Voor een beeldhouwer
ben ik een open boek'
Jan Wolkers maakt kunstwerk voor zijn 'poort naar de vrijheid'
Wolkers - geboren in Oegstgeest en opge
roeid in Leiden - maakt voor de stad die hij
jn poort naar de vrijheid' noemt een kunst-
rk voor bij het nieuwe station. De schrijver,
er en beeldhouwer, die nooit een blad voor
mond nam, woont inmiddels al veertig jaar
Texel en zijn as zal straks wat hem betreft
k op zijn geliefde eiland worden verstrooid,
achtig zijn motto: 'een dag niet gewerkt, is
dag niet geleefd', is hij overigens nog lang
ran plan het bijltje er bij neer te gooien. Op
8ste is de meest veelzijdige kunstenaar van
rland bezig aan een nieuwe roman, een se-
schilderijen en dus dat monument voor Lei-
Centraal. Tussendoor neemt hij uitgebreid
de tijd voor een verhaal.
door Ad van Kaam
Zijn laatste boek speelt zich af in zijn
eigen Achtertuin en is - nog voor de
bosanemonen weer een zilverwit
kleed weven onder de lindeboom voor het
vennetje - al toe aan een eerste herdruk.
Maar voorlopig is het pas januari en op een
weerbarstige middag vol storm en regen
schuifelt Jan Wolkers bedachtzaam rond
tussen de dorre bladeren. Als hij is waar hij
moet wezen, lichten zijn ogen op als kooltjes
in een haardvuur. „Hier", roept hij triom
fantelijk en wijst op een enorme knoest van
een boom. „Die kreeg ik destijds als een me-
terhoge stek van de conservator van de Hor
tus Botanicus. Maar zie wat de Texelse
grond vermag meteen scheut uit Leiden. Is
het geen-kanjer van een tulgenboom gewor-
Het verhaal van het groeiproces van die be
wuste boom is symbolisch voor de kunste
naar zelf. Veertig jaar inmiddels woont en
werkt de schrijver/schilder/beeldhouwer Jan
Wolkers op het waddeneiland Texel waar
zijn roots onderhand net zo stevig in de aar
de zijn verankerd als de wortels van zijn ge
liefde tulpenboom. Heimwee naar de hec-
tiek van de Randstad heeft hij nimmer ge
had. Terug naar Oegstgeest is behalve de ti
tel van één van zijn succesvolste boeken
slechts een herinnering aan zijn jeugd in het
Leidse waar hij nooit meer permanent zal te
rugkeren. „Ik laat me cremeren hier op het
eiland. Ik wil mijn as uitgestrooid hebben
over het grafje van mijn overleden poes. Als
een aai over zijn vacht. Het beestje zal dan
wel denken: hij streelt me net als vroeger,
maar er zit anders nog maar weinig vlees op
zijn botjes." Hij grinnikt. Content met het
boetseren van weer zo'n mooie vergelijking.
Een echte Wolkers.
Maquette
Terug in het huis - dat met de achterkant
aanschurkt tegen het bos - zet hij zich aan
tafel in de prettig lichte kamer die op de kop
halfrond loopt. De bijna geheel uit glas op
getrokken pui biedt - over zijn tuin van vier
duizend vierkante meter - een panoramisch
uitzicht op grazige weiden waar een kudde
Texelse schapen manmoedig het barre weer
trotseert. „Wat jammer nou", lamenteert hij
tussen twee happen door van de appelbeig
net, die zijn vrouw Karina („Nee, niet zelf ge
maakt, wél zelf opgewarmd") hem samen
met de cappuccino heeft voorgezet. „Daar",
wijst hij op een lege plek in de vensterbank.
„Daar stond de maquette van het kunstwerk
dat ik maak voor het Leidse station. Wat
zonde nou
dat je het
niet zelf
kunt zien.
Het wordt
schitterend,
heden en Volkenkunde,
ik denk dat daar de
nst in me is gekomen'
Jan Wolkers: „Nee, het oude station van Leiden was niet mooier. Maar voor mij Wel héééél cruciaal. Lees Kort Amerikaans er maar op na. Het was
mijn toegangspoort tot de vrijheid." Archieffoto: GPD/Corné Sparidaens
jongen.
Maar he
laas, het bedrijf dat het op ware grootte gaat
uitvoeren, heeft het gisteren meegenomen.
Waar of niet Karina?" Ze knikt bevestigend.
Dubbel jammer dus in dit geval.
Maar, je werk door een ander laten uitver
groten? Maakt de kunst zich er tegenwoordig
met een jantje-van-leiden vanaf? „Welnee,
joh. Zo werkt dat. Al heel lang hoor. De
schrijver Hugo Claus was laatst nog hier. Die
refereerde aan de schilder Rubens. En aan
de 'fabriek' die hij had. Rubens zette de gro
te lijnen uit, maar ging echt niet door de
knieën voor het invullen van de details. Dat
liet ie over aan zijn leerlingen. De grote
sculpturen van Zadkine, je denkt toch niet
dat hij die zelf goot? Dat kan je als kunste
naar helemaal niet.
Dat geldt ook voor mijn zes meter hoge
roestvrijstalen zuil voor het station. Dat krijg
je nooit zó gelast als eèn bedrijf dat daarin is
gespecialiseerd. Het gekleurde glas bovenin
is een hommage aan de grote Leidse schilder
Rembrandt. Het groene glas in het onderste
venster symboliseert de Oude Rijn, de slag
ader van de stad. 's Avonds is het kunstwerk
van binnenuit verlicht. Ik heb in IJsselstein
een soortgelijke zuil met vensters staan en
dat geeft een geweldig effect. De jeugd daar
heeft het kunstwerk als hangplek verkozen.
Toch zit niemand er met z'n poten aan."
Bang voor vandalisme - waaraan werk van
hem in Amsterdam, Oegstgeest en op Texel
ten prooi viel - is Jan Wolkers niet. „De zuil
is zes meter hoog. Zulke lange gasten han
gen er toch niet rond bij het station. Nee",
plukt hij wat aan zijn lichtblauwe visserstrui
die hij draagt boven een even blauw spijker-
overhemd en een paars T-shirt. „Leienaars
doen dat niet. En de jeugd mag zijn eigen
verleden natuurlijk niet vernietigen. Dat cul
tuurhistorisch besef moet terugkomen,
hoor. Maar ja, de politiek moet kunst tot een
verplicht vak op school maken in plaats van
alleen maar over normen en waarden te lul
len. Ik zou het wel weten als leraar. Gedwon
gen kijken in het Museum van Oudheden,
Volkenkunde en in De Lakenhal. Anders
krijg je een 2 op je rapport."
Vergeetachtig
Hij grijnst. En neuriet wat voor zich uit als er
even een korte stilte valt tussen de vragen.
Hij stelt voor om dan eerst maar een sigaar
tje op te steken. Vindt het anti-rookbeleid
van de overheid veel weg hebben van een
heksenjacht uit de late Middeleeuwen.
„Daar doen wij niet aan mee, hè Karina?"
Vanuit de belendende opkamer/keuken
klinkt de bevestiging. Met onverholen trots
schildert de kunstenaar zijn vrouw en de
moeder van tweeling Bob en Tom - die 'De
Achtertuin' van illustraties voorzagen - af als
zijn steun en toeverlaat. „Voor als mijn ge
heugen me af en toe in de steek laat. Ze weet
echt alles. Gelukkig maar! Want ik ben soms
een beetje vergeetachtig aan het worden."
De onthulling van zijn kunstwerk bij het sta
tion is in de herfst van dit jaar. Maar wat
vindt Jan Wolkers eigenlijk van het moderne
Leiden Centraal, waar geen tussenweg lijkt
te zijn als het gaat om de esthetische kanten
van het bouwwerk - je vindt het mooi of je
vindt het lelijk. „Héél mooi", zegt Wolkers,
zonder een spoor van ironie. „Nee, mijn
kunstwerk hoeft het ontwerp van het station
echt niet op te halen, hoor. Het beeld in de
openbare ruimte maakt direct contact met
de architectuur van het gebouw. Ik ben al
een keer of tien wezen kijken.' Station en
kunstwerk sluiten straks perfect op elkaar
aan. Die stops in Leiden combineer ik overi
gens steevast met een bezoekje aan de ha-
ringkar van Harteveld. De beste van heel Ne
derland. Man, wat heeft die éen haring."
Hij mag dan op dat moment even kwijt zijn
wie de ontwerper is van de Etasmusbrug
(Karina: „Van Berkel, Jan"), qls het gaat om
het verdere verleden, heeft hij een geheugen
als een olifant. „Nee, het oude station van
Leiden was niet mooier. Maar voor mij wel
héééél cruciaal. Lees Kort Amerikaans er
maar op na. Het was mijn toegangspoort tot
de vrijheid. Mijn vlucht uit het strenge regi
me van het ouderlijk huis aan de Deutz-
straat. Die brug over het spoór bij de Rijns-
burgerweg waar je als ventje van twaalf in
het begin van de oorlogsjaren wachtte tot de
stoomtrein kwam. Je was dan helemaal in
wolken gehuld. Ook een manier van onder
duiken, zeg maar."
Steenstraat
Wat voor beelden ziet hij nog meer uit zijn
jeugd? Denkt hij trouwens in beelden? „Mis
schien meer in brokstukken faal die beelden
oproepen", beantwoordt hij gedachteloos de
tweede vraag. Als het gaat over vroeger
doemt als vanzelf bij hem de Steenstraat
weer op. „De Luxor, het restaurant Rutecks,
Eigenzorg ook. We noemden die strip spot
tend 'de huwelijksmarkt'. Al die meisjes die
daar op zondag paradeerden, op zoek naar
een jongen. Maar ik zie me vooral toch met
mijn neus tegen de vitrines gedrukt staan
van Oudheden en Volkenkunde. Man, man,
een wereld ging voor me open. Ik denk dat
daar de kunst in me gekomen is. In ons ar
moedige tuintje maakte ik al bouwwerkjes.
Aan tafel zat ik altijd te tekenen. Ik moest ge
woon wel naar Ars Aemula en later naar de
Academie. Dat was allang daarvoor bepaald.
Daarom is en blijft Leiden mijn stad. Daar is
het allemaal begonnen."
Hij last een verplichte pauze in voor koffie
en broodjes. „Neem alsjeblieft, het staat er
voor." Excuseert zich, tussen twee happen
door, voor de rommel in de erker. „Straks
komt iemand kijken naar die schilderijen.
Zeg dat je ook geïnteresseerd bent. Drijft de
prijs zo een paar duizend euro op." Hij lacht
slinks om zijn eigen grapje. Vraag maar ver
der gebaart hij, als hij zijn kop ter grootte
van een soepkom weer neerzet.
Hoewel hij naam en faam maakte als schrij
ver van boeken als 'Turks Fruit', 'Serpenti-
na's Petticoat', 'Een Roos van Vlees', 'Kort
Amerikaans', 'Terug naar Oegstgeest', 'De
Walgvogel' en 'De Hond met de Blauwe
Tong' heeft Jan Wolkers zich nooit geaffi
cheerd als louter auteur.Als de mensen
zeggen dat ik als beeldhouwer een open
boek ben, dan zien ze dat goed. Ik schilder al
mijn hele leven, maak gedichten, essays, to
neelstukken en was al bezig met veiligheids
spelden, koeienpoep en dooie dieren voor
dat het begrip 'organische kunst' was uitge
vonden. Die veelzijdigheid hoort bij me. Ge
concentreerd schrijven kun je hooguit drie
uur per dag. Maar wat moet je daarna? Dan
ga je naar de kroeg en daar maar kibbelen
met collega's. Ik kom niet in het café, nooit
gedaan ook. Ik schrijf op mijn oude Olivetti -
een computer is toch net of je voor een leeg
gevist aquarium zit - en leef me daarna in
mijn atelier uit met klei of verf. Maar daar
gaan we zo wel even kijken."
Fakkel
De dagen dat hij bestsellers aaneenreeg als
parels aan een ketting liggen inmiddels een
aardig tijdje achter hem. Al broedt hij mo
menteel op een werk waar literair Nederland
ZATERDAG
24 JANUARI
2004
ER
BIJ
'Die Balkenende over
belediging van het
koningshuis, dat is toch gelul'
nog van zal opkijken, belooft hij. De werkti
tel luidt: Waar eens lente stond en hij vordert
gestaag. Verder hult hij zich daarover in stil
zwijgen.
Wat anders dan. Wie o wie nemen van de
generatie Wolkers, Reve, Hermans, Claus en
Campert straks de fakkel over? Zelf is hij ge
porteerd van Arnon Grunberg - „een heel
intelligente jongen'- van Abdelkader Benali
- „mooie stijl voor een Marokkaanse jon
gen" - en van Ronald Giphart. Maar die laat
ste wordt toch vooral gelezen door puber
meisjes? Ach, mijn boeken werden en wor
den - ja, ik krijg nog steeds stapels brieven -
toch ook vooral door de jeugd gelezen. Van
wege de spannende en mooie erotiek, hoor.
Die was functioneel, voor zover je daar in
geval van seksualiteit over kunt spreken. Bij
die jonge generatie schrijvers belt de postbo
de aan en wordt hem meteen de broek van
het lijf gerukt. Da's toch plat. Da's toch niks.
Zeg nou zelf."
Papier
Of erotiek makkelijker is uit te drukken in
woord dan in beeld, is een vraag die, over de
lange tafel heen, even moet berinken. Hij
tuurt naar de crème de cassis en de wijnfles
sen bij het raam en zegt dan: „Je put uit een
heel ander deel van je hersenen. Dan komt
er ook iets heel anders tevoorschijn. Ik kan
niet een uur naar een zin staren. Papier beje
gen ik met vijandschap. Impulsief. Al is het
na de eerste tien zinnen wel telkens een
kwestie van
herlezen en
blijven her
lezen.
Schrijven is
lezen, zeg ik
altijd.
Vlechten
opdat er langzaam maar zeker, na eindeloos
herlezen, een hecht geheel ontstaat. Je kunt
daarentegen wél zomaar twee uur naar een
beeld of een schilderij turen voor je er verder
aan werkt. Dan krijg je automatisch be
dachtzamer erotiek. Golvende lijnen. Schrij
ven is echt iets anders."
Dan staat-ie abrupt op. „Neem nog een
broodje mee naar het atelier, je moet goed
eten", zo luidt zijn vaderlijk advies voordat
we de aanwakkerende wind opzij duwen en
de paar meter overbruggen die het huis
scheidt van het atelier.
Ook in deze ruimte domineren licht en
lucht. Op een ezel staat een imposant vier
luik, voorstellende de zee bij Texel. In de
zachte tinten blauw, groen, geel en wit. Met
de kwast aangebracht. Aan de muur een
herfstimpressie van het eiland in voorname
lijk bruin en wit én van eenzelfde zachte
structuur. Wat verder vooral opvalt is dat al
les keurig is geordend en opgeruimd. Je kunt
er bij wijze van spreken van de grond eten.
„Ik hou van orde en regelmaat", bevestigt hij
dat beeld. Pakt van een imposante berg een
tube en draait de dop open. „Schevenin-
gen", duidt hij de merknaam. „Het beste dat
je kunt krijgen. Zie je dit prachtige paars. Je
moet er altijd naar streven om met het aller
beste materiaal dat voorhanden is te werken.
Wel duur", mokt hij, als hij de tube teruglegt
bij de pakweg vijftig andere kleuren. „Zestig
euro. En het is zo weg."
Drift
Van de rituelen in zijn atelier maakt hij geen
geheim. Na een paar uur tikken in zijn slaap
kamer op de ouderwetse Olivetti („de nagels
van God") trekt hij zich steevast terug in zijn
domein. „Ik zet Bach op, de deur op een kier
en als vanzelf komen de katten aange
sneld om zich hier in deze stoelen
te nestelen. Pas dan begin ik.
Niet eerder. Ja, de drift is er
nog elke dag. Ook op
mijn 78ste. Dat heeft me
er bijvoorbeeld van weer
houden om echte reis
boeken te schrijven. Ik
heb veel gereisd, hoor.
Dat zie je aan die prachti
ge maskers die in de huis
kamer hangen. Ik heb ze
verzameld op Nieuw-Gui-
nea. Maar ik moest altijd
zoveel. Opdrachten, vrij
werk. Als ik een dag niet
werk, voel ik me armoedig.
Die onrust heb ik goddank
nog steeds. Nee, aan vi
deokunst waag ik me niet.
Dat laat ik over aan mijn
jongens. Ze rijn kunstzin
nig, hoor, dat zit in de ge
nen. Ik heb ze aangemoe
digd, vanzelfsprekend. Elke
zondagochtend haalde ik
wat uit de tuin. Een blad,
een plant, een vrucht. Daar
maakten ze dan een stille
ven van."
Terug in de huiskamer
neemt hij een slok druiven
sap. Hij strijkt door zijn ver
waaide witte haar en gniffelt
als hij terugdenkt aan oude
jaarsavond en aan Kopspij
kers. „Ja, dat mis ik nooit en
deze aflevering was geweldig.
Hoe vond je me toen ik die
kreeft vasthad? Geweldig,
niet? Het typetje is prachtig
neergezet, al klopt het pos
tuur niet helemaal." Dan
zucht hij eens diep. Spreidt
rij handen ten hemel. „Dat
gezeur van die Balkenende
over belediging van het ko
ningshuis is toch gelul. Geloof
mij, Beatrix ligt in een deuk als I
ze zichzelf zo in dat program
ma terugriet. Humor. Dat rijn
toch de mooie dingen van het
leven. Wat dat betreft prijs ik
me gelukkig. Ik heb
me in mijn le
ven nog nooit
één dag ver
veeld."
Een maquette
van het zes me
ter hoge kunst
werk dat Wol
kers maakt
voor Leiden
Centraal.
Publiciteitsfoto