'I Ei BI 'Het schrijven heeft mij door 't leven geloodst HKi 'Het gevoel van zondagskind heb ik altijd in me gehad' Remco Campert (75) voelt zich prettiger dan ooit 23! De dichter is weer even schrijver geworden. 'Er zit proza in mijn hoofd'. In het jaar dat Remco Campert 75 wordt, publiceert hij zijn eerste sombere roman, maar voelt zich prettiger dan ooit. „Mij valt niets meer te leren, behalve door mijzelf." door Dick Hofland k zit in een fase van mijn le ven waarvan ik met grote ze- I kerheid kan zeggen dat het de laatste zal zijn. Ik heb lang ge dacht dat ik onsterfelijk was en dan leef je tamelijk zorgeloos, maar nu kan ik het me niet meer veroorloven dingen een jaar uit te stellen. Ik werk harder dan ooit en ik voel me pretti ger dan ooit. Dat is geen doodsangst, maar gezonde energie, die voort komt uit het besef dat ik mijn tijd moet gebruiken. Ik heb weliswaar een somber boek geschreven, maar dat beschouw ik meer als een stijlexperiment. Je moet toch eenmaal in je leven een somber boek schrijven. Mensen die denken dat het autobiografisch is, dat het over mij gaat, moet ik teleurstellen. Ik kan mijzelf nooit helemaal uit een verhaal verwijderen, maar er zit niet veel meer dan vijf procent Remco Campert in. Het is een spel dat ik met de hoofdpersoon heb gespeeld. Hij is een tobber, ik niet. Als een acteur leef ik me in en als het boek klaar is, stap ik ook weer als een acteur uit dat verhaal. Ik laat me er niet door meeslepen, het tast mij niet lichamelijk of geestelijk aan. Er zijn schrijvers die volledig gesloopt zijn na het schrijven van een boek, maar daar hoor ik niet bij. Het schrijven gaat mij vrij soepel af. Mijn hele leven eigenlijk al. Dat is een ta lent, vermoed ik. Je hebt het of je hebt het niet, het is niet iets wat je kunt ontwikkelen of koesteren. Ik kan ook niet zeggen of ik zuinig op mijn talent ben. Ik heb wel altijd beseft dat ik het had en ik vind dat zeker een groot geluk. Al zijn er wel eens mo menten dat ik denk: Dit gaat zo makkelijk, dat kan nooit goed zijn. Natuurlijk, ik weet het soms ook niet meer, maar daar maak ik me niet druk over. Dan stop ik, 's avonds weet ik het weer en de volgende morgen ga ik gewoon verder. Zo gaat het altijd. Ik ken de verhalen van schrijvers die ermee worstelen, voor wie het een obsessie is, maar ik heb daar nog nooit last van gehad. Voor zover ik me kan herinneren. Dat komt, denk ik, omdat ik schrijven geweldig vind. Schrijven is voor mij het leven. Nou ja, laat ik zeggen: een groot deel van mijn leven. Anders krijg ik weer de vraag: Als u zou moeten kiezen tussen uw vrouw en het schrijven, wat doet u dan? Onmogelijke vraag natuurlijk. Waar ik ook geen antwoord op kan geven, want zo extreem liggen de dingen nooit. Ik kan het schrijven niet mis sen. Ik vind het ontzettend prettig om te doen, het is plezier. Ik heb de drift tot schrijven, maar ik doe mijn werk net als ieder ander, zonder in het isolement van het schrijven te duiken. Met schrijven bedoel ik vooral: dich ten. Ik ben dichter en daarna pas ben ik schrijver. Maar dichten kun je niet elke dag doen, dat moet zich ontwikkelen, dat kun je niet afdwin gen. Ik zit te wachten tot er een ge dicht in mijn hoofd opkomt. Het schrijven van columns, verhalen en boeken is in dat opzicht makkelijker. Nee, anders. Voor proza moet je wel veel tijd nemen, maar het verhaal is in oervorm aanwezig. Dan ga je ach ter de typemachine zitten - ik houd niet van computers -, steekt een si garet op en begint te tikken. Dan komen er andere dingen in je op en ontwikkelt het verhaal zich bijna vanzelf. Toen ik aan dit boek begon, had ik niet meer dan een ruw idee. Ik wilde de sfeer oproepen van het Parijs van vroeger. Ik dacht dat het een kort verhaal zou worden, maar ik merkte al snel dat de perso nages uitgediept moesten worden, dat het verhaal meer traagheid ver eiste, en al schrijvende kwam ik er achter dat een happy end er deze keer niet in zat. Dat is het gevolg van wat ik schrijf en dus niet omdat ik zelf somber zou zijn. Op dit moment komt er nu een maal proza in mijn hoofd op, ik ben zelfs alweer bezig aan een nieuwe roman, over een stokoude schilder. De poëzie komt voorlopig niet aan bod. Het is niet zo gek dat ik schrijver ben geworden, want in mijn milieu was het al aanwezig. Thuis waren er veel boeken. Ik las dichters als Slauerhoff en Paul van Ostayen was een grote ontdekking voor me. Dat heeft iets bevrucht wat al aanwezig was. Dich ters en schrijvers beantwoordden in die tijd ook een beetje aan het gene- ratiegevoel. Mijn moeder, Joekie Broedelet, was actrice. Mijn vader, Jan Campert, was dichter, en mijn grootvader ook. Mijn vader heb nooit gekend, ik was nog geen drie jaar toen hij van mijn moeder is gescheiden. Ik heb hem twee, drie keer in mijn leven gezien, dan nam hij me mee naar een of an dere jeugdvoorstelling. Maar van mijn opa is veel meer blijven han gen. Hij was een broodschrijver, schreef van alles: feuilletons, dikke romans, toneelstukken. Als ik bij mijn opa en oma was, zat hij achter elkaar te schrijven. Het schrijven zat in de lucht, zal ik maar zeggen. Ik heb me er niet tegen verzet dat ik het zou worden, ik moest alleen ontdekken dat het er was. In het begin besef je niet datje aan het schrijven bent. Als tiener was ik tijdens de oorlog onderge bracht bij een familie op de Veluwe en in die tijd kwamen er voor het eerst gedachten in mijn hoofd op die ik opschreef. Het ging meestal over mijn vader, die in 1943 in een con centratiekamp is vermoord, omdat hij joden had helpen vluchten. Na de oorlog ben ik met mijn moe der naar Amsterdam gegaan, maar ze was er bijna nooit, ze was altijd bezig met acteren, met optreden. Ik ben opgevoed door allerlei oppas sen, waardoor mijn jeugd heel war rig is geweest. Vergeleken met ande re levens heb ik geen stevig familie leven gehad, ik heb als kind niet zo veel warmte gekend. Ik vond warmte op school, bij vrienden. Mijn vrien den zijn eigenlijk mijn familie en ik hecht nog altijd heel erg aan vriend schappen. Naast Kousbroek had ik ook Kouwe- naar, Lucebert, Schierbeek, Claus en Vinkenoog leren kennen. Dichters, schrijvers, kunstenaars, een groepje cafévrienden. Dat was de wereld waarin ik leefde, waarin ik mij thuis voelde. Wij vonden dat je voor het echte leven naar Parijs moest, daar zaten mensen als Karei Appel, en ik ben daar met die groep een tijd gaan wonen. Ik was amper twintig jaar. Die sfeer heb ik geprobeerd op te roepen in mijn nieuwe boek Een lief de in Parijs. De hoofdpersoon Ri chard heeft met zijn vriend, die schildert, in Parijs gewoond in de tijd dat de wereld nog voor hem open lag. Als hij daar tientallen jaren later terugkeert, is zijn vriend inter nationaal doorgebroken en merkt hij dat zijn eigen werk niets voorstelt. ZATERDAC 7 FEBRUAl 2004 Foto: GPD/Phil Nijhuis Op theatertournee met Jan Mulder en Bart Chabot. Foto: Peter Horree Hij is een beetje een nietsnut, die Ri chard. Zo ver zou ik voor wat mijzelf betreft niet willen gaan. Het was wel een mooie tijd, in Parijs. Je mag wel zeggen: een wilde tijd. Ik had geen gewone jeugd gehad en de mensen met wie ik omging waren ook niet alledaags. Daarom mag je het niet vergelijken met een ander leven. Ik heb daar van het leven ge noten, heb het leven uitgeprobeerd. De sfeer van 'alle dagen feest' gaat me iets te ver, maar drank en vrou wen speelden wel een grote rol. Ik gaf aan alles toe. Ik ben een verlegen man, nu ook nog een beetje, maar vroeger heel erg. Ik dacht: wat kan een vrouw nou in mij zien? Dus als een vrouw wél iets in mij zag, vond ik dat zeer inte ressant. Daardoor had ik ook de ou derwetse opvatting dat als je trouw de je voorgoed bij elkaar was. En dat ik me daar verder niet meer om hoefde te bekommeren. Ik dacht dat ik geen aandacht meer aan dat huwelijk hoefde te besteden en meer tijd voor het schrijven had. Daardoor is het drie keer mis ge gaan. De laatste keer helaas met een hoop gedoe en narigheid, vooral ook omdat we twee kinderen hadden. In die periode heb ik te veel in cafés ge zeten, ben te vaak te laat opgestaan, allemaal zaken die me het schrijven erg moeilijk maakten. Ik schaam me er niet voor, maar het is een tijd ge leden, achter de rug en daarmee voor mij afgedaan. Het lost niets op door ermee bezig te blijven. Ik beschouw het als een klei ne breuk, een crisis. Niet belangrij ker dan wat er in het leven van ie dereen gebeurt. Ik ga al lang weer normaal om met mijn kinderen, ben zo'n acht jaar gelukkig getrouwd, de twee kinderen van mijn vrouw be schouw ik als mijn eigen kinderen en ik heb inmiddels ldeinkinderen. Er is van alles aanwezig. Ja, ik ben tóch weer getrouwd. Ik be schouw het als mijn definitieve hu welijk. Ik vind het toch wel iets heb ben, trouwen. Het eist ook iets van verantwoordelijkheid. Ik kan mijn huwelijk nu wat afstandelijker bena deren. Niet dat het een verstandshu welijk is, hoor. Het is pure liefde. Liefde is een zoektocht en ik meen het inmiddels acht jaar gevonden te hebben. Als je het maar blijft probe ren. Gaandeweg leer je jezelf beter kennen. Niet dat ik nu alles over me zelf weet, want dat kan niet en dat vind ik ook niet zo spannend. Maar ik weet bijvoorbeeld wel dat ik beter niet te veel kan drinken. Simpele dingen. Een beetje zitvlees voor het schrijven is ook goed. Niet voortdurend opstaan, maar bijna kantooruren maken. Dat zou mij vroeger benauwd hebben. Dat ik het nu wel kan, komt ook door de co lumn CaMu in De Volkskrant, die ik om de dag schrijf met Jan Mulder. Als je een column schrijft, moet je altijd paraat zijn. Het verbaast me niet zozeer dat ik dat kan, het ver heugt me. Het is blijkbaar ook iets dat in me zat, al is het wel een beetje laat naar voren gekomen. Ik doe mijn werk als ieder ander. Op vaste tijden, met een zekere discipli ne. Het is alleen heel speciaal werk, het is geen sleur. Elke keer ontstaat er weer iets anders. Je weet niet waar het je naar toe zal leiden, waar je die dag uitkomt. Ik kan me niet voorstel len dat ik iets anders zou zijn dan schrijver. Slechts één keer in mijn le ven heb ik gedacht dat het niet in me zat. Ik was nog een puber en dacht dat ik nooit van het schrijven zou kunnen leven. Ik heb toen gesolliciteerd als journa list bij Het Vrije Volk. Ze wilden me niet en ik voelde me daardoor zeer opgelucht. Dat ik nu goed van het schrijven kan leven - ik ben niet rijk, nou ja van binnen - vind ik uiterst aangenaam. Daardoor heb ik meer tijd om te schrijven wat ik werkelijk wil schrijven. Ik hoef niet van alles en nog wat aan te nemen om rond te komen. Maar ook als ik er nu niet van zou kunnen leven, zou ik nog al tijd schrijven, alleen zou ik er dan vertaalwerk naast doen en nog wat andere baantjes. Zoals ik in mijn boek zeg: Je wordt geen schrijver, je bént het. In de loop der jaren ben ik het schrijven wel beter gaan beheersen. En heb ik niet te klagen over appre ciatie, wat zeker ook een stimule rend effect heeft. Ik weet niet of dat betekent dat ik talent heb of dat men mij altijd heeft willen sparen, maar een deel van het plezier van schrij ven is dat je gelezen wordt. Als ik er niet echt aanleg voor zou hebben, had die appreciatie niet lang ge duurd. Vooral sinds mijn romandebuut Het leven is vurrukkulluk mag ik mij in een aangename belangstelling van het publiek verheugen. Het versterkt het gevoel dat ik altijd in me heb ge had, dat van een zondagskind. Mijn houding is: Met mij kan niets mis gaan, met mij komt het altijd wel goed. Ik lees ook geen recensies meer, de goede noch de slechte. Ik heb er niets aan, ik steek er toch niets meer van op. Mij valt niets meer te leren, behalve door mijzelf. De laatste jaren vraag ik me alleen wel af hoe lang ik nog zal kunnen schrijven. Vroeger dacht ik: Als je 75 bent, is het zo'n beetje afgelopen. In juni wórd ik 75. Dan heb je niet meer zo veel vooruit te kijken. Het moment nadert waarop het lichamelijk en geestelijk zodanig minder met je gaat, datje niet meer kunt werken. Ik hoop natuurlijk dat het tegelijk gebeurt, dan heb ik er geen last van. Biografie Minister Gardeniers van CRM reikte in 1976 de P.C. i prijs uit aan Remco Campert. Archieffoto: ANP Gelukkig heb ik een grote vechtlust, die ik in mijn jeugd heb ontwikkeld. Door het gebrek aan een warm ou derlijk huis heb ik geleerd mijzelf staande te houden, heb ik geleerd om niet in nare situaties te blijven hangen. Daarbij is er altijd één plechtanker: Het schrijven. Dat heeft verhinderd dat ik romantisch ten onder zou gaan. Het schrijven heeft mij door het leven geloodst." 1929: Geboren in Den Haag. 1950: Eerste nummer tijdschrift 'Braak', samen met Rudy Kousbroek. 1951: Eerste huwelijk, met Freddie Rutgers. 1953: Geerlings-prijs voor de dichtbundel 'Berchtesgaden'. 1954: Tweede huwelijk, met schrijfster Fritzi Harmsen ter Beek. 1957: Derde huwelijk, met Lucia van den Berg; ze krijgen twee dochters. 1961: Romandebuut met 'Het leven is vurrukkulluk'. 1968: Roman Tjeempie! of Liesje in Luiletterland'. 1969-1979: Redacteur bij uitgeverij De Bezige Bij. 1976: P.C. Hooftprijs voor zijn poëzie-werken. 1988-199$: Theatertournees met Jan Mulder, als CaMu. 1995: Verzamelde gedichten in 'Dichter' 1996: Vierde huwelijk, met Deborah Wolf 2004: Roman 'Een liefde in Parijs.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2004 | | pagina 2