Mensen in hun In de eetzaal van grote Koning de Brief van Z.H. de Paus aan de R.K. Universiteit a e stoffeerder peinst over de vergankelijkheid Missiewerk bij de negers in Uganda Zaterdag ió october 1948 de leidse courant tweede blad pagina j DE PARABEL VAN HET INTERNATIONALE HOTEL Het portaal, waarin wij OP EEN BANK TE RUSTEN zaten was afgesloten door zilveren vleugeldeuren, waarin de letter M., met een kroontje gedekt, sierlijk en kunstig was uitgewerkt. „Ofschoon gc u bij onze rondgang waardig hebt gedragen, Ahasverus" meenden we te moeten vermanen „thans voegt u schroom en eerbied. Gij staat voor de appartementen der Koningin." „Toch schijnt iedereen vrij in- en uit te gaan" merkte hij op. De zil veren deuren openden en sloten zich onophoudelijk als de vlucht van een witte duif. „Niemand spreekt van de apparte menten der Koningin. Het is een voudig: we lopen even aan in het huis van onze Moeder. Er is in 't ge heel geen etiquette. Volg mij.'' We gingen door een veertig-tal ka mers, die met elkaar in verbinding stonden, zodat men van het begin een doorkijk had op alle. Deze rij van vertrekken draagt gezamenlijk de naam van Lauretaanse Litanie en ieder vertrekje heeft weer een eigen naam en een passende stoffe ring, zoals het „Gulden Huis" rijk beiaden met gouden ornamenten, de „Morgenstergeheel in zilver- brocaat gedrapeerd. De kamers, die zich daartoe niet lenen, vertonen de kleuren wit en hemelsblauw, de lievelings-kleuren der Koningin. „Komt de Koningin wei eens in huis?" vroeg Ahasverus bedeesd. „Zelden. Een enkele maal, maar bij uitzondering. Men vertelde mij, dat onlangs een Romeinse tram-conduc teur Haar ontmoette. De man stond juist op het punt, in een dwarse bui, de „Steenrots" te verlaten." „En keerde toen ijlings terug?" „Vermoedelijk wel! Het is^ ook geen geringe onderscheiding." Door een spiegelzaal en een reeks kamers, in ieder waar van een juwelen-kroon te schitte ren lag, met als allerfraaiste de kroon des V redes, kwamen we in een zaal, die met bloedrode .gordijnen om en om was behangen, en welke de zaal van het Onbevlekt Hart van Maria werd genoemd. De zaal was vol met mensen, die onderdrukt snikten of luid hun nood klaagden rond een schilderij van de Moeder. Het schilderij was van eerbiedwaar dige ouderdom. De kleuren ervan waren verbleekt, maar de ogen za gen met moederlijke tederheid op de smekers neer. Iedereen, die zijn na righeid kwam vertellen, ging ge troost heen. Er werd echter zoveel ellende uit geschreid, dat wij de onthutste Ahas verus spoedig wegtrokken naar de belendende zaal, veel groter en wijdser nog dan de vorige, maar eveneens van onder tot boven met rood fluweel overtrokken. Het was de Zaal van het Heilig Hart van Jezus. We konden ons ternauwer nood een weg banen door de menig te, die smekend en biddend de ar men uitstrekte naar een afbeelding van het Bloedend Hart, om eerher stel te geven voor de beledigingen, welke Christus dag in dag uit wor den aangedaan. Het betaamde ons niet hier als kijkers te blijven staan, waarom we stilletjes wegslopen door de deur aan de andere zijde. Daar bevonden wij ons weer in een zelfde vlucht van door-verbon den kamers, maar thans lag een gang in het midden en openden zich ka mers aan tv/ee zijden. De ene kant v/as de „Litanie van het H. Hart", de andere de „Litanie van de Zoete Naam" geheten; de ene kant rood, de andere kant zuiver-wit gestof feerd. In een dezer vertrekken waren alle schatten van wijsheid en weten schap langs de wanden opgestapeld, terwijl in een gouden randschrift de woorden liepen: O, si Jesus Christus crucifixus in cor nostrum Veniret quam cito et sufficienter docti esse- mus O, als de gekruiste Jezus Christus in ons hart kwam, hoe spoedig en afdoende zouden wij dan geleerd zijn". In andere vertrekken borrelden fonteinen op. Zo had ook hier ieder kamertje zijn eigen bete kenis en versiering. Er weerklonk zachte koraal-mu- ziek in ééntonige, maar nooit ver velende cadans. „Wat zingt men toch?" vroeg Ahasverus met zijn hand aan het oor. „De naam van Jezus. Ge ziet, dat iedereen telkenmale de knie en het hoofd buigt." TnJSSEN DEUREN VAN HET PUURSTE GOUD, waarin ko ningskronen van flonkerend diamant waren gedreven, daalden we langs een waaier van trappen af naar een enorme hal waarvan het gewelf in het schemerduister zich verloor. Ahasverus zocht instinctmatig steun op mijn arm. De overgang uit de kristal-lichte Konings-vertrekken ir. deze avond-deemstering was onverwacht. Hoe dieper wij echter langs de treden neerwaarts gingen des te beter konden wij onderschei den, dat de hal haar licht ontving door zeven hoge poorten, die ieder de klaarste zonneschijn in de donkere ruimte gulpten. En met het licht stroomde een ver-verwij derde juich- zang naar binnen. Dat gezang ech ter werd telkens overstemd door een machtig zwaar geluid< barsch en streng uitgalmend: „Het Heilige voor de heiligen! het Heilige voor de heiligen!" „Vanwaar dit schrikwekkend ge luid?" fluisterde Ahasverus, sid derend als een riethalm. „Het is de Paradijs-engel. Laat u niet ontmoedigen. Een ieder, die het bruiloftskleed draagt, kan met een gerust hart de poorten intreden. Let op hetgeen de anderen doen." |7R STONDEN IN DE VOORHAL enige springende fonteinen, wier stralen glinsterden in het licht, dat de zeven poorten uitgoten. Rond de beickens dezer fonteinen was een groot gedrang van zieken en zwak ken, die zich het voorhoofd met een kruisteken bevochtigden. „Een laatste afwassing, om zich te hei igen voor het Bruiloftsmaal." Maar ik heb geen bruiloftskleed aan," jammerde Ahasverus. „Zoon van Abraham, troostten ,.De Heer zal voorzien, treedt binnen in Zijn vreugde". Samen traden we de tempel bin nen. Hij hield mijn hand krampach tig vast. De verlichting was zo schit terend, dat we even onze ogen toe knepen, en toen eerst ontwaarden, dat de helle schijn uitging van vu rige vlammen die door een kolossale ruimte op en af waaiden. „Deze hal, de Eetzaal des Konings. wordt verlicht door de Heilige Geest. Er blijft geen hoekje duister, doch alles is gedoopt in klare waarheid. De lucht, die ge inademt, is zuive- genade. Haal ze biddend in. Dat doet u goed. De lichtende nevels, die ge allerwege ziet opstijgen, zijn de wierook-dampen van gebed" aldus legden we hem fluisterend uit. Hij bleef bedremmeld staan, over weldigd door de bovenaardse glorie der ruimte en het wuivend bewegen der Vurige tongen. Aan eindeloze witte tafels knielden eindeloze rijen met hun doopgewaad bekleede brui loftsgasten, allen de blik gewend naar het Oosten. „Waar wachten zij op?" ademde hij in mijn oor. „Op de Heer des huizes, die ko men gaat. Laten we meer naar vo ren gaan, ofschoon dat ook mij niet betaamt." Wij liepen tussen de witte rijen door (doch niemand sloeg acht op ons) en verscholen ons achter een inham, waar het schip der zaal zich vernauwt tot een halve cirkel. Er stond op een verhoog een met een witte dwaal gedekte tafel. Op de tafel een gouden kelk met wijn en een gouden schaal met brood. Daar naast een opengeslagen Boek. Aanvankelijk gebeurde er niets bizonders. De menigte hief een ge zang a^n, of een grijze priester trad voor de tafel en las met luider stem me voor uit het Boek der H. Schrift. Wij hadden nog ruimschoots tijd onze gezel voor te lichten, maar hij v.as ons vóór: „Deze plechtigheid" zei hij ver baasd „is dezelfde als bij ons in de synagoge". „Uw opmerking is juist. Deze se rie gezangen, voorlezingen en een toespraak, die slechts een inleiding vormen, is overgenomen van de Jo den. Ge weet, dat de eerste Christe nen Joden waren. Zij kwamen trouw in de synagoge, maar gingen dan over tot het breken van het brood. De eigenlijke, als ik 't zo zeggen mag, de typerende eredienst van de Christenen bestaat in de brood breking". „Vertel me eens" vroeg hij ach ter zijn hand „waar is nu het Hoofd der Kerk". „Het Hoofd der Kerk is Christus. Bedoeit ge echter zijn Plaatsbekle der, de Paus, deze kunt ge zien zit ten op een zetel achter het altaar, met zijn oog gevestigd op de menig te." Wij wezen met onze vinger naar de hoge, in floodlight stralende ruim te waarin als op een amfiteater dui zenden wit-gemijterde bisschoppen waren gezeten, met in hun midden op een verhoog van rots-gesteente de bisschop van Rome. „Hij, die in het midden zit, is de Paus." Ahasverus tuurde gespannen in de aangegeven richting. „Vergis ik me nu" mompelde hij „of begin nen mijn tweeduizend-jarige ogen het op te geven? Ik zou zeggen, het zijn de gelaatstrekken van Petrus, de visser uit Galilea! Het kan ook Gregorius VII zijnof Leo IV". De Paus v/endde zijn ogen even ter zijde. „Neen, neen" riep Ahasve rus uit ,.nu zie ik het duidelijker, het is Pius XII." INTUSSEN WAS HET GEZANG VERSTOMD. Een beklemmende stilte vulde de immense hal, waarin nog slechts hoorbaar was het zachte zee-geruisch van de vlammen-ton- gen, welke, toen de grijze priester zich over de tafel met brood en wijn voor-overboog, zich tot één felle steekvlam verenigden. In het aureool van de Heilige Geest rees Je Zoon Gods, omhoog als een geslacht- De Delftse notaris dr e. B. Libou- rel, voorzitter van de Broederschap van Notarissen in Nederland, vierde Donderdag zijn 70ste verjaardag. Dr. Libourel, die een groot aantal func ties in het openbare leven bekleedt, waaronder het voorzitterschap van „Het Groene Kruis", mocht van vele zijden gelukwensen ontvangen. De harmonie „Kunst na Arbeid" van het St. Jorisgasthuis, waarvan dr Li bourel voorzitter-regent is, bracht de jarige een muziekhulde, die hij met zijn echtgenote voor zijn huis in ontvangst nam. offerd Lam, bloedend uit tal van wonden. „Door Hem, en met Hem en in Hem zij u, allerhoogste God, alle eer en glorie" bad de priester in stilte. „Het is de Heer!" juichte dui- zend-duizend-voud de menigte. „Ecce Agnus Dei Ziet het Lam Gods!" jubelde als een opwiekende vogelschaar het koor der zangers. „Dat wegneemt de zonden der we reld" viel de menigte als een machtig orgel-bruisen in. Onze metgezel trok ons aan de mouw: „Ik zie niets", zei hij. „Maar ziet gij dan de Christus niet die van het altaar weggaat en rondwandelt tussen de menigte. Ziet ge niet, dat Hij ieder der aanzitten- den omhelst en door de mond naar binnen treedt en hem geheel en al van Zichzelf vervult!" „Ik zie slechts brood en wijn." „Ach wat" riep ik verwijtend uit .,dat komt ervan....", maar slikte r.iijn onbarmhartige woorden ijlings in; hij kon het toeh niet hel pen geen bruiloftskleed aan te heb ben. Steeds meer naderde, onder de gedaante van brood, de Heer met Zijn doorboorde handen en voeten. Overal, waar Hy stilstond, hoorden we de gesmoorde uitroep: „Heer, ik ben niet waardig, dat Gij binnen gaat onder mijn dak!" ..Heer, ga weg van mij!, want ik ben een zon dig mens." Maar bij iedereen ging Hij vol vriendschaps-verwachting binnen. Zo kwam Hij. schrede voor schrede naar de plaats, waar Ahas verus, de zoon van Abraham, pein zend stond. „Vriend" hoorde ik zijn Stem „waartoe zijt ge gekomen?" Dit zeggende, raakte Hij met zijn doorboorde Hand diens ogen aan, en zij werden geopend. Ahasverus viel op beide knieën neer en stamelde: „Mijn Heer en mijn God." Er ontstond enige opschudding in de onmiddellijke omgeving. Onze metgezel was in zwijm gevallen. En wij hoorden, als in de verte een Stem, die zeide: „Haal vlug het beste kleed en trek het hem aan. Want mijn zoon hier was verloren en is teruggevonden." En engelen voer den de stervende in de schoot van Abraham. Dit is het einde van de parabel. v. P. Neem 'n AKKERTJE DE BEURS IETS LEVENDIGER. Tegen het ten einde lopen van de week krimpt de handel op de effec tenbeurs te Amsterdam meestentijds tot een minimum in. Gisteren was dit echter niet het geval. De affaire was weliswaar verre van omvang rijk, maar er werd toch wat meer be langstelling aan de dag gelegd, dan de laatste dagen het geval was en daarbij was ook de stemming verbe terd. Nu zijn de koersen in de loop van de week over het algemeen met stukjes en beetjes nogal wat achter uit gegaan en het verlaagde koers- peil oefende klaarblijkelijk de nodige attractie uit. Diverse fondsen waren wat hoger. De belangstelling werd voornamelijk getrokken door de scheepvaartmarkt. De beleggings- markt was stil. Nederlandse Staats papieren waren vrijwel ongewijzigd. De Amerikanse markt was verwaar loosd. Prol. 2 yk procent. Morgen zal het 25-jarig bestaan I het hoofdgebouw der Universiteit van de R.K. Universiteit te Nij- aan de Wilhelminasingel te Nijme- megen worden herdacht. De aula van gen. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan paus pius xn Aan Zijn geliefde kinderen Be- stuurderen, docenten en leerlingen der R.K. Universiteit te Nijmegen Heil, geliefde kinderen, en Aposto lische Zegen. Vijf en twintig jaren, zo, hebben Wij vernomen, zal het weldra ge leden zijn, sinds de Nijmeegse Uni versiteit onder gelukkige voorteke nen werd geopend, en er is Ons te kennen gegeven, hoezeer gij zoudt wensen, dat Wij, bij de viering van deze heugelijke gebeurtenis, u deel achtig zouden maken aan de ge dachten, die dit feit, waarmede Wij u Onze gelukwensen aanbieden, in Ons vaderlijk gemoed oproept. Dit doen Wij vo^aarne; niet slechts om dat Wij op de hoogte zijn van de overvloedige vruchten, die gij in de ze niet geringe tijdsruimte van Uw Universiteit hebt mogen oogsten vruéhten, zo menen Wij, die strek ken tot de voortgang der menselijke en der goddelijke wetenschap en tot de degelijke en ware opvoeding en vorming der geesten maar ook omdat Wij u met liefdevolle belang stelling wensen aan te sporen, om deze edele onderneming met uw be proefde ijver en toewijding onder dagelijks grotere overgave te bevor deren. Het is voorzeker duidelijk, dat wel verre daarvan, dat de Kerk de voort gang der mense'ijke beschaving zou willen verhinderen of tegenhouden, zij veelmeer zoals de geschiede nis leert geen oudere zorg kent dan om aan de schitteringen van onze rede grotere luister bij te zetten, en met behulp der goddelijke openba ring, die zich zonder twijfel onmo gelijk van datgene, wat het men selijk verstand aan werkelijke waar heid voortbrengt, kan verwijderen, onze geest tot een meer wijds en meer verheven gebied van het weten overtocht en toegang te verschaf fen. Waar gij nu door onderzoek, stu die en onderricht, hetzij enigerlei soort dwalingen, waarnaar de mens heid onvermijde^'k afglijdt, ontdekt en rechtzet, hetzij nieuwe elementen aan de stand van onze huidige ken nis toevoegt, doet gij een werk, dat voorzeker van nut is voor de bur gerlijke samenleving en anderzijds zeer welgevallig aan de Katholieke Kerk. Wanneer gij echter vooroor- EEN BEHANGER is een philosophisch man. En als hij het van nature en krachtens zijn beroep al niet was, dan wordt hij het wel in de ze tijd. Want al moge het behangselpapier dan wat minder schaars zijn geworden, de verdere stoffering van onze kamers vertoont de vergan kelijkheid van al het aardse in zulk een mate, dat een stoffeerder ervan aan 't peinzen slaat. „Ach ja", zegt mijn behanger, terwijl hij be dachtzaam zijn stijfsel uitsmeert over de ach terkant van een baan behangselpapier, „ach ja, alles raakt versleten; de mensen en de karpet ten ook. We worden allemaal een beetje kaal mettertijd, de traploper net zo goed. U behoeft zich niks te generen voor de kale plekken in uw loper, want een nieuwe krijg je eenvoudig niet. Als je om 'n vergunninkje vraagt, is het eerste waar ze naar informeren, of je soms pas ge trouwd bent, of dat d'r brand geweest is of zo. En als je dan noch het éne noch het andere ge- lukkie heb gehad, dan krijg je niks. 't Is vervelend, meneer, maar de mensen kla gen allemaal en ze vragen om een kleedje, of een stukkie zeil of een karpet je en het is er niet. Dan zeggen ze, dat ze toch niet zó op de kale planken kunnen zitten, maar als het er nou niet is, wat doe je dan?" Ja, wat doet een stoffeerder dan? Ik weet wel iets, maar ik zeg het niet. Hij zegt het ook niet en gaat voort met zijn papier dubbel te vouwen, het stijfsel aan de binnenkant. Dan neemt hij een grote schaar en knipt de rand ervan af. Zorg vuldig past hij er voor op, dat de baan in het lood hangt en dan plakt hij het papier met vlug ge halen van 'n zachte borstel glad. „Behangen is niet ieders werk, meneer," zegt hij. „Iedereen denkt, 'dat hij het zelf ook wel kan, maar laat-ie 't maar eens proberen. Een vakman ziet direct of een leek het gedaan heeft. Als het nou goed wil zijn, moet je geen naadjes kunnen zien. Dat noemen we „stoten". Maar dan moet je secuur afsnijden en niet knippen. Dat kan je in moderne huizen doen; in oude huizen met gespannen onderwerk gaat dat niet. Daar heb je trouwens heel wat te stellen met de gevels, die uit het lood gezakt zijn." „Hoe zó? Wat heeft die gevel met je behang selpapiertje te maken." „Wel, als een gevel scheef zit, dan -moet je extra opletten met je banen, dat ze goed recht hangen, en niet beginnen met vlak langs de ge vellijn te plakken, want dan is het net of alle schilderen scheef komen te hangen." „Gelukkig zijn er weer aardige behangseltjes" zeg ik zo. „Hoe deden jullie het, toen er geen papier was?" „Toen werkte we met „Vloeba", u weet wel, vloeibaar behang. Dat was een soort lijmverf, die zó op het oude behangsel moest worden ge- smeerd. Och, waar de ondergrond goed was, kon je wel eens wat aardigs bereiken* Maar nu er weer papier is, heeft de „Vloeba" afgedaan." „Als alles zó was als het behangselpapier, dan zou het nog wel gaan. Maar hoe staat het met de vloerbedekking en de vitrage-gordijnen?" „Slecht. Als particulier heb je geen kans om een stukje linoleum of een gordijntje los te krij gen. Linoleum wordt door het Rijksbureau voor Chemische Producten alleen toegewezen aan hotels, café's, theaters en dergelijke instellingen, die van belang zijn voor het vreemdelingenver keer. En verder kunnen doktoren en ziekenhui zen het krijgen, maar een particulier komt niet in aanmerking." „Wordt linoleum dan niet hier gemaakt?" „Jazeker, in Krommenie bijv. heb je de Ned. Linoleumfabriek, die weer op volle toeren draait. Maar alles is voor de export. Wie voor zake lijke doeleinden dan een beetje linoleum weet los te peuteren, krijgt gewoonlijk nog niet het echte. Het echte linoleum is gemalen kurk met lijnolie op een jute onderlaag. Wat je tegen woordig veel hebt, is Linofelt. Dat is een soort balatum op een papieren onderlaag." „Dan zullen we parket moeten nemen. Dat is nogal goedkoop te krijgen." „Jawel, maar in de goedkoopste soorten krijgt u geen hout. Dat is geprepareerd karton. Bala tum gebruiken ze er ook al voor. Maar ja, je moet roeien met de riemen die je hebt, niet waar." „En de glasgordijntjes?" „Hopeloos, meneer. Wat je krijgt als je nog wat krijgt is van dat smalle goedje, waar niets mee te beginnen is. Je kunt er met kunst en vliegwerk een ondergordijntje van maken. Of zo'n gordijntje in de lucht. Als u wat kant hebt, kan ik er een strookje kant tussen zetten, dan lijkt het nog wat. Maar als ik denk aan die oude Marquisette..." Hij dreigde lyrisch te worden en de dames, die de toestand van vóór de oorlog gekend heb ben, zullen dat begrijpen. Wie zou niet in vuur en vlam raken voor Marquisette, als je met een beetje verbandgaas voor je ramen zit en je denkt aan die soepele Frangaise, die in gelukkiger jaren de aanblik van je ramen tot een feest maakte. Het vitrage-vraagstuk is wel één van de moei lijkste problemen voor een stoffeerder. Want met een karpet doe je een half mensenleven en de stoelbekleding van echt ouderwets trijp kun je nog eens laten keren en dan gaat het weer jaren mee. Maar een gordijntje houdt het op z'n best maar een paar jaren uit. Soms ook niet, als je de roekeloosheid hebt om het te willen wassen. „Ja, die Marquisette", philosopheerde mijn behanger verder, met een dromerige blik in zijn ogen, „die kwam uit Frankrijk. Tegenwoordig staken ze in Frankrijk. Ook uit Zwitserland kwam mooi goed..." En hij zuchtte. „Is er tegenwoordig nog vooruitgang te be speuren?" vroeg ik. „Op het gebied van karpetten en zo zeker niet. Verleden jaar kreeg je nog wat. Dit jaar is het nog minder. En wat zal het volgend jaar bren gen?" Ja, in zulke omstandigheden wordt je philo sophisch als behanger en stoffeerder zijnde. Waar of niet? delen, die zich vaak met de schijn der waarheid smukken, ontmaskert en in het juiste licht plaats, dan dient gij een zaak, die zich niet al leen met de ware beoefening der we tenschap del^;, maar die bovendien de weg kan effenen en bereiden, waarlangs oprecht zoekende geesten gewezen en gebracht kunnen wor den tot het omhelzen der christe lijke leer en haar instelingen. Intus sen is het onze wens, dat gij er voor al naar streeft niet alleen het ver stand maar ook het gemoed op juis te en doeltreffende wijze te. vor men en te ontwikkelen. Het verstand immers moet door toedoen van uw onderricht door de waarheid naar alle zijden worden verlicht, en an derzijds moet het gemoed daadwer kelijk worden gevormd, naar die deugdzaamheid, die uit de christe lijke beginselen ontspruit en door de goddelijke genade wordt bevestigd. Dit zijn, beminde kinderen, Onze vaderlijke vermaningen en Onze vaderlijke wensen, en opdat zij in gc/ukkige vervulling mogen gaan, dragen Wij ze onder bidden en sme ken aan Gods opperste Majesteit op. Moge Hij u goedgunstig bijstaan en moge Hij uit uw werk de vruchten doen ontspruiten, die niet slechts de kerk, maar ook uw dierbaar va derland tot heil zullen zijn. Hiervan zy de bewerker, en tevens zij u tot bewijs van Onze bijzondere welwillenheid de Apostolische Ze gen, die Wij aan u allen afzonderlijk, Bestuurderen, docenten en leerlin gen der R.K. Universiteit te Nijme gen, liefdevol in de Heer verlenen. Gegeven te Castel Gandolpho bij Rome, op 6 Augustus 1948, in het jaar van Ons Pontificaat. w.g. Pius ppXII Als er nu maar eens mensen wa ren, die mij willen helpen een nieu we kerk te bouwen. Het kost heus niet zo veel. Ik ben Father C. W. van Graven en woon te Lisse. Ben 15 jaar aan een stuk in midden-Afrika geweest bij de zwarten van Uganda, en ik ga weer terug zo gauw mijn vacantie om is Ik ben wel niet jong meer,' zo eventjes over 60 jaar, doch ik zou geen raad weten, als ik niet meer naar m'n zwarte parochianen terug mocht. Ik woon in Uganda, district heet Budama, m'ijn missie heet Achilet. Vroeger was ik pastoor in Nyangole, doch in 1940 was is aangezocht door mijn bisschop een nieuwe missie statie te openen, enige mijlen ver der ergens in de wildernis in het hoge gras. En nu heb ik alweer 5 a 6000 Christenen. Mijn eerste kerkje was van leem en bestaat niet meer. Mijn tweede kerk was gebouwd met goede ste nen en bestaat nog wel met haar strooien dak en ramen zonder glas. Dat kerkje doet ook dienst als kate- chismus-lokaal voor mijn ongeveer 200 jongens en meisjes van 1420 jaar. We dopen twee keer per jaar, Juli en December, iedere keer ongeveer 200. is 4 a 500 per jaar. Die grote jongens en meisjes kun nen niet zo gemakkelijk stil zitten; we moeten de katechismus wat smakelijk maken en ze dus nu en dan laten lachen. En men mag natuurlijk niet on eerbiedig zijn in de kerk, wanneer we de katechism'us uitleggen. Dat kerkje is trouwens toch te klein voor mijn Christenen op Zondag. Zeer vaak wordt de H. Mis opge dragen buiten in de open lucht. Daarom, laat dat kerkje katechis- musgebouw blijven en laat mij een flinke echte kerk bouwen. Stenen bakken doen we zelf. Het kost misschien 10 a 15000 gulden. Wie helpt my? Uw dankbare: C. W. van Graven, Achterweg 25, Lisse. Giro 521293. Of: Laat mij eens bij U komen praten?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1948 | | pagina 5