S)e CaidóeSot»fvawX
KERSTNUMMER 194 8
«Hsaeissaaa^xiia^e
QlORie AAn QOÖ I
en vReöe
b,,p
op AARÖe
sa
EHKMMISIBiBRiS
SS
De ontwikkeling van
het kerstlied
onöeRzoek u zelve!
ft
VRIJDAG ?4 DECEMBER 1948
'4$
God tot ons gekomen als een kind om ons an
dermaal tot Zijn kinderen aan te nemen. Wel
geen mysterie in de christelijke godsdienst is in
staat de mens dieper te ontroeren. En gelijk el
ke ontroering een uitweg zoekt in het lied, zo
ook de bewogenheid om Gods menswording.
Een schat van Kerstliederen is er dan ook de
vrucht van, even rijk aan verscheidenheid als
de zangers die het aanhieven in de loop der tij
den. Want niet alle hebben op dezelfde wijze
dit wonderbaar gebeuren ondergaan, zodat men
kan spreken van een ontwikkeling van het
Kerstlied. Deze ontwikkeling stellen wij ons
voor in grote lijnen te schetsen: ze zal ons te
vens de vele facetten van dit mysterie doen op
lichten.
Het eerste Kerstlied werd door de hemel zelf
aangeheven, en wel toen de zilveren stemmen
der engelen klonken boven Betlehem's dreven:
„Eere zij God in den hoge
En vrede op aarde
Onder de mensen /an goede wil."
Zeker is dit Kerstlied nimmer overtroffen,
zoals ook de herders i hun leven nooit ver
rukkelijker zang hebben gehoord. Namen zij
het van de engelen over of vêrtolkten zij hun
vreugde in eigen woorden? In elk geval lezen
wij bij de evangelist Lucas, dat zij van de kribbe
terugkerend, „God lof zongen om al wat zij
vernomen en gezien hadden, juist gelijk het
hun was gezegd."
Ruim tien eeuwen is het of de Christenheid
al maar verbijsterd staat over dit mysterie. In
de Kerstvoorstelllingen van die tijd gaat Maria
zó op in biddend beschouwen, dat zij geen aan
dacht schijnt te hebben voor het Kind van haar
eigen vlees en bloed, eenzelfde geest ademen
ook de hymnen van het brevier en de meeste
Latijnse Kerstgedichten, waarnaast vooralsnog
liederen in de volkstaal ontbreken.
Over het algemeen blijft het menselijke er
zeer in op de achtergrond: het is de verheven
sfeer van het dogma dat Christus' geboorte om
glanst, en de door en door theologische verkla
ring ervan spreekt de ziel sterker aan dan al
de sentimentaliteit van romantische kribbelied-
jes. Ter illustratie enkele strophen uit de vierde
Kerstsequentie „Splendor patris et figura", ver
vaardigd door Adam van St. Victor; wij bezitten
er de volgende vertaling van:
,,'s Vaders luister en figure,
Die des mensen wezen draagt,
Maakt door macht, niet van natur-t,
Zich tot kind van ene Maagd.
Adam, d'oude
Die eerst rouwde
Zingt nu blij een nieuw gedicht.
Eens verdreven
Uit het leven
Keert, bevrijd, hij naar het licht.
Eva treurde,
Doch daar geurde
Zij die 's levens vrucht ons schonk,
Zonder wonden,
Ongeschonden
In die Maagd de kuisheid blonk."
In de twaalfde eeuw breekt het humanistisch
levensgevoel door en als gevolg daarvan begint
zich op godsdienstig gebied de aandacht meer
te concentreren op Christus' menselijkheid.
Reeds St. Bernardus nadert met ongekende ver
trouwelijkheid het „allertederst goddelijk Kind",
om bij al de trekken, waarin de Godmens ons
gelijk wilde zijn, in aandacht te vertoeven. Maar
eerst Franciscus en zijn volgelingen treden ge
lijk de arme herders voorgoed de stal binnen,
hun tijdgenoten uitnodigend de Godmens te vie
ren „in al het ongerief van zijn kinderlijke
nooddruft." Het lied, dat de Poverello bij de ge
ïmproviseerde Kerstkribbe te Greccio zijn arme
Koning toezong, was slech.; een verrukt sta
melen: zo dikwijls de Heilige het Kindje van
Betlehem noemde aldus zijn levensbeschrij
ver blaatte hij als een lam. Geïnspireerd door
Franciscus' geest ontstond het beroemde boek
„Overwegingen over het leven van Jezus", dat
in de middeleeuwen zoveel als het vijfde evan
gelie gold. Het doet ons de hemel op aarde neer
dalen door het menselijk sentiment te betrek
ken in de goddelijke openbaring. Doch dit sen
timent is authentiek christelijk:: het is geboren
uit de bezinning op de kern van onze verlossing,
Christus' zelfverloochening in nederigheid en
armoede. Uit de onnoemelijke rijkdom van mid
deleeuwse kerstliederen, die alle min of meer
deze geest ademen, kiezen wij als voorbeeld
een gedicht van de zuster van Barbaradael, een
Franciscaans tertiaris uit 's Hertogenbosch:
„Dat scoenste kint is ons geboren,
Dat alresoetste mannekijn;
Die sijn herte aen hem wilt keeren,
Hij sal hem getrouwe sijn.
Deus eterne tu piissime.
Al es dit soete knapelkijn
alte arm van goede,
Hij es doch edel ende fijn,
En de alte fier van moede.
Deus eterne tu piissime.
Sijn voetkens waren dicwile cout
Doen hij begonst te gane,
Ende altoos was sijn heisken bloot
Ende luttel hadde hij ane.
Deus eterne tu piissime.
Sijn groot armoede maect ons rijcke
Dat heeft ons sijn minnen gedaen.
Van liefden en consti niet gerusten
Totdat hij hadde die doot ontfaen.
Deus eterne tu piissime.
O ewich ende genadich God,
Wat hebdi voer den rnensce gedaen!
Als wij te male niet en sijn,
Wat sul dij dan van ons ontfaen!
Deus eterne tu piissime.
Christus' menselijkheid staat van nu af in het
middelpunt der beschouwing, maar toch zal de
Renaissance- en Baroktijd daarop weer anders
reageren dan de middeleeuwen. Het bewust
zijn van 's mensen koningschap, gewekt door
de hoogbloei van het Humanisme, blijkt daarbij
evenzeer bepalend als de verdediging der men
selijke waardigheid door de Contra-reformatie.
Zal ook de middeleeuwse vroomheid nog lang
doorwerken, het is minder het „arm kindekijn"
dan wel de kleine Koning die de aandacht
vraagt. Reeds schijnt Hij als mens verheerlijkt
te leven in een Hem passende omgeving, waar
bij de stal of grot min of meer wordt omgeto
verd tot een paleis, en een ganse stoeterij van
engelen, herders en koningen brengt Hem hulde
in eer» nacht van licht en zon. Als een sprekend
getuigenis van deze phase in de ontwikkeling
van het Kerstlied citeren wij Vondel:
„O wat zon is komen dalen
In den maagdelijke schoot!
Ziet hoe schijnt ze met heur stralen
Alle glansen doof en dood.
Ai hoe schijnt dit hemels Kind
Aller zielen licht en hoeder,
Zon en maan en starren blind,
Uit den schoot der zuivre Moeder!
Englen, daalt van 't Paradijs:
Zingt den hemel eer en prijs,
En met vree de harten kroont
Daar een goede wil in woont.
Ziet, hoe star-oogt daar een Oude
Achter deze Maagd, op 't Pand,
Dat de hemel hem betrouwde:
Dat de kroon van ootmoed spant.
Salomon, vol majesteit,
Rijk van diamante stralen
Mag het in zijn heerlijkheid
Bij Gods needrigheid niet halen:
Engelen, daalt van 't Paradijs:
Zingt den hemel eer en prijs
En met vree de harten kroont
Daar een goede wil in woont.
Komt, gij koningen en heren
U hier spiegelen in dit licht;
Jezus zal u ootmoed leren
Die zijn hof en stallen sticht.
Ziet de Moeder, ziet den Zoon.
Kust de windsels, kust de doeken.
Buigt uw hoofden, buigt uw kroon.
Zwijgt, vernuftigen en kloeken!
Englen, daalt van 't Paradijs
Zingt den hemel eer en prijs,
En met vree de harten kroont
Daar een goede v/il in woont."
De feestelijke kerstklanken die wij bij Von
del en andere Renaissance- en Barokdichters
beluisteren, sterven uit wanneer het tijdperk
der Rede een aanvang neemt. In de harteloos
heid ervan was er geen plaats voor het Kind
van Betlehem, tot schade niet het minst vai het
arme mensenkind zelf dat tevergeefs troost
zocht voor zijn schuw ^eschicide tranen. Maar
de reactie kon niet uitblijven. In de Romantiek
herneemt het sentiment wederom zijn rechten
en daarmede ook het religieus gevoel. Helaas
put dit zijn krachten niet meer uit een diepe
geloofsbeleving, en vaag en zwevend als het
zelf is, wekt het ook geen sterke ljezinning op
de mysteries. De romantische Kerstliederen zijn
in dit opzicht wel zeer kenmerkend. Zelfs het
wereldberoemde „Stille nacht, heilige nacht"
en „De herdertjes lagen bij nachte" blijken vrij
wel leeg in vergelijking met hetgeen vorige ge
neraties ons schonken. Ontleed maar eens rus
tig de eerste strophe van het laatstgenoemde
lied en vraag u af wat de woorden uw ziel te
zeggen hebben over het geheim der Menswor
ding:
#„De herdertjes lagen bij nachte,
Zij lagen bij nachte in het veld.
Zij hielden vol trouwe de wachte,
Zij hadden hun schaapjes geteld
Daar hoorden zij d'engelen zingen
Hun liederen vloeiend en klaar,
De herders naar Betlehem gingen:
't Liep tegen het nieuwe jaar."
Toch leverde de Romantiek het voordeel op,
dat zij de Middeleeuwen ontdekte. Bijzonder de
Katholieken peilden \an lieverlee niet enkel
het gevoel, doch ook de geest ervan, waaraan
zij een nieuwe vorm trachtten te geven. In de
letterkunde ging hier Zuid-Nederland voorop
en met niemand minder dan de priesterdichter
Guido Gezelle. Volgen hier slechts 'n paar
strophen uit één van zijn kerstgedichten:
„En het Woord is vleesch geworden,
dalende in 't vernederde orden
van ons schamel vleesch en bloed:
wat geluk voor die 't bevroedt!
Dit mysterie wel bevroedt
Gód is mensche, vleesch en bloed!
En wij zagen 't Woord vol waarheid,
vol genaden, 't Woord, en klaarheid,
't Woord, alleene uit God gezoond:
't Woord des Vaders bij ons woont!
't Woord, alleene uit God gezoond,
't Woord des Vaders bij ons woont.
De katholieken van Noord-Nederland bleven
vooralsnog grotendeels gevangen in de z.g. neo
romantiek en de woordkunst der tachtigers, tot
de eerste wereldoorlog b:erin voorgoed een ken
tering bracht. Wie de bundel „Hedendaagse
Kerstlyriek", welke Anton van Duinkerken sa
menstelde, in stille aandacht leest, kan zich over
deze laatste ontwikkelingsphase niet anders
dan verheugen. Het mysterie van Gods mens
wording en verlossing blijkt weer dieper te
worden beleefd dank mede de liturgische be
weging en vindt in oen volwaardige kunst
vorm zijn uitdrukking. Hoe ook doordrenkt van
het moderne levensgevoel reikt b.v. een Pasto
rale van Jan Engelman, onze Kerstdichter bij
uitnemendheid, aan de toppunten der katho
lieke traditie en cultuur. Wij kunnen dan ook
niet nalaten het in zijn reheel over te nemen:
„Wie blies de hemelse schalmei?
Ontwaakt o diepe wereldwei
met alle mensen licht en blind,
hier zijt gij totterdood bemind.
Een kind uit zuiver geest gevoed,
Niet uit den man, niet uit het bloed,
een kind van u, eon kind van mij,
een kind wies onze armoe vrij.
Een engel trekt aan 't gulden touw
Zijn wieg van bloemen en van dauw,
de bijen zoemen, trans na trans
zwaait sterren neder tot een dans.
O maagdenlijf, o moederborst,
Hij schreit, Hij drinkt en laaft Zijn dorst,
Hij kent geen einde, geen begin,
Maar sluimert aan uw zachtheid in.
Zoo laat mij slapen, tot het Kind
mij slapend in de carde vindt
en wascht mij eeuwig nieuw en vrij
dat Kind van allen en van mij."
Niet alle hedendaagse Kerstlyriek is echter
zo vrijgezongen; vaker wordt de mensheid van
vandaag geconfronteerd met Christus' komst en
zending. Getuigen daarvan zelfs gedichten van
Engelman als „Bij de Spaanse Kribbe" en
„Kerstlied 1939", waarvan de beginregel „Een
wereld vol barbaren" reeds voor zich spreekt,
nog navranter is de toon in Alex Campaert's
„Kerstkribje":
„Het lijkt zoo idyllisch en sneeuwig zacht:
een kindje dat lachend de zondaars wacht."
dat afrekent met de zoetelijke romantiek.
Scherp is 'n ander maal de hekeling van het
profane Kerstfeest zonder Kerstkind, zoals in
deze strophe van Anton van Duinkerken:
„Hoe wordt voor ons de vroomheid van de
beesten
Bij dit klem Kind in dezen schaam'len stal
Reden tot schaamte, nu wij overal
Op Kerstmis al te menschelijk zien feesten."
Ook de moderne gebrokenheid en twijfel
breekt soms door, waaraan To Hölscher stem
gaf in „De Ster":
„Wij zijn vermoeid van veel problemen
'De oude vuren zijn gebluscht.
Wie kan zichzelf nog ernstig nemen?
Wij zijn ons al te wel bewust."
om zich tenslotte toch over te geven met de
woorden:
„Wij voelen het verlossend beven
Dat onzen starren mond verwint;
Want dit is waard om voor te leven:
De kleine lach van God het Kind."
Doch over de verschillende aspecten van het
hedendaagse Kerstlied zou alleen al een artikel
te schrijven zijn. Deze gemeenschappelijke trek
valt er inmiddels in op te merken en bij alle
kwaliteiten kan men liet in zeker opzicht een
tekort noemen dat het eerder aandacht vraagt
voor de nood der tijden dan wel beschouwend
opgaat in het Kerstkind, hetzij in zijn godde
lijke, hetzij in zijn menselijke eigenschappen.
Een karakteristiek voorbeeld ervan is wel A. v.
Oosten's „Kerstklacht":
„Daar is in ons geen ding veranderd
Sedert Gij tot ons kwaamt,
wij hebben niet naar Uw wil gehandeld,
Uw liefde voortdurend beschaamd;
voor Uw twee nieuwe geboden
hielden we ons vroom, maar dom;
wie minde van harte Gode
of zag mild naar zijn naasten om?
Gy volbracht om ons zalig te maken
door den dood Uw verlossingswerk;
wij keven om aardsche zaken
en om de voorste plaats in Uw kerk;
het lied dat de Engelen zongen
heffen ook wij thans weer aan,
maar wie is er nog van doordrongen
dat Uw glorie en lof óns aangaan?
Wij smeeken om Uwen vrede
Drieënheid, in Christus, het Kind;
Verbreek op Uw komst dan heden
al wat ons aan onszelven bindt."
Geheel in deze lijn ligt ook de Kerstpoëzie
welke in de oorlogsjaren ontstond: een teleur
stelling om de onbegrepen vredesboodschap van
het Kind van Betlehem. Doch wil deze vredes
boodschap eindelijk gehoor vinden, dan vraagt
zij vóór alles een positieve gezindheid, en waar
in zou deze anders bestaan dan in een mateloos
vertrouwen? Heel de Kerstliturgie is hiervan
vervuld. Zy moge onze Katholieke dichters van
Nederland tot wie wij ons in deze beschou
wing hebben bepaald dermate inspireren, dat
zij in de toekomst hun Kerstlied nog een toon
hoger aanzetten.
Pater CLIMACUS BAYER, O.F.M.
In de loop der jaren heb ik al heel wat zo
genaamde Vredesboodschappen gelezen. Ze
maakten zich bekend in allerlei vormen. Ik
vond ze, afgezonden door een of andere ver
eniging, zorgvuldig gezet op Oud-Hollands pa
pier in dito enveloppen, in mijn brievenbus.
Een andere verscheen rnet grote opmaak en
schreeuwende kopletters in een Amerikaanse
krant.
Ik heb er lang over gedaan om er achter te
komen, waarom al deze hartstochtelijke ver
zoeken zo weinig indruk op mij maakten, hoe
wel zij goed gestyleerd waren, zorgvuldig op
gesteld en zwaar ondersteund door feiten,
waartegen niets te zeggen viel en die alleen al
door de bitterste herinneringen, die zij bij ons
opwekten, onzerzijds geen enkele tegenspraak
zouden krijgen.
Maar toen ik op zekere dag voor de zoveel
ste maal het Lucas-Evangelie opsloeg wist ik
het ineens en ik moet bekennen, dat maar één
Vredesboodschap in staat was geweest mij te
overtuigen: de Vredesboodschap van het Kerst
verhaal, opgetekend bij die Evangelist.
Kerstboodschappen, vredesbezweringen van
mensen tot mensen maken weinig effect. Toen
jaren geleden weer zo'n beroep werd gedaan op
de mensheid in een Engels blad, hoorde ik
iemand naast mij zeggen: „Man, maak je niet
zo druk en schreeuw niet zo. Misschien hebje
thuis de 'grootste ruzie". Deze wat Voorbarige
reactie vertolkte in veel te grove termen de
reserve, die men onbewust heeft ten opzichte
van menselijke pogingen voor de bereiking van
idealen, waarvoor duidelijk louter menselijke
krachten tekort schieten en krachten van een
andere, hogere orde nodig zijn. Misschien had de
schryver thuis helemaal geen ruzie, maar hij
is in staat het te kunnen hebben. Hij is een
méns en als mens kan hij bijbedoelingen heb
ben. Een ander zou wellicht ten onrechte
zeggen: „Pas op. Er moet geld verdiend worden.
Deze vredesboodschap is een handige streek
van de directie, die gebrek aan cash heeft".
Er is nog iets anders. Het beroep van een
méns op heel de wereld heeft altijd iets gro
tesks. Want al is zijn woord nog zo juist, het
doet aan als pretentie en grootheidswaan, te
denken, dat de hele wereld, waarvan een groot
gedeelte niets liever wil dan schurkachtigheid',
bedrog, dictatuur en zwendel, er naar zou luis
teren. Zo'n boodschap moet geschieden door
iemand, die geen ruzie kan maken, die geen
bijbedoelingen kan hebben, die de bedoeling
van anderen te profiteren zelfs niet kan heb
ben.
De boodschap van St. Lucas is een Goddelijke
boodschap. Er zijn er, die de Evangeliën een
zuiver menselijk geschrift achten, dat niets te
makon heeft met goddelijke inspiratie. Ik ga
er niet over polemiseren. Zij moeten dat zelf
wetey, maar dan ook blijven zij voor het vraag
stuk als een klomp ijzer onbeweeglijk zitten.
De formulering in St. Lucas is afdoende, voor
treffelijk en nooit verbeterd. Er staat „Zie, ik
verkondig U een grote vreu?de, die voor heel
het volk zijn zal. Glorie aan God in de hoge en
vrede op aarde aan de piensen van goede wil".
Dit is af. Deze boodschap is een volledig, diep
zinnig, logisch en theologisch tractaat in twee
regels. Zij zet de glorie aan God voorop. Deze
is onvoorwaardelijk. Blijft zij achterwege dan is
het spel al verloren. Daarna komt de goede wil
der mensen.
Onderzoek Uzelf en U zult ervaren dat gij
zeker niet om de menselijke aansporingen be
reid zijt Uzelf te verloochenen.
HENRI DE GREEVE.