE BOMEN, OOK HIER NIET"
landgenoot, die al een klein eigen
bedrijf heeft. Voorlopig blijft hy bij
een boer werken en met de ver
diensten gaat hij zyn onderneming
uitbreiden.
Een andere vrijgezel schrijft: „De
mensen, die het na een half jaar
hebben opgegeven, hadden het zich
te mooi voorgesteld. Geld groeit ner
gens aan de bomen zelfs in Cana
da niet. Ik ben hier echter anderhalf
jaar en heb de overtuiging, dat iede
re boer, die van aanpakken weet, zijn
ideaal eigen huis en hof bezitten
kan verwezenlijken".
Het dringendste advies, dat de
pioniers aan aspirant-emigranten ge
ven, is: „Leert Engels, voor je hier
heen komt. Het bespaart je een mas
sa ellende en biedt een niet te over-
zien aantal voordelen!"
HYPOTHEKEN
voor alle andere zaken
het gebied van on-
reode goederen
v-anMakalaarsbadrijt
.d. Drift
ude Vaat 29 Laidan
Talat. 20613
ALS 1951 TEN EINDE IS, zullen
statistieken vertellen, dat
er in de loop van het jaar weer
14.000 Nederlanders naar Canada
geëmigreerd zijn. Zij zijn practisch
allen agrariër evenals de vele dui
zenden, die in de jaren daarvoor naar
„Het land van belofte" vertrokken.
Hoe maken zij het aan de andere
zijde van de oceaan? Voldeed het
nieuwe vaderland aan hun verwach
tingen? Is Canada werkelijk 'n land
van belofte? Dergelijke vragen woe
len ongetwijfeld in de breinen van
vele boeren, die voor zichzelif of voor
hun kinderen geen mogelijkheden
meer hebben in het eigen vaderland
en door de nood gedwongen aan emi
gratie gaan denken. Wij hebben ge
tracht het antwoord op deze vragen
te vinden door gesprekken met des
kundigen, maar vooral door het na
slaan van de correspondentie die de
emigranten voeren met de instanties,
welke hun uitzending verzorgden.
Canada biedt schier onbegrensde
mogelijkheden voor de boeten. Het
land is bijna zo groot als Europa en
heeft slechts 14 millioen inwoners te
gen meer dan 500 millioen in de
Oude Wereld. De gronden, die ge
schikt zijn voor de landbouw, hebben
een oppervlakte, welke ongeveer 50
maal zo groot is als Nederland. De
helft hiervan is momenteel in cul
tuur gebracht, maar zou nog veel in
tensiever bewerkt kunnen worden.
De andere helft wacht op ontginnets^
zodat er voorlopig ruimte genoeg is.
Een vreemde toestand.
Toch is Canada niet meer uitslui-
een landbouwstaat. De industrie is er
in opkomst ep hierdoor is eigenlijk
een vreemde situatie geschapen.
Want hoewel men nog steeds door
gaat met het in cultuur brengen van
de grond, staan er talrijke boerderijen
leeg en ook in advertentiepagina's
van de bladen worden er geregeld
boerderijen te koop aangeboden.
Er zijn verschillende oorzaken
voor deze gang van zaken aan te wij
zen. Op de eerste plaats bestaat er
een groot verschil tussen een Neder
landse en een Canadese boer. Een
boerderij is in Canada zpnder meer
een bedrijf, dat geld moet opleveren
Tot op zekere hoogte is dat bij ons
natuurlijk hetzelfde, maar bij onze
boeren zouden we toch bijna kunnen
spreken van een roeping Zij zijn aan
hun grond gebonden en blijven deze
meestal bewerken tot aan hun dood
Als een Canadese boer genoeg geld
verdiend heeft, om het tot aan het
eind van zijr. leven te kunnen uitzin
gen, verkoopt hij zijn bedoening en
neemt er zijn gemak van
Voorts is de opkomende industrie
een grote trekpleister. De lonen zijn
in de landbouw het laagst, terwijl de
industrie in dit opzicht aan de kop
gaat. Het komt voor, dat een boer.
die acht zonen heeft, ze allen naar
de stad ziet vertrekken Men is daar
vroeg klaar en loopt om vijf uur des
avonds met zijn Zondagse pak aan.
Iets dergelijks is bij ons vrijwel on
denkbaar, evenals het boeren bij wij
ze van hobby. In Canada.houden ad
vocaten, bankdirecteuren en andere
welgestelden er voor hun pleizier een
boerderij op na. Zo af en toe verblij
ven zij daar een poosje en voor de
rest zit er een zetbaasje op zo'n be
drijf te modderen, die zich niet zo ere
druk maakt over de zo intensief mo
gelijke bebouwing.
De regering wil boeren.
Het is duidelijk, dat de Canadese
regering door deze ontwikkeling
graag boeren uit het buitenland op
neemt en zonder een zweem van
chauvinisme kunnen we zeggen, dat
de Nederlandse boer om zijn vakken
nis zeer welkom is.
Voor iedere emigrant is de huisves
ting van tevoren geregeld. Een ge
huwde begint met een salaris van 75
dollar per maand en een ongehuwde
krijgt 45 dollar Er is sprake van, dat
deze bedragen verhoogd zullen wor-
den tot respectievelijk 60 en 90 dol-
j lar. Woongelegenheid, water, levens
middelen enz krijgt men van zijn
I werkgever.
I Nu vraagt men zich natuurlijk af, j
j of deze bedragen toereikend zijn. Bij j
ihet doorlezen van verschillende brie- i
j ven hebben wij kunnen constateren,
i dat voor de beantwoording van deze
vraag verschillende factoïen in het
oog gehouden moeten worden. Toerei
kend zijn de bedragen zeer zeker,
maar tenslotte moet men kunnen spa
ren, om op den duur een eigen bedrijf
te kunnen beginnen.
Een gehuwde, die reeds zoons heefi
welke op het land kunnen werken,
verkeert in een gunstige positie Een
vader schreef o.a.: „Je verdient hier
veel meer dan nodig is om te leven
Op de boerderijen zijn de lonen wel
iswaar het laagst, maar je kunt er
zeer royaal van komen De jongens
kregen bij hun aankomst al direct
24 dollar per week, hoewel het be-
In het Zuiden van Brits Columbia liggen grote boomgaarden langs de
ginloon eigenlijk 75 dollar per maand
js. In sommige bedrijven wordt
laatstgenoemd loon per week ver
diend. Men moet dan wel een poosje
hier zün."
Waar een wil is, is een weg.
Voor de vrügezellen is het vaak
moeilyker, maar komen kunnen ze
er. In hun brieven treedt op de voor-
Briefkes uut d'n Vlaonders
CT JORIS WEERT, Zaterdagavond
Ja, waar moet je nu eigenlijk
'n eerste vacantiebrief mee beginnen?
Vanmiddag zaten we nog rustig op
een bankje van ons Leidse station
en vanavond om elf uur stonden we, j
beladen met rugtas, koffer en nog
zwaardere gevoelens van onbehaag-
lijkheid, op de statie van St. Joris J
Weert.
De reis naar dit oord duurt, in
verband met de onstabiele politieke
toestand in Europa, ongeveer ander
half uur langer dan het spoorboekje
tracht wys te maken. We arriveer
den al twintig minuten te laat in
Leuven, vanwaar men in een kwar
tier met het boemeltje St. Joris
Weert dient te bereiken.
Op dat boemellijntje heerst echter
een verfoeilijke gemoedelijkheid.
Niet alleen moet men genoegen ne
men met cpupé's, waarin ook kolen
vervoerd schijnen te worden, maar
tevens met de grillen van de heren
stationschefs.
Vaoder het genne goesting.
Bij een der tussenhalten had zo n
functionaris verstek laten gaan. Te
vergeefs trachtten de reizigers in
het pikdonker de uitgang te vinden.
De heleboel zat op slot. Tenslotte
kwam er een jochie van een jaar
of tien, om het hekje open te ma
ken.
„Waor is oech vaoder", vroeg de
machinist, die op het vertreksein
wachtte.
„In t staminee antwoordde het
jongetje, of het de gewoonste zaak
van de wereld was, dat een stations
chef daar zat, terwijl er een trein op
hem stond te wachten. En hij voepde
er aan toe: „Vaoder het genne goes
ting, om te komen. Ge zijt 'n half
uurke te laat en nu het ie genne
dienst meer!"
En daarmede was de kous af!
De machinist en de conducteur
begonnen daarna een heel omstan
dige uiteenzetting te geven aan de
reizigers over het doen en laten van
de onwillige stationschef, die lid
was van de communistische party.
Het werd een geweldige romp
slomp. Een van de reizigers ging op
bellen naar Leuven en kwam met de
boodschap terug, dat de conducteur
het vertreksein mocht geven. Maar
de conducteur weigerde. Dat was
zyn werk niet. De reiziger stelde
zich daarop wederom in verbinding
met Leuven, hetgeen tot gevolg had
dat na een half uur een vloekerrJ
persoon met een taxi arriveerde, die
het hele koninkrijk met ontslag en
galg dreigde.
Foto's welwillend afgestaan door de
Canadese Ambassade.
Frans.
Anderhalf uur later dan het
spoorboekje vermeldde, waren we
dus op de statie van St. Joris Weert.
Bij de uitgang stond een plichtsge
trouwe beambte, die na het lange
wachten alleen nog maar kon roe
pen: „Allez, allez, avanceer 'n
bietje!"
Eenmaal buiten gekomen, maak
ten we kennis met onze gastheer
Frans, die een boerdery heeft. We
hadden hem nooit eerder ontmoet,
maar zyn signalement liet aan dui-
delykheid niets te wensen over. Be
nen van anderhalve meter, waarop
een absurd klein rompje gemonteerd
was met een zwaarmoedig hoofd,
welk geheel bedekt werd met de
pet der liefde.
Frans stond tegen een lantaarn
paal geleund en hierin kwam geen
verandering, toen we hem de hand
hadden geschud.
„Boeren moeten allied maar ar
beiden". zuchtte hy, „altied maar
arbeiden!"
Wij zuchtten ook maar eens, want
we zyn altijd erg vlot geweest in
het aanpassen. „Het leven is zwaar",
kreunden we „en de wereld slecht"
Dat schot was meteen raak. Ter
wijl we door de donkere straatjes
liepen, waar de sigarettenpeukjes
opgloeiden van de mannen, die voor
het huis .aven, borduurde Frans
verder op dit onderwerp.
Voor ieder café bleef hij staan er
wees op het drukke bezoek aan
deze inrichtingen. „En maor in 't
staminee zitten", zei hij. „Alle Bel-
sen gaon naar de 'elle!"
Lieve moeder, wil niet wenen.
I
Het zieleleven van Frans schynt 1
zeer gecompliceerd te zyn. In de i
vijftig jaar, die hij reeds op deze
aardbodem vertoeft, schijnt hij nog
steeds niet met zich zelf in het rei-
Beoordeling van een
derde-jaars.
kusten van het Okanagan-meer.
grond het gemis van de huiselyk-
heid. Zy staan alleen en moeten ook
alleen het geld voor een eigen be-
dryf by elkaar zien te krygen.
In een brief van een jongeman
lazen we: „Ik ben in een kolenmyn
gaan werken en voor 40 uur werken
ontvang ik 54 dollar. Dat is een be-
hoorlyk bedrag. Met sparen hoop ik
binnen enkele jaren een kwekery in
Brits Columbia te beginnen. Toe
vallig ontmoette ik kort geleden een
Interessant vonden wy de brief
van een jongeman, die reeds drie
jaar aan de andere zyde van de
Oceaan is en over zyn nieuwe va
derland het volgende schreef: „Je
kunt hier net zo gemakkelijk een
baas krygen als in Nederland een
pakje sigaretten. Diploma's worden
niet gevraagd: wat je presteert is
hoofdzaak. Het is me echter opge
vallen, dat zeer vele Canadezen
theoretisch onvoldoende onderlegd
zijn. Een boerdery moet met vak
kennis gedreven worden en daar
ontbreekt nogal wat aan. Men heeft
in sterke mate de neiging om maar
te verbouwen, wat het makkelykste
is. Zuinigheid is dikwyls ook ver te
zoeken. Ik moet altyd lachen, als een
pas gearriveerde immigrant wol
vraagt om zyn sokken te stoppen.
Hy krygt dan stryk en zet een klos
je garen in zyn handen gestopt. De
gaten worden hier dicht genaaid en
als dat niet meer mogelyk is, worden
de sokken weggegooid. De kosten
van het levensonderhoud zyn ver
schillend. Ik heb in een provinicie
gewerkt, waar de meeste arbeiders
250 dollar per maand verdienden.
Meer dan de helft hiervan besteden
zy gewoonlyk aan lekker eten en
drinken. Wat dat betreft zyn wy
Hollanders heel wat zuiniger. Do
Canadezen hebben een andere men
taliteit en misschien juist daarom
liggen hier zulke grote kansen voor
de boeren, die van kindsbeen af ge
wend zyn sober te leven en uit hun
land te halen, wat er inzit Op één
ding dient men echter acht te slaan.
Het boerenwerk is hoofdzakelyk
seizoenwerk. In de winterdag heeft
men geen nieuw personeel nodig, zo
dat een emigrant moet zorgen, dat
hy tegen het voorjaar hier is. Dat is
de beste start!"
De heer I. A. M. van Oyen is
vóór alles K.A.B.-voorzitter
ONDER DE INDRUKWEKKENDE LIJST VAN FUNCTIES, die de heer
J. A. M. van Oyen bekleedt, is er één. die boven alle andere uitsteekt:
voorzitter van de Leidse K.A.B. Al zijA functies vloeien rechtstreeks of zy-
delings voort uit dit voorzitterschap. Begrijpelijk daarom, dat ons gesprek
begon bij de K.A.B,, waarvan de Leidse afdeling thans staat voor een bijzon-
deve moeilijkheid: de vorming van nieuwe figuren, die straks leidinggevende
posities in het bedryfsleven (P. B. O.) en de organisatie kunnen innemen.
De belangstelling voor diverse cursussen is niet byzonder groot. ..En toch
moeten er meer geschikte mensen komen", zegt onze gastheer. „Na de oor
log is de invloed van de K.A.B. in vele publieke lichamen sterk vergroot,
maar het werk komt meestal op dezelfde mensen neer. Eigenlijk zou de
Leidse afdeling een eigen vrijgestelde moeten hebben, maar die kunnen we
niet betalen. Verheugend echter is de gestadige groei; in Leiden hebben we
thans bijna 2.000 leden.'"
„Als alle katholieke arbeiders zich bij de K.A.B. aansloten, hoeveel leden
zouden er dan in Leiden zijn?" willen we weten. „Ongeveer 3.000", is het
antwoord. „We zijn er dus nog lang niet, al stemt het tot vreugde, dat ons
ledental thans bijna tweemaal zo groot is als voor de oorlog. Ook de belang
stelling en de activiteit van leden zijn zeer verbeterd. Bovendien is de geest
in onze afdeling zeer goed en sedert in 1894 de Leidse afdeling werd opge
richt, mogen we spreken over vele sociale verbeteringen. Ik kan me nog uit
eigen ervaring herinneren, dat er 's avonds tot elf uur gewerkt moest wor-
oen in de seizoentijd. Deze verbeteringen nemen overigens niet weg, dat de
arbeiders nog steeds de economisch zwakkeren zyn."
De heer van Oyen die thans 50 jaar oud is, werd in 1917 lid van de R. K.
Houtbewerkersbond en van de R. K. Volksbond. Hij was bovendien al lid
van de St. Jozefs Gezellen. In 1918 volgde zijn lidmaatschap van de Vnlks-
bond-propaganda-club „St. Petrus" en enige jaren later v/erd hij voorzitter
van de toenmalige gecentraliseerde Credo Pugno-clubs in het Bisdom Haar
lem. In 1930 kwam hij in hei bestuur van de R. K Houtbewerkersbond, afd.
Leiden, waarvan hij 17 jaar (19321949) voorzitter was. Reeds voor de oor
log maakte de heet van Oyen deel uit van het Volksbond-bestuur in Leiden
en in 1939 deed hij z'n intrede in de Leidse Gemeenteraad Na de bevrijding
.verd hy voorzitter van de Leidse K.A.B. Daarby komen nog: bestuurslid van
de K.V P., lid van de Raadscommissies voor Personeelszaken en Sociale
Zaken, lid van de Kamer van Koophandel, lid van de Organisatie-commissie
van „Kath. Leiden", tweede voorzitter van de Sociaal-Economische Sectie
van „K. L.". vertegenwoordiger van de Gemeenteraad in de Sociale Raad,
oorzitter van de R. K. Coöperatie „Eendracht", voorzitter van de Avond
lekenschool van de R. K. Volksbond, tweede voorzitter van de Raad van
Overleg van de drie Vakcentrales, bestuurslid van de Stichting „Don Bosco"
R. K. Ambachtsschool) en penningmeester van de K. A. in de dekenale
parochie. Meer niet! En dit alles terwyl de heer van Oyen overdag zyn da-
:elijks werk heeft in de stoffeerderij-afdeling van V. en D. „Nog liefhebbe
ryen?" We vragen naar de bekende weg: Toneel! „Maar ik heb er geen tijd
meer voor. En toch kan ik er niet mee ophouden!"
(Foto: „De Leidse Courant")
ne te zijn. Want na alle verfoeiin
gen aangaande de staminees loodste
hy ons tenslotte toch een gelagka
mer binnen, om 'nne export te vat
ten.
Nou. het is er niet bij één geble
ven. Op herhaald aandringen van
de stamgasten is die mynheer uit
Olland dat zyn wij liedjes
gaan zingen. Eerst als rechtgeaard
vaderlander natuurlijk het Wilhel
mus, maar daarna alles, wat onze
zangproducenten aan sentimenteels
hebben samengesteld.
Er werden rondjes gegeven ne
ieder liedje en toen wij door
lichte beneveling meer tot de goede
intonatie in staat het „Lieve moe
der, wil niet wenen" ten gehore
hadden gebracht, heeft een madam
meke van rond de 100 kilc het niet
langer kunnen bolwerken. Snikkend
heeft zy ons op beide wangen ge
kust en wij waren die gevoelens van
onbehaaglykheid toen kwyt. Alleen
was er nog in ons binnenste de waar
schuwende stem, die ons aanmoedig
de tot het weigeren van export*,
omdat we tenslotte nog moesten ken
nis maken met de vrouw en kinde
ren van Frans. En bij zo'n kennis
making dien je volkomen heer te
zijn, ook in de Vlaonders.
FLIP.
T.n'.v.
Maaien, dorsen en het vervoer van de granen worden vlot achter elkaar afgewerkt. Hier ziet u enkele
combines in werking op een van de grote landerijen.