Biografie
'Ik neem voor lief dat ik vaak een eenzaam bestaan leid'
Jos Brink (61) is weer eens aan een nieuwe carrière
leiig. Na cabaretier en musicalster is hij nu acteur. Hij is
ook predikant, schrijver, vertaler, schilder, buddy en
voorzitter van diverse verenigingen, en - vanaf 3 juli -
oor zes weken weer tv-presentator. De periode dat zijn
levenspartner Frank Sanders kanker had, heeft hij
grotendeels uit zijn geheugen gewist. „Met kanker
komt het kwaad in je huis. En het verlaatje niet."
door Dick Hofland
Ik ben tamelijk dwangmatig en daardoor be-
staat het gevaar dat ik opbrand. Gelukkig heb
ik een ijzeren gestel. Het is een periode zo erg
geweest, dat ik eerst een live-uitzending op tv
had, een minuut later in de auto zat op weg
naar een voorstelling, de tekst helemaal door
nam, optrad en na afloop met de groep mee terug reed
in de bus en daar het tv-programma voor de volgende
dag zat voor te bereiden. Het is lullig om te zeggen, maar
dan merkje datje geen 24 meer bent.
Ik weet het niet. Wat is goed en wat is fout. Zo'n inten
sief leven is eigenlijk niet meer te doen. Ik word volgen
de week 62 en dan kun je geen honderd uur in de week
blijven werken. Niemand is je er bovendien dankbaar
voor.
Volgend seizoen ga ik wel Hello Dolly doen, met Willeke
Alberti en Jamai, dan kan ik meer wegleunen in een en
semble. Er zijn bovendien twee grote scènes waar ik van
af ben, en dat is heerlijk. Daarna ga ik een stuk over Jac
ques van Tol spelen, de tekstschrijver die in de oorlog lid
van de NSB was en toen niets mocht schrijven, maai
zich anoniem voor alles en iedereen een verstopping
heeft geschreven.
Moet ik hele avonden thuis gaan zitten? Dat zit niet in
mijn systeem. Ik heb besloten in elk geval niet meer te
gelijk televisie en theater te doen. Ik doe dit vak nu al
veertig jaar en je weet van tevoren nooit precies hoe het
zal zijn. Het is ook allemaal zo leuk om te doen. Daarom
neem ik voor lief dat ik vaak een eenzaam bestaan leid.
Ik kom om een uur of twee thuis, ga dan nog even de
krant lezen en wat tv kijken en stap om een uur of vier in
bed.
Frank ligt er dan al lang en breed in, want die moet er
om half acht uit, dus we leven in zo'n periode vooral met
briefjes. Ik probeer wel eilandjes te scheppen. Geen af
spraken vóór de lunch en als het even kan een dag in de
week vrij om diverse zaken af te handelen. We hebben
nog een huis in de Achterhoek, waar alleen maar zand
wegen zijn. De wereld staat daar stil. Er is geen fax, geen
pc en ze mogen ons niet bellen. Dat is heilig: niks.
Daar zitten we niet zo vaak, want ik ben nu eenmaal ge
wend altijd bezig te zijn. Eenmaal per twee weken een
stukkie voor de Gay-krant, vergaderingen van de Bond
zonder Naam, de oudste charitatieve instelling van Ne
derland waarvan ik voorzitter ben, vergaderingen met de
vereniging die Amsterdam in oude luister wil herstellen
door onder meer grachten uit te graven. Ik doe buddy-
werk en ik bereid preken voor, want ik preek vrijwel elke
week in de kerk De Duif sinds ik officieel predikant ben.
Ik ben eigenlijk altijd bezig met iets van een boodschap.
Acteren en prediken lopen in elkaar over, als predikant
gebruik ik de gereedschappen van de acteur. Maar je
moet het alletwee niet alleen spelen, je moet het ook
zijn. Toch?
Toneelspelen is een ambacht. Je moet het tot in de top
pen van je vingers beheersen zodat je er iets extra's mee
kunt doen, dat je er expressie aan kunt geven en dat je
het kunt overbrengen bij het publiek. Ik denk dat me dat
heel behoorlijk lukt. De tijd van 'Wedden dat...' is voor
bij, zó idioot populair ben ik niet meer, maar de zalen
zitten nog steeds vol. En de kerk ook.
Gelukkig keren die zeven jaren van gekte niet terug, ook
niet bij het nieuwe tv-programma tv-toppers, want het is
moeilijk om de boel te relativeren als veertien miljoen
mensen wildenthousiast zijn. Ik kan dat redelijk, want
als mensen mij fantastisch vinden, kom ik altijd wel ie
mand tegen die ik fantastisch vind. Ik ben maar een
Brinkje.
Frank is jaren geleden volledig gestopt met optreden,
omdat hij het had gezien en geeft nu alleen nog les,
maar ik heb een ander soort talent en daar wil ik nog al
lerlei dingen mee doen. Niet zozeer op tv, maar vooral in
het theater. Daarom ben ik na cabaret en musical weer
aan een nieuwe carrière bezig. Toneel is meer reproduc
tief, je maakt het niet zelf. Dat is een ander mechanisme
en ik moet zeggen dat ik dat lekker vind.
Volgend seizoen speel ik dus met Jamai. Hij is dan acht
tien jaar. Ik vind het zeer te prijzen dat hij zo'n voorstel-
Pk „Ik word 62 en dan kun je geen honderd uur in de week blijven wer-
Foto: CPD/Phil Nijhuis
ZATERDAG
12 JUNI
2004
1942 Geboren in Heiloo. Woont samen met partner Frank Sanders en
zoon Paul.
1959-1962: Toneelacademie
1969: Wobbewoaf; eerste solo-cabaretprogramma
1972: Wordt mede-eigenaar van produktiebureau Frank Sanders
1972-79: Cabaretgroep Tekstpiriment
1979-2003: Schrijft, produceert en speelt musicals, o.a Maskerade,
Amerika-Amerika, Evenaar, Max Havelaar en Sonneveld.
1979: Televizierring voor Puzzeluur
1986: Televizierring voor Wedden dat...
1997: Ridder in de Órde van Oranje-Nassau
2003-2004: Het Hemelbed, met Liesbeth List
2004: Tv-toppers; zes programma's met o.a. André van Duijn, Angela
Groothuizen, Carlo en Ron Boschard, Robert ten Brink en Jochem van
Gelder. Vanaf 3 juli bij de NCRV op Ned 1. In nieuwe theaterseizoen
hoofdrollen in 'Hello Dolly' en daarna in 'Jacques van Tol'. Heeft inmid
dels vijftig boeken op zijn naam staan en kreeg o.a. de Europese prijs
voor het beste kleuter-milieuboek.
Jos Brink: „Met kanker komt het kwaad in je huis en het verlaatje niet". Foto: GPG/Phil Nijhuis
ling gaat doen tegen een niet zo'n riante vergoeding in
plaats van te kiezen voor het grote geld, maar hij is een
onbeschreven blad, hij weet van niks. Daarop moet gelet
worden. Dat doe ik dan.
Willeke is er bij en dat is een moederkloek, maar ik ben
ook een moederkloek. Joh, ik duik nog altijd in kinder
wagens, ik vind dat zó prachtig, baby's, echt een godsge
schenk. Als je dat toch ziet, dan begrijp je niet waar al
die klootzakken vandaan komen, die de meest verschrik
kelijke dingen met kinderen doen.
Frank en ik hebben een geadopteerde zoon, het is een
geweldige jongen, maar hij was al zeventien toen hij bij
ons kwam. Het is een groot verdriet in mijn leven dat we
geen kinderen konden krijgen. Dat is een verdriet waar
je niet makkelijk overheen komt. Zoals Paul de Leeuw
had ik het ook graag gewild, maar toen wij zo jong wa
ren, kon dat niet.
Nu heb ik de grote kleinkinderwens. Dat zit er ook niet
in. Ik heb begrepen dat er binnenkort een stuk of drie,
vier kleine kinderen in de buurt komen wonen en ik heb
me voorgenomen dat ik daar de buurt-opa van ga wor
den. Dus dat word ik, absoluut.
Ik kom zelf uit een geweldig gezin, ik heb een zeer zon
nige jeugd gehad. Als oorlogskind had je niets, niemand
had iets, maar je was ook met niets tevreden. Mijn ou
ders waren vrijzinnig protestant, lid van de reformatori
sche broederschap. Ik ben heel vrijzinnig opgevoed. We
woonden in een katholieke enclave in Rotterdam, dus ik
heb ook een tik meegekregen van het rijke roomse leven.
Het was een kinderrijke buurt en iedereen was welkom,
bij ons thuis kon en mocht alles. Mijn moeder had zes
kinderen, mijn vader meegerekend. Ze regelde altijd al
les en dat doet ze nu, op haar negentigste, nog altijd.
Mijn vader zat bij de belastingen, het was een buitenge
woon leuke man, die in 1987 is overleden.
Mijn ouders lazen veel, hadden een grote culturele inte
resse en hebben mij vanaf zo ongeveer mijn elfde jaar
overal mee naartoe gesleept. Mijn eerste toneelvoorstel
ling was Tramlijn Begeerte. Ik snapte er geen bal van,
maar óóóóh wat vond ik het indrukwekkend. Ik heb veel
gezien, ben in veel schouwburgen geweest. Als je daar
gevoelig voor bent, gaat dat nooit meer over.
Ik wilde eigenlijk schilder worden, want daar had ik ta
lent voor, maar mijn vader vond dat niet goed. Hij zei
dat ik daar nooit mijn brood mee zou kunnen verdienen
en dat ik beter naar de toneelschool kon gaan. Alsof je
daar in die tijd je brood mee kon verdienen. Mijn vader
had eigenlijk toneelspeler willen worden, dus ik denk dat
ik zijn carrière heb gedaan.
Ik schilder nog steeds, vooral portretten en de laatste tijd
ook landschappen. Non-figuratief ligt me niet zo. Snel
klaar, dat vind ik te makkelijk. Alles wat ik maak geef ik
weg. Ik mag niet exposeren van mijn man en mijn zoon.
Eén keer heb ik twee schilderijen tentoongesteld. Ik had
ze kunnen verkopen voor veertigduizend gulden. Ik
dacht nog: Nou, als dat mijn marktwaarde is.
Het ene schilderij van een koe in de mist mocht ik van
vrienden niet verkopen. Het andere was van Frank die
toen net te horen had gekregen dat hij kanker had. Sylvia
de Leur zei tegen me: Jos, dat mag je niet verkopen, want
zo'n portret maak je nooit meer.
Frank had gewild dat ik me volledig op het schilderen
had gestort.Hij had liever gezien dat dat mijn derde car
rière was geworden. Schilderen is een soort koorts, je
denkt aan niks anders. Dat Frank anders tegenover werk
staat, komt vooral omdat hij héél nuchter is. Toen hij ze
ven jaar geleden kanker kreeg, zei hij ook meteen: ik red
het wel. Terwijl het volgens de artsen met een half jaar
afgelopen zou zijn. Als je hem nu ziet... Hij is vaak moe,
wat wil je na al die chemokuren, maar het is echt onge
looflijk zo goed als het met hem gaat.
Als Frank niet zo nuchter was geweest, hadden we het
niet overleefd, want het was een buitengewoon heftige
periode. Ik ben veel minder nuchter, ik kon die ziekte
niet aan. Het kwam zó dichtbij, dat is niet te hanteren, ik
kon hem niet helpen. Hij zei dat hij zichzelf wel kon hel
pen en ik heb ook mezelf geholpen. Moet je niet doen, je
kunt veel beter professionele hulp zoeken. Ik ben gaan
werken, op dringend verzoek van Frank. In zo'n situatie
sta je met lege handen. Vrienden zeiden: ga samen een
wereldreis maken. Dat soort gelul. Moet je net Frank
hebben, die zijn hele leven het liefst op één plek zou wil
len blijven.
Ik heb veel van die tijd uitgeblokt, uit mijn geheugen ge
wist, ik weet het niet meer. Ik was er wel, ik heb hem ver
zorgd. Natuurlijk heb ik hem verzorgd. Frank weet niet
meer dat ik altijd met de food-processor in de weer was,
hij weet alleen nog dat-ie altijd alles uitspuugde. De zorg
kwam niet aan.
Met kanker komt het kwaad in je huis, en het verlaat je
niet. Als Frank een pijntje voelt, schrik je. Bij hem kan
het een signaal zijn, want je bent altijd bang dat het te
rugkomt. Je wordt paranoïde en je partner ook. Voor
mezelf ben ik niet banger geworden. Als ik pijn tussen
mijn schouderbladen voel, denk ik heel even: 'het zal
toch niet', maar de angst is hoofdzakelijk de gedachte
dat Frank er wel eens niet meer kan zijn.
De datum van 7 maart staat in mijn geheugen gegrift als
de dag waarop Frank zijn laatste chemokuur heeft ge
had. Nee, dat hebben we niet gevierd. Dat moet je niet
doen. Straks gaan we naar Italië, eerst naar Rome en
daarna naar een plek zestig kilometer beneden Rome. Ik
wil kunnen lopen, omdat ik wil denken en daar ligt een
strand van negentien kilometer, dus daar kan ik heel
lang denken.
We zijn 25 jaar lang naar hetzelfde hotel even boven Na
pels geweest, want wij zijn geen avonturiers. Dat hotel
was ineens verdwenen en toen moesten we iets anders
zoeken. Dat kon alleen Italië zijn, want vakantie is voor
ons Italië, iets anders bestaat niet Als we
daar de eerste dag een fles opentrekken,
dan vieren we dat Frank is genezen, als we
op een terrasje zitten te eten dan vieren we
het, als ik langs het strand loop dan vier ik
het. Ik vier het elke dag."