Mensen in hun
In de eetzaal van
grote Koning
de
Brief van Z.H. de Paus aan de
R.K. Universiteit
a e stoffeerder peinst
over de
vergankelijkheid
Missiewerk
bij de
negers in Uganda
Zaterdag ió october 1948
de leidse courant
tweede blad pagina j
DE PARABEL VAN HET INTERNATIONALE HOTEL
Het portaal, waarin wij
OP EEN BANK TE RUSTEN
zaten was afgesloten door zilveren
vleugeldeuren, waarin de letter M.,
met een kroontje gedekt, sierlijk en
kunstig was uitgewerkt. „Ofschoon
gc u bij onze rondgang waardig hebt
gedragen, Ahasverus" meenden we
te moeten vermanen „thans
voegt u schroom en eerbied. Gij
staat voor de appartementen der
Koningin."
„Toch schijnt iedereen vrij in- en
uit te gaan" merkte hij op. De zil
veren deuren openden en sloten zich
onophoudelijk als de vlucht van een
witte duif.
„Niemand spreekt van de apparte
menten der Koningin. Het is een
voudig: we lopen even aan in het
huis van onze Moeder. Er is in 't ge
heel geen etiquette. Volg mij.''
We gingen door een veertig-tal ka
mers, die met elkaar in verbinding
stonden, zodat men van het begin
een doorkijk had op alle. Deze rij
van vertrekken draagt gezamenlijk
de naam van Lauretaanse Litanie en
ieder vertrekje heeft weer een
eigen naam en een passende stoffe
ring, zoals het „Gulden Huis" rijk
beiaden met gouden ornamenten,
de „Morgenstergeheel in zilver-
brocaat gedrapeerd. De kamers, die
zich daartoe niet lenen, vertonen
de kleuren wit en hemelsblauw, de
lievelings-kleuren der Koningin.
„Komt de Koningin wei eens in
huis?" vroeg Ahasverus bedeesd.
„Zelden. Een enkele maal, maar bij
uitzondering. Men vertelde mij, dat
onlangs een Romeinse tram-conduc
teur Haar ontmoette. De man stond
juist op het punt, in een dwarse bui,
de „Steenrots" te verlaten."
„En keerde toen ijlings terug?"
„Vermoedelijk wel! Het is^ ook
geen geringe onderscheiding."
Door een spiegelzaal en
een reeks kamers, in ieder waar
van een juwelen-kroon te schitte
ren lag, met als allerfraaiste de kroon
des V redes, kwamen we in een
zaal, die met bloedrode .gordijnen
om en om was behangen, en welke
de zaal van het Onbevlekt Hart van
Maria werd genoemd. De zaal was
vol met mensen, die onderdrukt
snikten of luid hun nood klaagden
rond een schilderij van de Moeder.
Het schilderij was van eerbiedwaar
dige ouderdom. De kleuren ervan
waren verbleekt, maar de ogen za
gen met moederlijke tederheid op de
smekers neer. Iedereen, die zijn na
righeid kwam vertellen, ging ge
troost heen.
Er werd echter zoveel ellende uit
geschreid, dat wij de onthutste Ahas
verus spoedig wegtrokken naar de
belendende zaal, veel groter en
wijdser nog dan de vorige, maar
eveneens van onder tot boven met
rood fluweel overtrokken. Het was
de Zaal van het Heilig Hart van
Jezus. We konden ons ternauwer
nood een weg banen door de menig
te, die smekend en biddend de ar
men uitstrekte naar een afbeelding
van het Bloedend Hart, om eerher
stel te geven voor de beledigingen,
welke Christus dag in dag uit wor
den aangedaan. Het betaamde ons
niet hier als kijkers te blijven staan,
waarom we stilletjes wegslopen door
de deur aan de andere zijde.
Daar bevonden wij ons weer in
een zelfde vlucht van door-verbon
den kamers, maar thans lag een gang
in het midden en openden zich ka
mers aan tv/ee zijden. De ene kant
v/as de „Litanie van het H. Hart",
de andere de „Litanie van de Zoete
Naam" geheten; de ene kant rood,
de andere kant zuiver-wit gestof
feerd. In een dezer vertrekken waren
alle schatten van wijsheid en weten
schap langs de wanden opgestapeld,
terwijl in een gouden randschrift de
woorden liepen: O, si Jesus Christus
crucifixus in cor nostrum Veniret
quam cito et sufficienter docti esse-
mus O, als de gekruiste Jezus
Christus in ons hart kwam, hoe
spoedig en afdoende zouden wij dan
geleerd zijn". In andere vertrekken
borrelden fonteinen op. Zo had ook
hier ieder kamertje zijn eigen bete
kenis en versiering.
Er weerklonk zachte koraal-mu-
ziek in ééntonige, maar nooit ver
velende cadans.
„Wat zingt men toch?" vroeg
Ahasverus met zijn hand aan het
oor.
„De naam van Jezus. Ge ziet, dat
iedereen telkenmale de knie en het
hoofd buigt."
TnJSSEN DEUREN VAN HET
PUURSTE GOUD, waarin ko
ningskronen van flonkerend diamant
waren gedreven, daalden we langs
een waaier van trappen af naar een
enorme hal waarvan het gewelf in
het schemerduister zich verloor.
Ahasverus zocht instinctmatig
steun op mijn arm. De overgang uit
de kristal-lichte Konings-vertrekken
ir. deze avond-deemstering was
onverwacht. Hoe dieper wij echter
langs de treden neerwaarts gingen
des te beter konden wij onderschei
den, dat de hal haar licht ontving
door zeven hoge poorten, die ieder
de klaarste zonneschijn in de donkere
ruimte gulpten. En met het licht
stroomde een ver-verwij derde juich-
zang naar binnen. Dat gezang ech
ter werd telkens overstemd door
een machtig zwaar geluid< barsch
en streng uitgalmend: „Het Heilige
voor de heiligen! het Heilige voor
de heiligen!"
„Vanwaar dit schrikwekkend ge
luid?" fluisterde Ahasverus, sid
derend als een riethalm.
„Het is de Paradijs-engel. Laat u
niet ontmoedigen. Een ieder, die het
bruiloftskleed draagt, kan met een
gerust hart de poorten intreden. Let
op hetgeen de anderen doen."
|7R STONDEN IN DE VOORHAL
enige springende fonteinen, wier
stralen glinsterden in het licht, dat
de zeven poorten uitgoten. Rond de
beickens dezer fonteinen was een
groot gedrang van zieken en zwak
ken, die zich het voorhoofd met een
kruisteken bevochtigden.
„Een laatste afwassing, om zich te
hei igen voor het Bruiloftsmaal."
Maar ik heb geen bruiloftskleed
aan," jammerde Ahasverus.
„Zoon van Abraham, troostten
,.De Heer zal voorzien, treedt
binnen in Zijn vreugde".
Samen traden we de tempel bin
nen. Hij hield mijn hand krampach
tig vast. De verlichting was zo schit
terend, dat we even onze ogen toe
knepen, en toen eerst ontwaarden,
dat de helle schijn uitging van vu
rige vlammen die door een kolossale
ruimte op en af waaiden.
„Deze hal, de Eetzaal des Konings.
wordt verlicht door de Heilige Geest.
Er blijft geen hoekje duister, doch
alles is gedoopt in klare waarheid.
De lucht, die ge inademt, is zuive-
genade. Haal ze biddend in. Dat
doet u goed. De lichtende nevels, die
ge allerwege ziet opstijgen, zijn de
wierook-dampen van gebed" aldus
legden we hem fluisterend uit.
Hij bleef bedremmeld staan, over
weldigd door de bovenaardse glorie
der ruimte en het wuivend bewegen
der Vurige tongen. Aan eindeloze
witte tafels knielden eindeloze rijen
met hun doopgewaad bekleede brui
loftsgasten, allen de blik gewend
naar het Oosten.
„Waar wachten zij op?" ademde
hij in mijn oor.
„Op de Heer des huizes, die ko
men gaat. Laten we meer naar vo
ren gaan, ofschoon dat ook mij niet
betaamt."
Wij liepen tussen de witte rijen
door (doch niemand sloeg acht op
ons) en verscholen ons achter een
inham, waar het schip der zaal zich
vernauwt tot een halve cirkel. Er
stond op een verhoog een met een
witte dwaal gedekte tafel. Op de
tafel een gouden kelk met wijn en
een gouden schaal met brood. Daar
naast een opengeslagen Boek.
Aanvankelijk gebeurde er niets
bizonders. De menigte hief een ge
zang a^n, of een grijze priester trad
voor de tafel en las met luider stem
me voor uit het Boek der H. Schrift.
Wij hadden nog ruimschoots tijd
onze gezel voor te lichten, maar hij
v.as ons vóór:
„Deze plechtigheid" zei hij ver
baasd „is dezelfde als bij ons in
de synagoge".
„Uw opmerking is juist. Deze se
rie gezangen, voorlezingen en een
toespraak, die slechts een inleiding
vormen, is overgenomen van de Jo
den. Ge weet, dat de eerste Christe
nen Joden waren. Zij kwamen trouw
in de synagoge, maar gingen dan
over tot het breken van het brood.
De eigenlijke, als ik 't zo zeggen
mag, de typerende eredienst van de
Christenen bestaat in de brood
breking".
„Vertel me eens" vroeg hij ach
ter zijn hand „waar is nu het
Hoofd der Kerk".
„Het Hoofd der Kerk is Christus.
Bedoeit ge echter zijn Plaatsbekle
der, de Paus, deze kunt ge zien zit
ten op een zetel achter het altaar,
met zijn oog gevestigd op de menig
te." Wij wezen met onze vinger naar
de hoge, in floodlight stralende ruim
te waarin als op een amfiteater dui
zenden wit-gemijterde bisschoppen
waren gezeten, met in hun midden
op een verhoog van rots-gesteente
de bisschop van Rome.
„Hij, die in het midden zit, is de
Paus."
Ahasverus tuurde gespannen in de
aangegeven richting. „Vergis ik me
nu" mompelde hij „of begin
nen mijn tweeduizend-jarige ogen
het op te geven? Ik zou zeggen, het
zijn de gelaatstrekken van Petrus,
de visser uit Galilea! Het kan ook
Gregorius VII zijnof Leo IV".
De Paus v/endde zijn ogen even ter
zijde. „Neen, neen" riep Ahasve
rus uit ,.nu zie ik het duidelijker,
het is Pius XII."
INTUSSEN WAS HET GEZANG
VERSTOMD. Een beklemmende
stilte vulde de immense hal, waarin
nog slechts hoorbaar was het zachte
zee-geruisch van de vlammen-ton-
gen, welke, toen de grijze priester
zich over de tafel met brood en
wijn voor-overboog, zich tot één
felle steekvlam verenigden. In het
aureool van de Heilige Geest rees Je
Zoon Gods, omhoog als een geslacht-
De Delftse notaris dr e. B. Libou-
rel, voorzitter van de Broederschap
van Notarissen in Nederland, vierde
Donderdag zijn 70ste verjaardag. Dr.
Libourel, die een groot aantal func
ties in het openbare leven bekleedt,
waaronder het voorzitterschap van
„Het Groene Kruis", mocht van vele
zijden gelukwensen ontvangen. De
harmonie „Kunst na Arbeid" van het
St. Jorisgasthuis, waarvan dr Li
bourel voorzitter-regent is, bracht
de jarige een muziekhulde, die hij
met zijn echtgenote voor zijn huis
in ontvangst nam.
offerd Lam, bloedend uit tal van
wonden. „Door Hem, en met Hem
en in Hem zij u, allerhoogste God,
alle eer en glorie" bad de priester
in stilte.
„Het is de Heer!" juichte dui-
zend-duizend-voud de menigte.
„Ecce Agnus Dei Ziet het Lam
Gods!" jubelde als een opwiekende
vogelschaar het koor der zangers.
„Dat wegneemt de zonden der we
reld" viel de menigte als een
machtig orgel-bruisen in.
Onze metgezel trok ons aan de
mouw: „Ik zie niets", zei hij.
„Maar ziet gij dan de Christus
niet die van het altaar weggaat en
rondwandelt tussen de menigte. Ziet
ge niet, dat Hij ieder der aanzitten-
den omhelst en door de mond naar
binnen treedt en hem geheel en al
van Zichzelf vervult!"
„Ik zie slechts brood en wijn."
„Ach wat" riep ik verwijtend
uit .,dat komt ervan....", maar
slikte r.iijn onbarmhartige woorden
ijlings in; hij kon het toeh niet hel
pen geen bruiloftskleed aan te heb
ben.
Steeds meer naderde, onder de
gedaante van brood, de Heer met
Zijn doorboorde handen en voeten.
Overal, waar Hy stilstond, hoorden
we de gesmoorde uitroep: „Heer, ik
ben niet waardig, dat Gij binnen
gaat onder mijn dak!" ..Heer, ga
weg van mij!, want ik ben een zon
dig mens." Maar bij iedereen ging
Hij vol vriendschaps-verwachting
binnen. Zo kwam Hij. schrede voor
schrede naar de plaats, waar Ahas
verus, de zoon van Abraham, pein
zend stond.
„Vriend" hoorde ik zijn Stem
„waartoe zijt ge gekomen?"
Dit zeggende, raakte Hij met zijn
doorboorde Hand diens ogen aan, en
zij werden geopend.
Ahasverus viel op beide knieën
neer en stamelde: „Mijn Heer en
mijn God."
Er ontstond enige opschudding in
de onmiddellijke omgeving. Onze
metgezel was in zwijm gevallen. En
wij hoorden, als in de verte een
Stem, die zeide: „Haal vlug het beste
kleed en trek het hem aan. Want
mijn zoon hier was verloren en is
teruggevonden." En engelen voer
den de stervende in de schoot van
Abraham.
Dit is het einde van de parabel.
v. P.
Neem 'n AKKERTJE
DE BEURS IETS LEVENDIGER.
Tegen het ten einde lopen van de
week krimpt de handel op de effec
tenbeurs te Amsterdam meestentijds
tot een minimum in. Gisteren was
dit echter niet het geval. De affaire
was weliswaar verre van omvang
rijk, maar er werd toch wat meer be
langstelling aan de dag gelegd, dan
de laatste dagen het geval was en
daarbij was ook de stemming verbe
terd. Nu zijn de koersen in de loop
van de week over het algemeen met
stukjes en beetjes nogal wat achter
uit gegaan en het verlaagde koers-
peil oefende klaarblijkelijk de nodige
attractie uit. Diverse fondsen waren
wat hoger. De belangstelling werd
voornamelijk getrokken door de
scheepvaartmarkt. De beleggings-
markt was stil. Nederlandse Staats
papieren waren vrijwel ongewijzigd.
De Amerikanse markt was verwaar
loosd. Prol. 2 yk procent.
Morgen zal het 25-jarig bestaan I het hoofdgebouw der Universiteit
van de R.K. Universiteit te Nij- aan de Wilhelminasingel te Nijme-
megen worden herdacht. De aula van gen.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan
paus pius xn
Aan Zijn geliefde kinderen Be-
stuurderen, docenten en leerlingen
der R.K. Universiteit te Nijmegen
Heil, geliefde kinderen, en Aposto
lische Zegen.
Vijf en twintig jaren, zo, hebben
Wij vernomen, zal het weldra ge
leden zijn, sinds de Nijmeegse Uni
versiteit onder gelukkige voorteke
nen werd geopend, en er is Ons te
kennen gegeven, hoezeer gij zoudt
wensen, dat Wij, bij de viering van
deze heugelijke gebeurtenis, u deel
achtig zouden maken aan de ge
dachten, die dit feit, waarmede Wij
u Onze gelukwensen aanbieden, in
Ons vaderlijk gemoed oproept. Dit
doen Wij vo^aarne; niet slechts om
dat Wij op de hoogte zijn van de
overvloedige vruchten, die gij in de
ze niet geringe tijdsruimte van Uw
Universiteit hebt mogen oogsten
vruéhten, zo menen Wij, die strek
ken tot de voortgang der menselijke
en der goddelijke wetenschap en tot
de degelijke en ware opvoeding en
vorming der geesten maar ook
omdat Wij u met liefdevolle belang
stelling wensen aan te sporen, om
deze edele onderneming met uw be
proefde ijver en toewijding onder
dagelijks grotere overgave te bevor
deren.
Het is voorzeker duidelijk, dat wel
verre daarvan, dat de Kerk de voort
gang der mense'ijke beschaving zou
willen verhinderen of tegenhouden,
zij veelmeer zoals de geschiede
nis leert geen oudere zorg kent
dan om aan de schitteringen van onze
rede grotere luister bij te zetten, en
met behulp der goddelijke openba
ring, die zich zonder twijfel onmo
gelijk van datgene, wat het men
selijk verstand aan werkelijke waar
heid voortbrengt, kan verwijderen,
onze geest tot een meer wijds en
meer verheven gebied van het weten
overtocht en toegang te verschaf
fen. Waar gij nu door onderzoek, stu
die en onderricht, hetzij enigerlei
soort dwalingen, waarnaar de mens
heid onvermijde^'k afglijdt, ontdekt
en rechtzet, hetzij nieuwe elementen
aan de stand van onze huidige ken
nis toevoegt, doet gij een werk, dat
voorzeker van nut is voor de bur
gerlijke samenleving en anderzijds
zeer welgevallig aan de Katholieke
Kerk. Wanneer gij echter vooroor-
EEN BEHANGER is een philosophisch man.
En als hij het van nature en krachtens zijn
beroep al niet was, dan wordt hij het wel in de
ze tijd. Want al moge het behangselpapier dan
wat minder schaars zijn geworden, de verdere
stoffering van onze kamers vertoont de vergan
kelijkheid van al het aardse in zulk een mate,
dat een stoffeerder ervan aan 't peinzen slaat.
„Ach ja", zegt mijn behanger, terwijl hij be
dachtzaam zijn stijfsel uitsmeert over de ach
terkant van een baan behangselpapier, „ach ja,
alles raakt versleten; de mensen en de karpet
ten ook. We worden allemaal een beetje kaal
mettertijd, de traploper net zo goed. U behoeft
zich niks te generen voor de kale plekken in uw
loper, want een nieuwe krijg je eenvoudig niet.
Als je om 'n vergunninkje vraagt, is het eerste
waar ze naar informeren, of je soms pas ge
trouwd bent, of dat d'r brand geweest is of zo.
En als je dan noch het éne noch het andere ge-
lukkie heb gehad, dan krijg je niks.
't Is vervelend, meneer, maar de mensen kla
gen allemaal en ze vragen om een kleedje, of
een stukkie zeil of een karpet je en het is er niet.
Dan zeggen ze, dat ze toch niet zó op de kale
planken kunnen zitten, maar als het er nou niet
is, wat doe je dan?"
Ja, wat doet een stoffeerder dan? Ik weet wel
iets, maar ik zeg het niet. Hij zegt het ook niet
en gaat voort met zijn papier dubbel te vouwen,
het stijfsel aan de binnenkant. Dan neemt hij
een grote schaar en knipt de rand ervan af. Zorg
vuldig past hij er voor op, dat de baan in het
lood hangt en dan plakt hij het papier met vlug
ge halen van 'n zachte borstel glad.
„Behangen is niet ieders werk, meneer," zegt
hij. „Iedereen denkt, 'dat hij het zelf ook wel
kan, maar laat-ie 't maar eens proberen. Een
vakman ziet direct of een leek het gedaan heeft.
Als het nou goed wil zijn, moet je geen naadjes
kunnen zien. Dat noemen we „stoten". Maar
dan moet je secuur afsnijden en niet knippen.
Dat kan je in moderne huizen doen; in oude
huizen met gespannen onderwerk gaat dat niet.
Daar heb je trouwens heel wat te stellen met
de gevels, die uit het lood gezakt zijn."
„Hoe zó? Wat heeft die gevel met je behang
selpapiertje te maken."
„Wel, als een gevel scheef zit, dan -moet je
extra opletten met je banen, dat ze goed recht
hangen, en niet beginnen met vlak langs de ge
vellijn te plakken, want dan is het net of alle
schilderen scheef komen te hangen."
„Gelukkig zijn er weer aardige behangseltjes"
zeg ik zo. „Hoe deden jullie het, toen er geen
papier was?"
„Toen werkte we met „Vloeba", u weet wel,
vloeibaar behang. Dat was een soort lijmverf,
die zó op het oude behangsel moest worden ge-
smeerd. Och, waar de ondergrond goed was, kon
je wel eens wat aardigs bereiken* Maar nu er
weer papier is, heeft de „Vloeba" afgedaan."
„Als alles zó was als het behangselpapier, dan
zou het nog wel gaan. Maar hoe staat het met
de vloerbedekking en de vitrage-gordijnen?"
„Slecht. Als particulier heb je geen kans om
een stukje linoleum of een gordijntje los te krij
gen. Linoleum wordt door het Rijksbureau voor
Chemische Producten alleen toegewezen aan
hotels, café's, theaters en dergelijke instellingen,
die van belang zijn voor het vreemdelingenver
keer. En verder kunnen doktoren en ziekenhui
zen het krijgen, maar een particulier komt niet
in aanmerking."
„Wordt linoleum dan niet hier gemaakt?"
„Jazeker, in Krommenie bijv. heb je de Ned.
Linoleumfabriek, die weer op volle toeren draait.
Maar alles is voor de export. Wie voor zake
lijke doeleinden dan een beetje linoleum weet
los te peuteren, krijgt gewoonlijk nog niet het
echte. Het echte linoleum is gemalen kurk met
lijnolie op een jute onderlaag. Wat je tegen
woordig veel hebt, is Linofelt. Dat is een soort
balatum op een papieren onderlaag."
„Dan zullen we parket moeten nemen. Dat is
nogal goedkoop te krijgen."
„Jawel, maar in de goedkoopste soorten krijgt
u geen hout. Dat is geprepareerd karton. Bala
tum gebruiken ze er ook al voor. Maar ja, je
moet roeien met de riemen die je hebt, niet
waar."
„En de glasgordijntjes?"
„Hopeloos, meneer. Wat je krijgt als je nog
wat krijgt is van dat smalle goedje, waar
niets mee te beginnen is. Je kunt er met kunst
en vliegwerk een ondergordijntje van maken.
Of zo'n gordijntje in de lucht. Als u wat kant
hebt, kan ik er een strookje kant tussen zetten,
dan lijkt het nog wat. Maar als ik denk aan die
oude Marquisette..."
Hij dreigde lyrisch te worden en de dames,
die de toestand van vóór de oorlog gekend heb
ben, zullen dat begrijpen.
Wie zou niet in vuur en vlam raken voor
Marquisette, als je met een beetje verbandgaas
voor je ramen zit en je denkt aan die soepele
Frangaise, die in gelukkiger jaren de aanblik
van je ramen tot een feest maakte.
Het vitrage-vraagstuk is wel één van de moei
lijkste problemen voor een stoffeerder. Want
met een karpet doe je een half mensenleven en
de stoelbekleding van echt ouderwets trijp kun
je nog eens laten keren en dan gaat het weer
jaren mee. Maar een gordijntje houdt het op z'n
best maar een paar jaren uit. Soms ook niet,
als je de roekeloosheid hebt om het te willen
wassen.
„Ja, die Marquisette", philosopheerde mijn
behanger verder, met een dromerige blik in zijn
ogen, „die kwam uit Frankrijk. Tegenwoordig
staken ze in Frankrijk. Ook uit Zwitserland
kwam mooi goed..." En hij zuchtte.
„Is er tegenwoordig nog vooruitgang te be
speuren?" vroeg ik.
„Op het gebied van karpetten en zo zeker niet.
Verleden jaar kreeg je nog wat. Dit jaar is het
nog minder. En wat zal het volgend jaar bren
gen?"
Ja, in zulke omstandigheden wordt je philo
sophisch als behanger en stoffeerder zijnde.
Waar of niet?
delen, die zich vaak met de schijn
der waarheid smukken, ontmaskert
en in het juiste licht plaats, dan
dient gij een zaak, die zich niet al
leen met de ware beoefening der we
tenschap del^;, maar die bovendien
de weg kan effenen en bereiden,
waarlangs oprecht zoekende geesten
gewezen en gebracht kunnen wor
den tot het omhelzen der christe
lijke leer en haar instelingen. Intus
sen is het onze wens, dat gij er voor
al naar streeft niet alleen het ver
stand maar ook het gemoed op juis
te en doeltreffende wijze te. vor
men en te ontwikkelen. Het verstand
immers moet door toedoen van uw
onderricht door de waarheid naar
alle zijden worden verlicht, en an
derzijds moet het gemoed daadwer
kelijk worden gevormd, naar die
deugdzaamheid, die uit de christe
lijke beginselen ontspruit en door de
goddelijke genade wordt bevestigd.
Dit zijn, beminde kinderen, Onze
vaderlijke vermaningen en Onze
vaderlijke wensen, en opdat zij in
gc/ukkige vervulling mogen gaan,
dragen Wij ze onder bidden en sme
ken aan Gods opperste Majesteit op.
Moge Hij u goedgunstig bijstaan en
moge Hij uit uw werk de vruchten
doen ontspruiten, die niet slechts
de kerk, maar ook uw dierbaar va
derland tot heil zullen zijn.
Hiervan zy de bewerker, en tevens
zij u tot bewijs van Onze bijzondere
welwillenheid de Apostolische Ze
gen, die Wij aan u allen afzonderlijk,
Bestuurderen, docenten en leerlin
gen der R.K. Universiteit te Nijme
gen, liefdevol in de Heer verlenen.
Gegeven te Castel Gandolpho bij
Rome, op 6 Augustus 1948, in het jaar
van Ons Pontificaat.
w.g. Pius ppXII
Als er nu maar eens mensen wa
ren, die mij willen helpen een nieu
we kerk te bouwen. Het kost heus
niet zo veel.
Ik ben Father C. W. van Graven
en woon te Lisse. Ben 15 jaar aan
een stuk in midden-Afrika geweest
bij de zwarten van Uganda, en ik ga
weer terug zo gauw mijn vacantie
om is
Ik ben wel niet jong meer,' zo
eventjes over 60 jaar, doch ik zou
geen raad weten, als ik niet meer
naar m'n zwarte parochianen terug
mocht.
Ik woon in Uganda, district heet
Budama, m'ijn missie heet Achilet.
Vroeger was ik pastoor in Nyangole,
doch in 1940 was is aangezocht door
mijn bisschop een nieuwe missie
statie te openen, enige mijlen ver
der ergens in de wildernis in het
hoge gras.
En nu heb ik alweer 5 a 6000
Christenen.
Mijn eerste kerkje was van leem
en bestaat niet meer. Mijn tweede
kerk was gebouwd met goede ste
nen en bestaat nog wel met haar
strooien dak en ramen zonder glas.
Dat kerkje doet ook dienst als kate-
chismus-lokaal voor mijn ongeveer
200 jongens en meisjes van 1420
jaar.
We dopen twee keer per jaar, Juli
en December, iedere keer ongeveer
200. is 4 a 500 per jaar.
Die grote jongens en meisjes kun
nen niet zo gemakkelijk stil zitten;
we moeten de katechismus wat
smakelijk maken en ze dus nu en
dan laten lachen.
En men mag natuurlijk niet on
eerbiedig zijn in de kerk, wanneer
we de katechism'us uitleggen. Dat
kerkje is trouwens toch te klein
voor mijn Christenen op Zondag.
Zeer vaak wordt de H. Mis opge
dragen buiten in de open lucht.
Daarom, laat dat kerkje katechis-
musgebouw blijven en laat mij een
flinke echte kerk bouwen.
Stenen bakken doen we zelf. Het
kost misschien 10 a 15000 gulden.
Wie helpt my?
Uw dankbare:
C. W. van Graven,
Achterweg 25, Lisse.
Giro 521293.
Of: Laat mij eens bij U komen
praten?