Lachende tuinen, vette weiden «SPI I ggMg Drie eeuwen Leidse tuingeschiedenis geboekstaafd ZATERDAG 16 APRIL ars van tuinen zaten graag in hun 'speelhuizen' om te kijken naar de drukte op straten en waterwegen. Langs de e Vliet en de Haarlemmertrekvaart waren er dan ook veel te vinden. Graveur Abraham Rademaker publiceerde in ie plaat in zijn boek Rhijnlands fraaiste gezichten'Rhyn gesigt tot Leyderdorp siende naar Leyden', met een sa ntje en de trekschuit van Leiden naar Utrecht. Afbeelding uit besproken boek Droombeeld van een tuineigenaar: ontsnapt aan de drukte, het lawaai en de smerigheid van de stad, spelevarend in een lieflijke, keurig aan geharkte en onderhouden natuur. De behoefte om aan de stad te ontsnappen was in 1855 nog springlevend. 'Stadwijk' noemde Graveur Pe trus Lutgers zijn idyllische beeld van het buitenleven. Afbeelding uit besproken boek li staat niet bekend om zijn vele parken nmerrijke dreven. In de meeste wijken inig groen. Alleen aan de randen zijn tnvan enige omvang te vinden, zoals idse Hout en het Cronesteynpark. Tot et eind van de negentiende eeuw was iel anders. Leiden buiten de singels was aneenschakeling van tuinen en groene i,waar de Leidenaars menig vrij uurtje rachten. In straat- en wijknamen leven nnamen voort: Croenoord, Bloemlust- Groenhovenstraat, Rhijnvreugd, Vree- Tuinstad. De tuinen zelf zijn overwoe- door de groeiende stad. (ilfred Simons Het Leidse echtpaar Joop en Tiny Joosten wist wel dat het een bijzonder gebouw tje in de achtertuin aan de Zoeter- woudsesingel had staan. Ook wisten zij dat het huisje had toebehoord aan een tuin met de naam 'Veld en Cingelzigt', die tot 1890 had bestaan. In dat jaar verkavelde een aannemer de grond om er vijf woonhuizen op te zetten. Groot was toch de verras sing toen hun huisje opeens opdook in het boek De Leidse Lustiuarande. Geschiedenis van de tuinkunst op kastelen en buitenplaatsen rond Lei den, 1600-1800, door de Voorhoutse kunsthistoricus Henk Rijken. Daar prijkt op bladzijde 83 een grote foto van het 'oudste overgebleven speel huis in het gebied buiten de Leidse singels'. „We hebben het boek met een gekocht", lacht Tiny Joosten. Het speelhuisje herinnert aan een tijd dat er in Leiden binnen de sin gels alleen al 70.000 mensen woon den. In de zeventiende eeuw was Leiden geen 'woonstad' zoals nu, maar één van de grootste industriële centra van Europa. De stad was druk, vies en vol en de tuinen achter de woonhuizen werden in hoog tempo volgebouwd met 'achterhui zen'. Voor tuinen in de stad was geen plaats meer. Wie frisse lucht wilde opsnuiven, moest naar buiten. Direct buiten de singels kochten honderden Leide naars een lapje grond, waarop zij een tuin aanlegden. Zo'n tuin kostte 'enkele honderden guldens'. Voor arbeiders in de lakennijverheid was dat onbetaalbaar, maar een gemid delde winkelier kon zich er al één veroorloven. Veld en Cingelzigt was omstreeks 1750 in bezit van de Leid se winkelier Hendrik de Bock, die het huisje liet bouwen. Ook welge stelde Leidenaars, die in principe geld genoeg hadden om een 'buiten plaats' aan te schaffen, hielden het vaak bij één of meer tuinen. De behoefte om te ontsnappen aan de drukte van de stad bestond al in de zestiende eeuw. Welgestelde la kenhandelaars kochten vaak een boerderij, primair als belegging. De grond lieten ze bewerken door een pachter, maar op zondagmiddag trok de familie naar buiten. Ze maakten een wandelingetje over het erf en aten en dronken wat in de 'mooie kamer' die elke boerderij in Rijnland aan de voorzijde heeft. De gewoonte van de wat minder be deelde Leidenaars om buiten de sin gels een tuin aan te leggen, bestond ook al. Tijdens het beleg van 1572- '73 werden ze allemaal verwoest om te voorkomen dat de Spanjaarden zich er zouden verschansen. Na het beleg bouwden de Leidenaars hun tuinen langzaamaan weer op en be gon een bloeiperiode die drie eeu wen zou duren. Hoe zag zo'n speeltuin er nu uit? Nut en schoonheid moesten er sa- 1 Joop en Tiny Joosten bij het oudste overgebleven Leidse speelhuisje. „Dat we iets bijzonders hadden, hebben we altijd geweten", zegt Joosten. Het huisje staat op geen enkele monumentenlijst. Joosten heeft ooit wel eens een brief geschreven naar de gemeente Leiden met de vraag of dat niet toch moest, maar kreeg 'een uiterst lauwe reactie'. Inzet: het huisje aan het eind van de jaren '60, zoals afgebeeld in 'De Leidse Lustwarande'. Foto: Hielco Kuipers mengaan. Meestal was het een rechthoekig stuk grond dat symme trisch werd ingericht met paden en bedden. Een moestuin, een kruiden tuin, een boomgaard en een 'sier- tuin' voor bloemen hoorden er stan daard bij. De ambitieuzere tuinier had een broeikas, waar meloenen, citroen- en sinaasappelbomen, jas mijn, oleander en andere Mediterra ne planten werden gekweekt. In de achttiende eeuw kwam de kweek van ananassen in de mode. De Leid se lakenhandelaar Pieter de la Court van der Voort (1664-1739) was er een meester in (zie kader). Een essentieel onderdeel van de speeltuin was het 'speelhuis'. Dit was bijna altijd een gebouwtje van twee verdiepingen. Op de begane grond sloegen de Leidse tuiniers hun tuingereedschap en hun plant- materiaal op. Daar was ook een for nuis, voor het zetten van thee en het klaarmaken van kleine hapjes. Op de eerste verdieping was een ruime, lichte kamer met grote ramen. De ei genaar had daardoor vrij uitzicht, het liefst op de Oude Rijn, de Haar lemmertrekvaart of op een singel, maar een doorgaande weg (Rijns- burgerweg) was ook goed. De ge bruikers vonden het leuk om onder het genot van een kopje thee of cho cola naar de verkeersdrukte te kij ken. Deze speelhuizen zijn bijna al lemaal gesloopt. Aan het Utrechtse- veer en aan de Zoeterwoudsesingel staan er nog twee, die zijn inge bouwd in een woonhuis. Aan de Haarlemmertrekvaart staat een hele grote, heel toepasselijk 'Het Speel huis' geheten, dat ook verbouwd is tot woonhuis. Andere Hollandse steden hadden ook tuinen buiten de stadsmuren, maar het gebied rondom Leiden stond in heel Holland bekend om zijn schoonheid. Reizigers prezen de 'Leidse lustwarande', zoals ene Ernst Brinck (1583-1649) die een Itinerari- um of Reisboek bijhield in de periode 1595-1607. „Daer en is geen statt in Holland daer meer frayer lustiger tuynen of hoven zyn als hier", schreef hij. Leidenaars die geen speeltuin konden betalen, gingen toch graag op zondag wandelen te midden van de 'lachende tuinen, be hoorlijke zomerhuizen en vette uit gezochte weiden'. Zij mochten de tuinen ook bekijken als de eigenaar er niet was. Meestal was er dan wel een tuinman of een conciërge die de nieuwsgierige bezoekers binnenliet en die een oogje in het zeil hield. De Leidenaars waren trots op hun landelijke omgeving. Slim me graveurs en uitgevers publi ceerden boeken met prenten waarin zij de schoonheid van de 'Leidse lust warande' breed uitmaten. De eerste was uitge ver Gerard Goris (1657-1729), die in 1712 Les déli- ces de la cam pagne a l'entour de la ville de Lei- de uitgaf ('de heerlijkheden van het platte land rondom Leiden'. Hij zag Leiden comme un autre Eden, un jardin de plaisance ('een nieuw Eden, een pleziertuin'). In 1732 werkte Abraham Rade maker (1675- 1735) verder in dezelfde trant met Rhyn lands fraaiste gezich ten. Ze vonden gretig aftrek. In de negentiende eeuw was de be langstelling voor dit soort pren tenboeken wat minder, maar toch durfde uit gever Petrus Jo- sephus Lutgers (1808-1874) in 1855 de publica tie van zijn Ge zichten in de omgeving van 's- Gravenhage en Leyden nog aan. In de zeventien de en achttiende eeuw volgden tuinmodes el kaar op. Grofweg stond de Neder landse tuinkunst tot 1750 onder Franse invloed, waar na langzaam maar zeker de natuur lijk ogende Engelse tuinkunst de symmetrische plattegronden en de strak geschoren hagen ging vervan gen. In de Leidse regio deden vooral edellieden daaraan mee, zoals de machtige familie Van Wassenaer. Zij lieten hun landgoederen Duiven voorde en Zuydwijk regelmatig op nieuw aanleggen. De Leidse tuineigenaren deden daar vrijwel niet aan mee. Auteur Rijken suggereert dat geldgebrek daar soms de oorzaak van was, maar vaker ook de toen al bestaande mentaliteit van 'doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg'. Al te grote uitgaven aan nieuwe tuinaanleg vonden de Leide naars pure geldverspilling, al ont stonden in de loop van de achttien de en negentiende eeuw wel overal 'Engelse slingerbosjes'. Her en der klonken in de achttiende eeuw al verzuchtingen dat er zoveel geld in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was, dat de rijken van gekkigheid niet meer wisten was ze ermee moesten doen. Henk Rijken, De Leidse Lustwarande. Geschiedenis van de tuinkunst op kaste len en buitenplaatsen rond Leiden, 1600-1800. Ui tg. Primavera Pers. Prijs 39,90 euro. ISBN 90-5997-018-7 De Leidse lakenhandelaar en tuinkenner Pieter de la Court van der Voort (1664-1739) Pieter de la Court van der Voort: een tegenstijdig tuinier Pieter de la Court van der Voort (1664-1739) was in zijn tijd waarschijnlijk de rijkste Leidse lakenkoopman. Hij had maar liefst twee buitenplaatsen (Alle- mansgeest en Meerburg), een 'speeltuin' buiten de Rijnsbur- gerpoort en een stadstuin ach ter zijn huis aan het Rapenburg. In 1737 publiceerde hij het zeer invloedrijke tuinhandboek By- zondere aenmerkingen over het aanleggen van Pragtige en Ge- meene Landhuizen, Lusthoven, Plantagien en aenklevende Cie- raden. Daarin maande hij tuin eigenaren tot zuinigheid: geen dure tuinbeelden, terrassen, fonteinen, grotten en vijvers. Veel te duur! Zelf hield hij ech ter bepaald de hand niet op de knip, maar besteedde kapitalen aan het opkweken van mediter rane en tropische planten. Ver der bestelde hij vier dure tuin- vazen en had een vijver met een spuitende fontein. De la Court was dus met recht een tegen strijdig tuinier, die zijn eigen voorschriften aan zijn laars lap te, concludeert tuinhistoricus Henk Rijken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2005 | | pagina 5