EEN HALVE EEUW IS
5)e Ocoanó&eóiifgitify in 1898
dom JConingin WMAeünina
1898-1948
ZATERDAG 5 JUNI 1948
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD PAGINA 1
Ontevreden
autorijders
HET ZONDAGS-VERBOD
EN DE
WEELDEBELASTING
Op de jaarvergadering van de
K.N.A.C. werd bij de rondvraag uit
de boezem der vergadering vooral
critiek geoefend op de voorgestelde
weeldebelasting op auto's ei\ op het
instituut dec Zondagsrijvergunnin
gen. Wat de weeldebelasting betreft
zou de toe&tand ingeval van aanne
ming zo worden dat bij aankoop
Van een nieuwe auto ongeveer vijf
tig percent aan belasting zou wor
den geheven, wat een wanverhou-
ding zou zijn, te mper daar in ver
reweg de meeste gevallen de auto
bezitters niet voor hun plezier rij
den maar voor de uitoefening van
«hun beroep. Geprotesteerd moet
worden tegen de opvatting als zou
een auto een luxe betekenen.
Tevens laakte een der aanwezigen
onder betuigingen van instemming
het werk der verkeersinsjiecties die
hij het liefst afgeschaft zou willen
zien aangezien er toch slechts zeer
weinig wagens worden toegewezen,
zodat het altijd door deze ambtelijke
instanties aangevoerde motief van
drukte een dooddoener moet heten,
terwijl men vaak bovendien nog op
onhebbelijke wijze wordt te woord
gestaan. Te denken geeft het feit,
dat steeds vrijwel nieuwe wagens te
koop zijn, zij het tegen exorbitante
prijzen, waaruit blijkt dat tal van
toewijzingen zijn verleend aan men
sen die eigenlijk geen nieuwe wa
gen nodig hadden. Een ander lid
was het echter niet eens met deze
aanval op de verkéersinspecties.
De voorzitter jhr. nrr. Smits van
Oyen verklaarde dat de toestand
pas goed zal ?ijn wanneer de auto's
worden vrijglgeven. Hij zag er wei
nig heil in zich thans over deze
kwestie tot de minister te wenden,
aangezien de verkiezingen voor de
deur staan. Zodra die achter de rug
zijn zal het bestuur contact moeten
zoeken met de minister. Het meest
urgent is evenwel de kwestie van
de weeldebelasting, waarvan de in
voering voorkomen rhoet worden.
De vergadering besloot aan het
bestuur opdracht te geven zich tot
de regering en het parlement te.
wenden met het verzoek dit belas-
tingontwerp in te trekken c.q. niet
goe<^ te keuren.
Inzake de Zondagsrijvetguhningen
meenden verschillende leden dat
deze voor vele autobezitters een on
billijkheid inhouden. En dan vooral
voor de minder gefortuneerden
want wie wel gfeed bij kas is kan
immers toch op Zondag rijden.door
een taxi te nemen.
Teneinde het plezierrijden' te be
moeilijken zou een oplossing hierin
kunnen bestaan dat op Zondagen
de henzin everkoop werd stop gezet,
wat tevens het voordeel mee zou
brengen dat het aan buitenlandse
automobilisten onmogelijk werd ge
maakt op Zondagen in Nederland
benzine in te slaan en die nret
zwart gekochte guldens, te betalen.
Besloten werd dat het bestuur
zich tot de regering" zal wenden met
verschillendesuggesties strekkende
tot opheffing van het Zondags-rij
verbod. Behalve een verbod voor
benzinieverkoop op Zondagen zoii
ook een regeling kunnen worden
getroffen volgens welke een op die
dagen rijdende automobilist bij
controle zou dienen te bewijzen dat
hij zijn wagen gébruikte in een
werkelijk geval van noodzaak en
niet voor zijn genoegen.
VOORTZETTING TRIBUNAAL
ZAKEN.
In verband met de voortzetting
van tribunaalzaken, nu de tribunaals
zijn opgeheven, zijn tpt kantonrech-
„ter-plaatsvervangers benoemd in het
vroeger tribunaal Den Haag e.o.
mr. A. W. J. van Vryberghe de
Coningh, mr. E. G. Bisselick, mr. H.
Anema, en voor de Leidse zaken
mr. de Ruyter de Wil^t.
PROCLAMATIE
EN
KLOKGELUI
NU DE DATUM van de inhuldiging van H. K.
H. de Prinses-Regentes als Koningin Ju
liana is vastgesteld, moge herinnerd worden aan
die dag, straks vijftig jaar geleden, 6 Septem
ber 1898 toen haar koninklijke moeder in de
Nieuwe Kerk te Amsterdam is ingehuldigd.
Op 31 Augustus van dat jaar had H. iM. Ko
ningin Wilhelmina bij het bereiken Van de acht
tienjarige leeftijd de regering aanvaard. Zij
vaardigde daarbij de volgende proclamatie uit:
„Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Ko
ningin der Nederlanden, Prinses van Oran-
je-Nassau enz. enz. enz.
Aan mijn volk.
Op deze voor u en mij gewiqhtigen dag
gevoel ik mij gedrongen eenige woorden
'tot u te richten.
Allereerst een woord van warme dank
baarheid. Sedert mijn vroegste jeugd hebt
gij mij omgeven met uwe liefde. Uit alle
deelen van het koninkrijk, uit alle kringen
der maatschappij, van ouden en jongen,
ontving ik steeds de treffendste blijken van
gehechtheid. Nadat mijn beminde vader mij
was ontvallen, werd al uwe
aanhankelijkheid aan mijn
stamhuis op mij overge
bracht. Thans nu ik gereed
sta de schoone, doch zware
taak, waartoe ik geroepen
ben, te aanvaarden, gevoel
ik mij als gedragen door uw
trouw.
Ontvangt mijnen dank.
Hetgeen ik tot dusver mocht
ondervinden liet onuitwisch-
bare indrukken bij mij na.
Het is mij een waarborg
voor de toekomst. Mijn innig
geliefde moeder, aan wie ik
onuitsprekelijk, veel Ver
schuldigd ben, gaf mij het
voorbeeld van een edele en
verhevene opvatting der
plichten, die op mij rusten.
Ik stel mij tot levensdoel
dat' voorbeeld na te volgen,
te regeeren zooals van een
vorstin uit het Huis van
Oranje wordt verwacht.
Aan de Grondwet getrouw
wensch ik den eerbied voor
dén Nederlandschen naam
en de Nedèrlandsche Vlag te
bevestigen. Ik wensch bij
het opperbestuur over de be
zittingen en koloniën in
Oost en West rechtvaardig
heid te betrachten en naar
mijn vermogen'bij te dragen
tot verhoging van uw gees
telijk en stoffelijk welzijn.
Ik hoop en verwacht, dat
uw aller steun in welken
ambtelijken of maatschap-
pelijken werkkring binnen
of buiten het koninkrijk gij
zijt geplaatst mij daarbij
nooit ontbreken zal.
Op God vertrouwende en met de bede,
dat Hij mij sterke, aanvaard ik de regeering.
Lasten en bevelen, dat deze proclamatie
in de Staatscourant en het Staatsblad op
genomen en ter plaatse, waar zulks gebrui
kelijk is, aangeplakt zal worden.
Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den
31sten Augustus 1898.
WILHELMINA".
Op 5 September 1898 had H. M, Koningin Wil
helmina haar plechtige intocht in Amsterdam
gehouden. Op 6 September geschiedde üe inhul
diging. Op die dag hadden zicli reeds te kwart
over tien in de Nieuwe Kerk ve'rzameld de le
den van de Staten Generaal met de griffiers en
de commiezen-griffiers der beide Kamers.
Mr. van Naamen van Eemnes presideerde de
Verenigde Vergadering van Eerste en Tweede
Kamer: hij deed voorlezing geven van het Ko
ninklijk Besluit van 5 Augustus 1898, waarbij
H. M. de Koninigri-Regentes de Staten-Generaal
had bijeengeroepen ter plechtige beëdiging van
H. M. Koningin Wilhelmina.
Toen de ministers, de leden van de Raad van
State, de leden van het corps diplomatique, de
vorstelijke genodigden en een deputatie van In
dische vorsten hadden plaats genomen deed H.
M. de Koningin-Moeder haar intrede in het
kerkgebouw.
Om elf uur begaf H. M. Koningin Wilhelmina
zich-in plechtige stoet te voet van het paleis op
de Dam naar de Nieuwe Kerk. Zodra zij het pa
leis verliet viel het eerste kanonschot van de sa-
luutbatterijalle klokken van de hoofdstad en.
de Amsterdamse carillons mengden hun klan
ken in het algemene feestgerucht.
Begeleid door de leden van dé commissie van
ontvangst betrad Koningin Wilhelmina, die de
hermelijnen riante! en de diadeem als de teke
nen van haar koninklijke waardigheid droeg,
het kerkgebouw.
Voor het koperen koorhek was de troonzetel
geplaatst, welke ook bij de inhuldiging van ko
ning Willem II en koning Willem ni was ge
bruikt.
Voor de zetels, waarop de beide* vorstinnen
plaats namen, lagen op rood fluwelen kussens
de kroon, de scepter, de rijksappel en de grond
wet. Ter refchterzijde stond vice-admiraal P. ten
Bosch met de standaard van het Koninkrijk en
ter linkerzijde de luitenant-generaal van het
Nederlands-Indische leger,. K. van der Heyden.
Alvorens de eed op de Grondwet af te leggen
hield de jonge Koningin de volgende toespraak:
„Mijne heéren, leden der Staten-Generaal.
Reeds op jeugdigen leeftijd heeft God mij
door het overlijden van mijn onvergetellj-
ken vader tot den troon geroepen, dien ik
onder het zoo wijze en zegenrijke regent
schap mijner'innig geliefde moeder beklom.
Na de vervulling van mijn achttiende le
vensjaar, héb ik de regeering aanvaard;
mijne proclamatie heeft dit aan mijn dier
baar volk bekend gemaakt.
Thans is de ure gekomen, waarin ik mij,
te midden van mijn trouwe Sfatcn-Gene-
raal, onder aanroeping van Gods Heiligen
Naam zal verbinden aan het Nederlandsche
volk, tot instandhouding van zijn dierbaar
ste rechten en vrijheden.
Zoo bevestig ik heden den hechten band,
die tusschen mij en mijn volk bestaat, en
wordt het aloude verbond tusschen Neder
land en Oranje opnieuw bezegeld.
Hoog is mijn roeping, schoon de taak, die
Qod op mijn schouders gelegd heeft. Ik ben
gelukkig en dankbaar, het voik van Neder
land te mogen regeeren, een volk klein in
zielental, doch groot in deugden, krachtig
door aard. en karakter.
Ik acht het een groot voorrecht, dat het
mijn levenstaak en plicht is, al mijn krach
ten te wijden aan het welzijn en den bloei
van^mijn dierbaar vaderland. De woorden
van mijnen beminden vader maak ik tot de
mijne: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg
voor Nederland doen".
Bij de vervulling van mijne taak heb ik
uwe hulp en medewerking noodig. Mijne
heeren leden der volksvertegenwoordiging:
ik ben overtuigd, dat gij mij die in ruime
mate zult verleenen.
Laat ons samen arbeiden voor het geluk
en den voorspoed van het Nederlandsche
volk. Dat zij ons aller levensdoel.
God zegene uwen en mijnen arbeid, dat
hij strekke tot heil van ons vaderland".
Hierna legde H. M. de volgénde eed af:
„Ik zjveer aan het Nederlandsche volk,
dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden
en handhaven.
Ik zweer, dat ik de onafhankelijkheid en
het grondgebied des Rijks met al mijn ver
mogen zal verdedigen en bewaren; dat ik
de algemeene en bijzondere vrijheid en de
rechten van al mijn onderdanen zal be
schermen en tot instandhouding en bevor
dering van de algemeene en bijzondere wel
vaart alle middelen zal aanwenden, welke
de wetten te mijner beschikking stellen,
zoals een goede koning schuldig is te doen.
Zoo waarlijk helpe mij God almachtig."
Kroningsplechtigheid van H. M. de Koningin in de Nieuwe Kerk te Amsterdam
Uitvoer van groenteii
en fruit in 1947
niet ongunstig
Hel kevertje moet dood
Aan het jaarverslag van het uit-
voer-controlebureau voor tuinbouw
producten over 1947 is het volgende
ontleend:
Op 31 December 1947 bedroeg het
aantal aangesloten exporteurs 729 en
het aantal erkende veilingen 165.
De totale uitvoer van groanten,
fruit en aardappelen-is in 1947 be
langrijk groter geweest dan in 1946.
Wij exporteerden ruim 239.000 ton
tegen 148.000 ton in het voorafgaan
de jaar.
In 1947 zijn o.m. uitgevoerd alles
in kg.):
Vr. aardappelen 9.742.386,
Appelen 4.359.408,
Bloemkool 1.837.928,
Bonen 2.451.098.
Druiven 4.845.419,
Komkommers 8.344.156,
Rodekool 6 048.992,
Savoyekool 15.0.33.637
Wittekool 19.884.972.
Koolrapen 10.473.131,
Kroten 7.033.637.
Meloenen 2.245.037,
Bre^kpeen 13.798.058,
Waspeen 2.458.191,
Peren 15.032.736,
Sla 3.502.868,
Spitskool 1.671.985,
Spruiten 1.020.301,
Tomaten 14.996.80J,
Uien 8$.695.776.
Over het algemeen genomen heb
ben wij, gezien de nog allerminst nor.
male omstandigheden over de resul
taten van onze export geen reden tot
klagen. Wij blijven echter het gemis
voelen van het ontbreken van af
zetmogelijkheid naar onze oosterbu
ren. Thans staat onze uitvoer prac-
tisch op één kaart en dit is n<>g niet
eei^ een sterke troef. De economische
toestand van Engeland toch is zwak
en er hangen onze export, dat heeft
1947 wel bewezen, onverwachte on
gunstige maatregelen boven het hoofd,
die tot grote onaangename verrassin
gen kunnen leiden.
De maatregelen door Engeland ge
nomen tot wering van het colorado
kevergevaar, zqn en blijven voor on
ze export een ernstige handicap* en
belemmeren de uitv^T- v—
of geheel of gedeeltelijk. Een Engelse
commissie heeft zich hier te lande in
het afgelopen jaar op de hoogte ge
steld hoe wij de bestrijding van de
coloradokever hebben aangepakt en
wij kunnen niet aan de indruk ontko
men, dat bij deze commissie zich een
gunstige mening te d!en aanzien moet
hebben gevormd, hetwelk ons doet
hopen of een preferente behandeling
van de invoer van onze groenten in
1948.
Ondanks het feit, dat er van ver
schillende zijden bij herhaling met
nadruk op gewezen is, dat de enige
kans voor onze tuinbouw gelegen is
in het produceren van kwaliteitspro
ducten, schijnt' bij velen nog de ge
dachte te leven, dat het er niet zo
precies óp aankomt.
Zien wij op de buitenlandse mark
ten de producten van onze concurren
ten, dan kunnen wij daaruit lering
trekken en constateren, dat alleen
het beste maar goed genoeg is.
Het afgelopen jaar is voor de ver
zending der producten niet ideaal ge
weest. Houdt men bovendien hierbij
rekening met de nog onvoldoende
transportmiddelen dan zal het duide
lijk zijn, dat onze producten meerma
len in een ongewenste toestand op de
markten aankwamen.
De bedoelde transportmiddelen, zijn
de zeeschepen die de diensten op En
geland onderhouden. Meer dan ooit
hebben wq het „afgelopen jaar be
hoefte gehad aan geventileerde rui
men. terwijl slechts een enkel sChip
ons deze zoo dringend noodzakelijke
service kon bieden. Dit is aanleiding
geweest de betreffende rederijen in
een vergadering bijeen te roepen en
hen voor te stellen in de'schepen, die
regelmatig groenten en fruit vervoe
ren, een ventilatiesysteem aan te
brengen. Over het algemeen ziet
men bij de reders het nut van ge
ventileerde ruimen wel in en er is
besloten, dat door hen met deskundi
gen overleg zal worden gepleegd en
een project gemaakt, waarna zal wor
den bezien of de kosten niet te hoog
zijn om dit uit te voeren.
EEN ROMAN VAN HET WOUD
Paul Keiler
39)
De twee honden slapen van 's mor
gens tot 's avonds en van 's avonds
tot 'smorgens. Dergelijk tuig wordt
gemeenlijk; twaalf jaar oud. Van die
levenstijd verslaapt het er elf. Waar
voor komt het eigenüijk nog op de
wereld!?
Als 'n dergelijke, niet overmatig
interessante overpeinzing me op een
gegeven moment al te zeer ergert,
geef ik de honden een bad. Die ge
beurtenis voltrekt zich in de hof in
een badkuip. Dat brengt altijd een
heidens spektakel mee; want zodra
merken de honden dat vrouw Sturz
de kuip naar buiten draagt, of ze zijn
.verdwenen. Dan begint er een ge
zoek en gejaag, waarbij vrouw Sturz
zo te keer gaat, dat ik mij voor de
buren geneer.
De poedel wordt altijd het eerst
gevangen. Sidderend a's een espen
blad zit hij.in de kuip, laat zich met
warm water inzepen en vervolgens
met een koel stortbad jifwassen. Dat
stortbad breng ijc eerst gewetensvol
op temperatuur: 20 graden Celsius.
Vrouw Sturz, dat gevoelloze schepsel
denkt er niet aan de thermome^r te
halen, ze wil de gieter eenvoudig uit
de pomp vullen. Nu, dat praat ik haar
energiek uit het hoofd.
De taks vangen we later en dik
wijls ha'emaal niet. Hij is heftig
anti-borstel. Terwijl de poedel na het
bad goedmoedig met zijn lange rode
tong mijn natte broek belikt, trekt
de taks een allernijdigst gezicht, ne
geert me en spreekt om zo te zeggen
in geen drie dagen meer een woord
tegen me.
Maar na het bad rennen beide hon
den als bezeten in het rond en wen
telen zich in het stof, met het ge
volg dat de hele behandeling wat
haar zindelijkheidsdoel betreft,
eigenlijk overbodig is geworden.
Timm heeft me een brief geschre
ven. Hij bedankt -voor al het goe
de, dat hij van mij heeft ontvangen
en vraagt me vergeving, dat hij ge
vlucht is. Maar hij kon niet anders
aangezien hij de liefste mond ter
wereld een smadelijke verdenking
tegen hem had horen uitspreken. In
de „Woudibode" verschgen een ge
dicht „Aan de Trouweloze", een uit
werking van de gedachte, dat alleen
een grenzeloos vertrouwen het fun
dament der liefde is; het eindigde:
„Zonder schuld en zonder wroeging
zwerf ik thans de wereld door;
ondervindt nu trouweloze,
hoe mijn heengaan u doorboort."
Het ggdicht was ondertekend met
Max Timm, Berlijn. Mieltje had toen
op goed geluk een wanhopige brief
gestuurd aan Max Timm in Ber
lijn en op een goede dag een onbe
schofte v briefkaart teruggekregen
met de mededeling, dat de afzender
ijzergieter was, vader van een ge
zin, en dat hij met dergelijke over
spannen juffers ginds in de bossen
niets te maken had. Emilia's harte-
kreet was dus aan een verkeerd adres
terecht gekomen. Onze postbode had
de-kaart uit het hoofd geleerd en de
inhoud overal rondgebazuind. Met
het gevolg, dat Mieltje ziek werd, en
al was zij dan niet zoals Maaltje
snikkend vertelde het slachtoffer
van een dodelijke zenuwkoorts,
zij verkeerde toch in een deerniswek
kende toestand.
Stralende zomertijd. De wereld vol
weelde en overvloed. En mensen
harten, die pijn deden.
Ik maakte me intussen weinig zorg
over die onheilen en smarten; ik
hield het met de zon. Ik houd van
haar gulden pracht meer dan van
al het geschapene. Als kind lag ik
dikwijls in de vreide door een zwart
gemaakt glas naar de zon omhoog
te turen. Ik was er vast vftn over
tuigd, dat de zon in de hemel koi)
kijken, waar vader en moeder waren
en ik wilde weten, hoe zij er uitzag,
daar zij toch getuige was van het
schoonste dat er bestond:, de hemel
en mijn ouders. Van alles, wat ik op
school hoorde had niets me zozeer
getroffen als de bijzonderheden over
de zon, haar grootte, haar verre af
stand e# hoe zij met haar gloed al
het levende .op aarde voedde en in
stand hield. En ook: hoe eens dit on
metelijke hart uit zou doven en hoe
dan alle aardekinderen zouden moe
ten sterven:, de mensen, de dieren en
de planten.
Later, toen ik een grotestadsleven
leidde, zag ik de zon zelden. Het to
neel houdt van lamplicht: zowel het
toneel van de schouwburg als de
comedie van het gezelschapsleven.'
En daar toefde ik altijd, en overdag
sliep ik. Alleen als ik te moe werd,
vluchtte ik naar een zonnig strand
en zocht daar met andere zieken het
troostvolle licht der gulden moeder.
Thans nu ik 'n stille Hubertus ben
geworden, staar ik dikwijls naar de
sterrenhemel. Ik heb me enige boe
ken aangeschaft, kleine populaire
en practische werkjes, waarmee ik
me gemakkeüjk aan de hemel oriën
teer; want op de duizend ontwikkel
de lieden zijn er misschien precies
twee, die iets van het zilveren won
derrijk boven hun hoofd afweten.
Wanneer ik nu de bleke Plejaden
beschouw of het schoonste hemel-
kruis van Orion of andere vaste ster
ren en we|t, dat het allemaal zon
nen zijn, groter dan de onze en zo
ver van ons verwijderd dat duizend
lichtjaren voorbijgaan eer de stralen
tot ons doordringen, dan sluit ik dik
wijls verschrikt de ogen en houd ik,
kind der aarde, me toch liever bij
„mijn" zon, bij dit heerlijkste wonder
der wereld.
Dikwijls overmeestert me in deze
zonnevreugde een diep verlangen
naar liefde. Het beweegt zich steeds
in dezelfde richting en sterft met het
avondrood.
Gedurende de koele nacht zit ik
aan mijn piano of bij mijn boeken
of staar dromend door het raam naar
buiten over de ruisende wouden.
De vorige Dinsdag is de rechts
zaak tegen de oude Krügel voorge-
weest. Ik heb het niet oveli: me kun
nen verkrijgen, er bij tegenwoordig
te zijn. Balthassar was jurylid. Bijna
het hele dorp wendde zich toen tot
hem om toegangskaarten, brandend
van nieuwsgierigheid. -Hij heeft allen
afgewezen. Hij heeft een plakkaat
aan het brandspuithuisje laten aan
brengen en daarin stond duidelijk
te lezen, dat het een „onchristelijke
schoftigheid" was, uit nieuwsgierig-*
heid bij de veroordeling vaneen ge-
meenWid tegenwoordig te' willen
zijn; de mensen moesten maar lie
ver aan hun oogstarbeid gaan, dat
was nuttiger.
Balthassar's ambtstijd is patriar
chaal. Maar hij is toch een kapitale
kerel. Ik ben blij, dat hij mijn vriend
Is.
Door Balthassar en ook door het
verslag in de krant ben ik nu op de
hoogte van het treurig verloop van
het proces. De voorzitter heeft aan
de 'hand van de resultaten, die het
voor-onderzoek had opgeleverd, de
oude Krügel over zijn schuld onder
vraagd en Krügel heeft alles bekend
BaHhassar had als gezworene van
zijn recht tot interruptie rijkelijk en,
zoals ik vermoed, in een enigszins
ruwe vormj gebruik gen>aakt; hij
had Jb.v. de aangeklaagde een oude
„warhoofd" genoemd, die niet meer
wist wat hij „daasde'.', zodat Bal
thassar zich een scherpe terechtwij
zing van de president op de hals
haalde; deze'beweerde, dat de opwer
pingen van mijnheer de gezworene
slechts tén doel hadden de beklaag
de in de war te brengen en .hem af
te hoi^en van zijn loffelijke en hem
slechts ten goede komend voorne
men, zijn schuld te bekennen.
„Ziet u," zei Balthassar, „dat heb
ik niet op me .laten zitten; ik heb
me het recht, om me als gezworene te
laten gelden, niet willen laten ont
nemen. Met het gevolg, dat er een
heidense herrie ontstond. De orde
van de Rode Adelaar krijg ik nu be
slist niet. Maar dat hindert me nog
altijd minder dan wanneer ze de
oude Krügel onschuldig de kast in
draaien, 'ik Heb Krügel wel nooit
kunnen zetten, alleen al omdat hij
in de moerashut wonde en het Do
minium het proces tegen hem ver
loren heeft. Maar daarvan is minder
de oude Krügel dan wel MJzowski de
schuld. Dat was onze advokaat, en
hij was nu ook de advocaat van de
oude Krügel. Mizowski is trouwens
de advokaat van de hele gemeente;
daarom wordt er bij ons nooit een
proces gewonnen. Nu had die ke
rel met z'n schilderachtige tabberd
me toch moeten bijspringen, want hij
zag dat ik zijn cliënt, de beklaagde
wilde weerhouden dergelijke dwaze
nonsens uit te kramen. Kun je den
ken! De verdediger was het hele
maal met de voorzitter eens. Toen
was ik natuurlijk gesjochten en de
oude Krügel eveneens. De officier
van justitie, een jonge man, „bewees
in een kranige redevoering", dat Krü
gel de moordenaar was. Hij wierp
echter de vraag op moord of dood
slag? Nota bene, mij persoonlijk zou
het volkomen koud laten of ik ver
moord of slechts doodgeslagen. En
fin, de officier vgfi justitie bracht dus
het onderscheid tussen moord of
doodslag ter sprake. Mijnheer Hu
bertus doodslag is iets ander dan
moord; dat is een spontane handeling
tengevolge van een bepaalde ge
moedsgesteldheid en voor doodslag
kan je kop er niet aangaan.
Daarop begavfen wij ons naar de
raadskamer. Maar feerst kiek ik nog
eens in de richting van de oude Krü
gel. Die zat daar op de beklaagden
bank als een hoopje ellende en be
roerdigheid. In deraadskamer deed
ik mijn standpunt gelden. Ik zei:
(Wordt vervolgd)