Muzikale koeien en rinkelende geiten Mei „ZOMERZORG" gaat een van eeiwen verdwijnen gescMedenis 'U Lvtjawit ie Indonesië ZATERDAG 29 OCTOBER 1949 DE LEIDSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 1 UIT DE FRANSE PORTEFEUILLE Het rotsblok bood plaats aan twee toehoorders Kling-klang-klingeling klokjes tinkelen tussen de stijve stammen van een sparrewoud bij Chamonix. In verbeelding hóórt ge de klokjes bengelen, hoog en fijn als een ver siering aan kerstboom of -kribbe. In verbeelding ziet ge het sparre woud als een wijdse zuilen-tempel in de schemer van het groene naalden dak. Alleen een dronkeman, en dan een die flink dronken is, kan zich echter verbeelden, hoe de vloer van deze tempel een halve slag gekanteld is. De bodem zakt bijna lood-recht om laag als een muur. De stammen van sparren en lorken staan als kaarsen in de helling gestoken en vlijen hun loof er-tegen-aan. Slechts gemzen zouden hier hou-vast vinden, indien er geen zig-zag paden waren uitge houwen. Op zulk een pad zwoegden en zweetten wij, zuchtend om uit het dal der tranen te klimmen naar hoger sferen, toen ons oor in de ruisende stilte het tinkelen en pinkelen op ving van tere klokjes. Een betove rend geluid in een tover-landschap indien verse keutels, hier en daar als losse kralen van een rozenkrans over het pad gerold, niet onmisken baar vertelden, dat er betoverde gei ten in de buurt waren. in de Alpen-dalen dragen eeh bronzen klok aan een leren nekband. De geiten dragen kleine, de koeien grote bellen, welke bellen bovendien zijn afgestemd in verschillende toon aard. Bij iedere beweging, welke het dier maakt, luidt de klok. Bingele- bong! bij de loeiende koeien. Pienke- lepong! bij de mekkerende geiten. Graast de kudde verscholen tussen de bossen en op hoger-gelegen Al pen-weiden. dan vermoedt de eenza me wandelaar, dat een processie rond-trekt door de bergen, welk ver moeden niet bewaarheid wordt, zodra de godvruchtig-bengelende schare in zicht komt en de misdienaars veran deren in knabbelende bruine geiten. OP EEN ROTSBLOK, te-midden van de klingelende sikjes, zit dé oude herder, met evenveel kreuken in zijn strooien hoed als in zijn ver weerd gelaat. Naast hem de hond, die de kudde-geest erirr houdt en iedere geit, die op z'n eentje rpnddolen wil met verwoed gehap en wild geblaf in het verenigings-verband terug drijft. De rots biedt ruimte voor twee per sonen en wij zetten ons neer naast de herder op het zachte mos, dat de vriendelijke natuur als een kussen er had neergelegd. „Wat is het hier prachtig!" lucht ten wij de volheid van ons gemoed. Het vredig klepelen van de geiten klokjes onder de sparren-pgraplu's, het eeuwig-ruisen van een ongeziene stortbeek, het uitzicht door de naal den-franjes heen op de blauwende diepte in het dal en de in het zon licht schitterende winterdracht van de Mont Blanc, dat alles te zamen had ons in vervoering gebracht. „Het is hier alleen maar woest" zei de herder. „Wat een gemak boer in Holland te zijn. Het is hier altijd klimmen, altijd klauteren!" Hij tilde van achter het rotsblok een fles op, veegde de mond ervan met een haal van zijn mouw schoon en bood ons een dronk goud-gele wijn aan. Volgens het getuigenis van koning David verheugt wijn het hart, maar ofschoon de geitenhoeder en ik om beurten aan de fles lurkten, was het gevolg daarvan voor beiden verschil lend. De een geraakte in een psalmo dierende jubelstemming, terwijl de herder zijn beklag deed over de Fran se regering. De regering had beloofd de melkprijs te verhogen, maar het waren weer loze beloften geweest. „Parijs" zei hij met een minach tende wenk van zijn hoofd in de richting van de verre hoofdstad „Parijs weefc niet, wat een boer toe komt. Ze decreteren maar..." „Si! si!" knikten wij instem mend. Die boeren-klacht hadden we al meer gehoord. Het schijnt dat Pa rijs en den Haag, wat dit onderwerp betreft, één lijn trekken. In menig reisgesprek konden we beluisteren, dat de Hollandse boerderij een naam heeft, welluidend als een koeien- klok. Vroegen we, hpe de stand van zaken in Frankrijk was, dan kregen we stee-vast het boeren-bescheid: „pa re rapporte pas beaucoup. Het brengt niet veel op". de Alpen maken heel wat meer uitstapjes dan in het lage land bij de zee. Is de winter, als het dal bedol ven ligt onder sneeuw, voorbij, dan wordt het vee eerst na de vlakke wei den geleid. Smelt de sneeuw wat op de hellingen, dan zoeken ze het ho- ger-op. Bij de intrede van de zomer HYPOTHEKEN en voor alle andere zaken op het. gebied yan on roerende goederen 3ouw-enMakelaarsb8drï;f v.d ESrSft „Zomerzorg" zoals men het thans kent doch dat spoedig geschiedenis zal zijn. Foto: Leidse Courant. heeft er een volledige volksverhui zing plaats. Boeren en vee en de kaas-pers met bij-behoren nemen hun intrek op de weiden, die boven de boom-grens zijn gelegen. Driekwart van het jaar is het klimaat daar zo ruw, dat er geen boom groeien wil. Deze weiden in 't Frans „Alpages", in het Duits „Matten" liggen tus sen 2000 en 3000 m. hoog en tooien zich 's zomers met een bont-gebor duurde sprei van de liefelijkste bloe men, die door de koeien met raspen de tong worden afgemaaid. Intussen worden de weiden in het dal met de zeis geschoren en gehooid. Geduren de de zomer woont de boer of zijn knecht als een kluizenaar in een „chalet" of hulp-boerderijtje op de bergweiden. Daar wordt ook de kaas gemaakt. Bij terugkeer in de herfst is het in alle berg-dorpen groot feest. Voor het laatst speelt het carillon van koeien-klokken en geiten-bellen. De muziek-instrumenten van het lande lijk concert worden opgeborgen voor de winter en de muzikanten gaan op sta.l. Hoe poëtisch het kling-klang van een grazende koppel koeien de toerist ook aandoet als een nooit-aflatend „Engel des Heren" van de redeloze natuur het doel van deze klokken- :uierij is toch van practische aard. 2en Hollandse boer overziet uit het :aam van zijn huiskamer de hele vee- tapel. Een boer in de Alpen zou er :,oms naar moeten raden .in welke on- lerbergzame kloof zijn koeien en gei ten verdwenen waren, als hij ze niet con horen bellen. Iedere koe en iedere geit heeft 'aarom een bel met eigen klank. „Het is Lizette weer, die op avon- uur is gegaan!" werd de geiten hoeder draadloos meegedeeld. Hij liet ie andere geiten onder bewaking van de hond en Lizette! Lizette! roeiend, /erdween hij tussen de sparren.* Wij bleven met de hond en de wijn achter. v. P. De grote vijver in de fraai aan gelegde tuin achter het oude „Zo merzorg", waarin hele geslachten hun vrije Zondagmiddagen plachten door te brengen met 'n kopje thee. Foto: Gemeente-Archief. Na.r HUIBERS Haarlemmerstraat 123, Leiden yoor Geboorteaankondigingen STRAKS DREUNT DE SLOPERSHAMER Overpeinzingen bij "A de mate het lot van talloze lustplaat sen in Leiden's omgeving. 'T'RAAG tikte de regen zijn eentonige dreun tegen de ruiten als een macabre afscheidsmelodie. Op straat haastten de mensen zien voort; een kreupele hond hinkte jankend over het trottoir; een door de regen gedeprimeerde verkeersagent snauwde een niet-begrijpend voorbijganger toe dat hij moest wachten; een snerpende tram spoot modderstraaltjes onder haar wielen uit de rails; in de verte klonk een fabrieksfluit als een verlossing: vijf uur. De pianist, kaalhoofdig en gekleed in een smoking, die betere dagen gekend had, speelde met een slap handje zijn tango's en traag kroop de tijd. De koffie, door een verveeld-zwijgende ober ons gebracht, smaak te laiuw. En met een scherpe tik rolden de ivoren ballen op het billard- tegen elkaar, waarna de eenzame biljarter z'n queue in de hoek zette sloeg zowel het"latere Zomerzorg, als en weer aandacht ging wijden aan de chocomel. Een verdwaalde mus I ook Zomerlust. Kort daarna moeten hipte op het brede raamkozijn heen en weer. I die weduwen haar bezit hebben i overgedaan aan Vrouwe Geertruida slopershamer. Die ook hier zal val- i Johanna Westpalm, sinds 1784 we len. Om iets te vernietigen, dat ty- ~,uwe vanr,?^r' J°^fn Hendrik van pisch Leids was. En ons dierbaar is. ^an^?ys-w°onde in het oude Dat oude „Zomerzorg"! Es geht al- i fsiniliehuis van haar man op het les vorüberSteenschuur met haar enige zoon, S die in 1757 te Utrecht geboren was I en sinds 1788 raad in de vrnedsnban De klok terug „Vijverlust" Mr Ysbrand van Dam, uit Leidse magistraatsfamilie afkomstig, ver kocht het terrein op 13 September 1797 aan zekere Peltenburg; als be lendend perceel aan de Z.O.-zijde wordt daarbij genoemd: de lust plaats Vijverlust, toekomende aan de wede. mr Jacob van Neck en de wede Hoppesteyn. Een en ander oe- U-oe. k&t (LtoejaL uxai We zaten in „Zomerzorg". Het was ons afscheids-bezoek. We hadden ons er meer van voorgesteld, het nog eens beleven van prettige uren, ons amuserend met de dikke drummer, die zo nonchalant op z'n pauken kon timmeren, nog eens genietend van een welbekende sfeer, temidden van vrienden. In een wolk van muziek, stemmige vrolijkheid en een glas. Op zo'n ogenblik draait de klok terug. Dan herinnert men zich hier vroeger gezeten te hebben, luiste rend naar een strijkje en naar de dame die zo hoog kon zingen, knus met z'n tweetjes genietend van de warme sfeer, de drukte op straat en de vrolijkheid om je heen. Dan her innert men zich hier gezeten te heb ben met vrienden van het goede glas en ge denkt aan de uren hier zwaar bomend doorgebracht. Of aan het „kleintje koffie" met haastige medereizigers vlak vóór of na de treinreis hier gedronken. „Es geht alles vorüber'' Ja, dat speelde eens die band. Al les gaat voorbij. Ook deze tijd. Ook „Zomerzorg". Een nieuw gebouw wordt opgetrokken. Het zal ook „Zo merzorg" heten. Misschien zullen er dezelfde kellners rondlopen en zal hetzelfde strijkje spelen. Misschien zullen we ons ook daar 'thuis gaan voelen, maar het oude „Zomerzorg" verdwijnt en met haar de sfeer, die we zo menigmaal, achter de grote ramen zittend, hebben genoten. Op zo'n regenachtige middag, wanneer de wereld vol schijnt van naargeestige mensen, komen deze herinneringen opzetten. Buiten pas seert haastig het verkeer. Het lawaai dringt naar binnen; er wordt geheid, er wordt getimmerd, er wordt ge sloopt. Aan de overkant staat, zwart en druipend het oude station. Straks gaat het verdwijnen. Reeds valt de Wil men de klok in „Zomerzorg" verder terugzetten, San helpt onze herinnering niet meer. Dan moeten oude boeken er aan te pas komen. Daaruit diepten we dit alles op. Het was een zonderling samenstel van brokstukken van verschillende hoogte en uiterlijk, waarin en waar aan men gedurende een tijdperk van bijna twee eeuwen voortdurend veranderd en zgn. verbeterd heeft; alleen de koepel, hoewel op het laatst onherkenbaar misvormd, was een oorspronkelijk gebouwtje op zichzelf, waaraan de grote koffie kamer destijds was verbonden. Tot de tijd, dat de laatste pachter op zijn beurt aan het veranderen sloeg, hing er een alleraardigste tekening uit het midden der vorige eeuw, voorstellende het koffyhuis en te vens vermeldende naam van 't huis en eigenaar (Couvée) in sierlijke letters. Buiten een marmeren fon teintje met gebeeldhouwde leeuwen kop, bood reeds toen het inwendige niets antieks of merkwaardigs meer. In de zeventiger jaren der vorige eeuw bevond zich in de achtergevel rechts voor men de tuin betrad, een gedenksteen, waarop geschreven stond: A. Wittert 1773. De enige, op wie dit betrekking kon hebben, is Adriaen Wittert, heer van Bloemen- daal (bij Amersfoort), die van 1742 tot 1805 leefde, een geleerd, doch zonderling man. In 1765 tot Janse nistisch geestelijke gewijd, studeerde hij van 1771 tot zijn promotie, vier jaar later, als doctor in de rechten in Leiden en verbleef aldaar nog vier jaar als pastoor zijner secte. Wees en ruim bemiddeld, is het niet onmogelijk, dat hij zich een een voudig optrekje buiten de stad liet bouwen, wat hij bij zijn vertrek en terugkeer tot de moederkerk weder om van de hand deed. Ware dit be zit binnen de Leidse wallen gelegen, dan zou het een kleine moeite zijn, de geschiedenis van het perceel te vinden; nu dit tot 1896 onder Oegst- geest lag, is dit onmogelijk. Wel is het merkwaardig, dat toen hij uit de kerk trad in 1791 om te kunnen trouwen, hij zich vestigde op „By- stad'' ónder Oegstgeest, waar zijn vrouw stierf, waarop hij weder tot de kerk terugkeerde. „Bystad" was een aanzienlijke buitenplaats, naast Zomerzorg aan de Noordzijde gelegen. Men vindt het afgebeeld in de bekende 100 fraaiste gezichten van Rijnland door A. Rademaker, in 1732 te Amster dam uitgegeven. Het hoorde toen aan de overigens onbekende Leidenaar Johan Regaal. Het was in 1797 reeds enige tijd ge sloopt; na 1784 was dit in toenemen- en sinds 1788 raad in de vroedschap, - verder het schepenambt te Leiden bekleed heeft tot de omwenteling van 18 Jan. 1795 hem van het kussen stootte. Wellicht was er reeds een geriefe lijk buitenhuis op 'Vijverlust aanwe zig, doch waarschijnlijker lijkt het dr Bijleveld, dat dit door mevr van Panhuys en haar zoon werd opge richt op een hoogte ten oosten van de muziektent, want nadien komt de plaats enige malen voor als Vijver berg, ook toen de moeder 27 Mei 1808 daar overleed. Binnen een hoge singel van loofbomen werd de vij ver omringd door tuinen in de ouder wetse stijl. Aan de weg tegen de grens van Bystad stond de koepel, die desgewenst de bewoners wat vertier verschafte; daarachter was een houten kolfbaan langs de noord grens aangebracht. Voor de heer van Panhuys was het wonen buiten het toenmalige steeds achteruitgaande Leiden veel goedkoper, doch zodra het juk der Franse dwingelandij was afgeschud, was hij, in tegenstelling met zovele anderen, die de tijden van het ancien régime niet wensten te vergeten, weer bereid de stad als raad te dienen, wat hij tot aan zijn dood, op 24 September 1835 deed. Óp 28 Aug 1814 werd hij benoemd in de ridderschap van Utrecht, vanwaar hij geboortig was, terwijl hij in dat gewest ook goederen bezat. Hij vestigde zich dus weer binnen Leiden's wallen en verkocht Vijver lust dat werkelijk de naam van lust plaats mocht dragen, aan Hendrik Dewald, doch reeds 1 Nov. 1816 werd het wederom overgedragen aan de paardenarts Josephus Rubens, die er slechts vier jaar genoegen van had en 13 Oct. 1820 alles overdroeg aan Johan Jacobus Selier, een Leids tap per. Toen moet het woonhuis zijn af gebroken en, zoals in het Holland dier dagen gebruikelijk was, werd de afbraak gebezigd ter uitbreiding van de gebouwen aan de weg en tot inrichting van een koffyhuis. het laatste kopje koffie Tuin-concerten De weduwe van de tapper Selier, Helena Reyken genaamd én her trouwd niet Ary Wassenaar, ver kocht haar bezit op 15 Mei 1838 aan J. Couvée Sr. ten bate van diens ge lijknamige zoon. Terstond werd de zaak duchtig aangepakt, niet alleen wérd het gebouw gezelliger gemaakt, doch ook de tuin onderging een ge hele verandering. De stijve laantjes en parkjes verdwenen en de tuin architect J. C. Rodbard, die een tijd lang met Von Siebold samenwerkte, bracht een aanleg in Engelse trant daarvoor in de plaats, die algemene lof mocht inoogsten. Nog dezelfde zomer werd begonnen met de tuin- concerten in de tuin, eerst door Leidse krachten, onder leiding van de muziekmeester Froschart, sinds 1841 door F. Dunkier met zijn grena diers en jagers. Voor f 6.kon men zich op 8 concerten abonneren! De aanleg van de spoorlijn vanuit de richting Amsterdam werd in 1844 voltooid, anderhalf jaar later ge volgd door de verbinding met de re sidentie. Zo werd „Zomerzorg" want die naam had Couvee aan zijn nieuw bezit terstond gegeven, vanzelf Sta- tionskoffyhuis, dat een bekendheid ook voor niet-Leidenaars kreeg, over heel ons vaderland en tot ver over de grenzen, toen Katwijk en Noord wijk beroemde badplaatsen werden. De grootste bloei beleefde het ech ter nadat Abr. Couvée 1 Maart 1849 de zaken had overgenomen. Bijzon dere zorgen werden steeds aan dt tuin gewijd; buiten de populaire con certen, sinds 1853 door H. Völlmar in plaats van Dunkier geleid, waren er nog tal van muziekuitvoeringen. In 1854 werd de oude kolfbaan vervan gen door een feestzaal en de keuken was er zo beroemd, dat allerlei feest vieringen van burgers en studenten vanzelf op Zomerzorg waren as wezen; zo was er sinds 1855 geregeld de jaarsmaaltijd van de Mij. van Letterkunde. Ook voor tentoonstellingen trok men bij voorkeur daarheen. Dat heeft zo de gehele tweede helft der 19e eeuw door geduurd, ook nadat J. Couvée Azn de zaak van zijn vader had overgenomen. In het Leids Jaarboekje van 1943 vinden we een levendige beschrijving van de sfeer in de vorige eeuw, rondom „Zomer zorg". De tuinconcerten waren zeer populair; men zat familie- gewijs dicht op elkaar in de tuin en iedere huismoeder kreeg een volledig theegerei voor zich, met stoof en een kooltje vuur om thee te zetten en te schen ken. Na de pauze werd wijn be steld en verorberde men „Leid se bolussen". De jeugd vermaak te zich intussen in de achtertuin en „scharrelde in de bosjes", al dus het jaarboekje. De uitbreiding van het verkeer, het rijwiel is daarbij een factor van betekenis geweest, dreef de mensen op de duur verder van huis en dat heeft voor Zomerzorg, sinds het be gin dezer eeuw overgegaan in han den van de H.IJ.S.M. veranderingen van belang gebracht, al bleef het on der opeenvolgende pachters in meer dere of mindere mate bloeien. De nieuwe tijd Oudere Leidenaars zullen zich on getwijfeld nog herinneren hoe rond de jaren 1900 „Zomerzorg" in han den was van de heer Brink. Daarna werd de heer A. B. Batenburg ex ploitant en tenslotte de heer H. J. Kanis. Velen zullen zich nog de brand herinneren in de nacht van 16 op 17 Mei 1932, waarna het gebouw in de huidige staat herbouwd werd. Het bombardement van 1944 liet ook aan „Zomerzorg" lidtekens achter, welke echter weer spoedig waren geheeld, zij het dan dat de grote spiegelrui ten niet meer terugkeerden. En nu gaat het definitief verdwij nen. Op 31 October gaat de zaak dicht om nooit meer open te gaan. Kort daarop zullen de slopers hun werk beginnen en het terrein volko men egaliseren, want op die plaats moet de rijweg voor de tijdelijke spoorwegovergang komen. Een brok Leidse historie gaat heen. De moderne tijd eist wonden in wat oud is en een geschiedenis in zich draagt. Aan deze eis valt „Zo merzorg" ten offer. En over tien jaai; als een modern station reeds een vertrouwd stadsbeeld geworden zal zijn en snelle treinen over de ver hoogde spoorbaan razen zullen niet velen er nog over nadenken hoe het hier vroeger is geweest. Behalve de echte Leidenaar, die zich soms nog eens zal herinneren, hoe hier „Zo merzorg heeft gestaan. En hoe met „Zomerzorg" een geschiedenis van eeuwen verdween. K. ZONNEVELD, Papelaan 158, Voorschoten, viert 30 October zijn le Ind. ver jaardag te Bandung. popmn G. C. VAN DER ZWET Noordeinde 146, Roelofarendsveen, viert op 1 Nov. zijn le Ind. verjaar dag te Padang. Het oude „Zomerzorg". Bij de in gang het bruggetje, dat over de sloot langs het gebouw toegang gaf tot het gebouw. Foto: Gemeente-Archief.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1949 | | pagina 5