Kerstverhalen van lezers (i) Hongaarse opstand Opa's kerstboom in brand Winterslaap Sneeuw in Tjimahi Kerst 1944 Vooroorlogse lucht WOENSDA 24 DECEMI 2003 De redactie deed dit jaar een beroep op de lezers om een kerstverhaal te schrijven voor de krant. Vele lezers gaven gehoor aan de oproep een kerstanekdote op papier te zetten. De verhalen waren vaak ontroerend, humoristisch en fantasierijk, maar in elk geval uit het hart. Er kwamen zoveel inzendingen dat het ondoenlijk is om iedereen persoonlijk te bedanken. Daarom willen wij op deze plek onze waardering uitspreken voor uw inspanningen. Helaas is het niet mogelijk om alle binnengekomen verhalen in de krant te zetten. We hebben ons beperkt tot een selectie van de inzendingen. Op deze en de volgende pagina staan een aantal van de verhalen die lezers ons toestuurden. Illustrator Wim Stevenhagen maakte de bijbehorende tekeningen. Zo'n zeventig jaar geleden woonden mijn opa en oma in een heel klein huisje. De huiskamer was niet veel groter dan 3 bij 3 meter. Opa was dol op een kerstboom, maar dan wel een heel grote. Elk jaar kocht hij een boom die nauwelijks in de ka mer paste en een kwart van de oppervlakte be sloeg. Niemand mocht hem helpen met versie ren. Het was in het gezin de gewoonte dat ieder die werkte of getrouwd was, elk jaar iets kocht voor in de boom. Er waren tien kinderen. Opa was heel voorzichtig en brak maar zelden iets. Er kwamen ook steeds meer kleinkinderen en ach terkleinkinderen. Voor iedereen moest er snoep in de boom hangen. Er zaten ook heel veel echte Eerste paasdag, 1971.Zonder het te beseffen begon die dag voor mij en mijn tweelingzusje een traditie. We waren net drie jaar geworden en on ze vader vond dat we toe waren aan een huisdier. Dan zouden we kun nen leren om daarmee om te gaan. Geweldig vonden we het, we kregen een konijntje. Het was een prachtbeestje. Wit met zwarte vlekken. Met zijn kraaloogjes zag hij er heel lief uit. We mochten zelf een naam bedenken. Zomaar en zonder dat het eigenlijk een echte konijnennaam is kwamen we geza menlijk op Keessie! We waren reuze blij. Het beestje kreeg alle aandacht en had het pri ma naar de zin. Hij at heel veel en groeide met de dag. Papa was tevree. In de kerstvakantie kregen we konij- nenles: het konijn zou een winter slaap houden. Wisten wij veel, we waren drie. Vader wist een mooi plekje, in zijn eigen hok was het maar niks. Terwijl wij hem voor lan gere tijd welterusten wensten, sprong hij uitgeslapen heen en weer. Vader bracht hem wel weg. Het werd een gezellige kerst met al les erop en eraan! In de koude win ter die volgde, dachten we vaak aan Keessie, "Die ligt ergens op een warm plekje lekker te slapen". Met Pasen had papa een verrassing. Hé, daar was ie weer. We konden ons geluk niet op. Het beestje kreeg weer alle aandacht en had het prima naar zijn zin. Hij at heel veel en groeide met de dag. Papa was tevree. Natuurlijk werd het ook toen weer december. En 's winters houden ko nijnen een winterslaap. Zo kon het gebeuren dat we jaar in, jaar uit van de paasvakantie tot de kerstvakantie voor Keessie zorgden. Steevast zagen we hem met Pasen altijd sterk ver magerd weer terug. Soms leek ie er zelfs anders uit te zien. 'De tand des winterslaap', legde vader dat uit. Wisten wij veel. We werden wel steeds ouder, maar niet minder na- ief. Kerstvakantie, 1977. Opgewonden kwam vader op een dag later thuis dan normaal. Met zijn Kadett had hij een reiger aangereden, een gewone blauwe huis-tuin-en-keuken-reiger. Het dier was vleugellam en aange slagen. De nobele kerstgedachte om het beest te redden was in mijn va der opgekomen. Hij had hem mee genomen op de achterbank. Wij zouden het vast ook leuk vinden om het dier te verzorgen, en dieren vrienden als we waren, was dat ook zo. We noemden hem Ibis. Ibis kreeg alle aandacht, maar hij was er slecht aan toe. Het zag er naar uit dat hij de donkere kerstnacht niet zou overle ven. 'Het zijn taaie beesten, die redt het wel', had vader gezegd. Terwijl hij Keessie wegbracht, zorg den wij voor Ibis. We zochten wat hooi om hem warm te houden. "Waar was dat hooi gebleven?" In de schuur, daar moest nog wel wat lig gen. Maar wat stond er in de schuur? Keessie!! En zo wakker als een haan bij het krieken van de dag. Terwijl vader nergens te bekennen was, hield moeder vol dat hij Keessie aan het wegbrengen was, zoals hij dat elk jaar deed. Wij vonden het maar vreemd en zo langzaam aan zag moeder ook wel in dat we te oud werden om voor het lapje te worden gehouden. Nadat ze jaren lang in een complot met vader had gezeten, werd het nu tijd voor een pact met ons. Bekoeld van woede en schrik, bedachten we een plan om deze Keessie te redden. Als vanouds werd het een gezellige kerst met alles erop en eraan! Met het klassieke kerstdiner als hoogtepunt. Wij aten niet alles, maar vader die ge noot zoals gewoonlijk weer met volle teugen. Wij keken elkaar grijnzend aan en dachten: 'Ach, Ibis was toch niet meer te redden!' Peter Admiraal, Haarlem In de lente heb ik nergens last van, kerstfeest ligt nog zo'n eind weg. 't Is over, denk ik opgelucht. Maar ieder jaar lijkt het erger te worden. De gebeurtenissen die ik ruim vijftig jaar geleden heb beleefd, blijven me achter volgen, ik raak ze niet meer kwijt. Ondanks goedbedoel de raadgevingen heb ik er ook nooit mee leren leven. In de herfst, wanneer de storm de afgevallen blaadjes in een duizelingwekkende vaart door de straten jaagt, voel ik de hete adem van de herinneringen in m'n nek, om in de kerstnacht bezit van me te nemen en mij geestelijk te verlammen. December 1944. Het Japanse interneringskamp Tjimahi in het voormalig Nederlands-Indië. Twee jaar zat ik daar al opgesloten met vele andere Nederlanders. Duizenden gezichten heb ik aan me voorbij zien gaan, nu tot schim men in m'n herinnering verworden. Honderden namen moet ik gehoord hebben zonder er nu nog geen tien van te kunnen noemen. Alleen het gezicht van Wim van Da len kan ik zonder meer glashelder voor de geest halen. Ongeveer 1.75 meter lang, blond en blauwe ogen, 25 jaar zal hij ongeveer geweest zijn. Ondanks de uitzichtloosheid waarin wij allen verkeer den, bleef hij het leven positief bezien. Enkele maanden voordat Duitsland Nederland binnenviel, was Wim als stuurman op een vrachtvaarder uit Nederland vertrok ken, om via vele omzwervingen met een deel van de be manning in een Japans interneringskamp in Tjimahi te belanden. Hoewel Wim meerdere malen met zijn schip in de tropen was geweest, verbleef hij aan boord toch al tijd in de beschutte omgeving en alle luxe van het moe derland. Zo af en toe een bordje rijst met wat boter en suiker zoals thuis ging er wel in, maar van dat 'hete rode spul waar je op de pot het gevoel had, dat de vlammen je reet uitsloegen', daar moest 'ie niks van hebben. In de barak sliepen we met tientallen anderen op de grond, op geïmproviseerde matrassen of rieten matjes. Wim hield van orde en netheid. De eerste dagen rolde hij zijn matje altijd op en veegde de hem toegemeten plaats met een bezempje aan, totdat hij merkte dat zijn overbuurman de vrijgekomen plek trachtte in te pikken. Een olielampje dat hij van de boot had meegenomen, stond naast z'n hoofdkussen. Daar was hij heel zuinig op. In de tijd dat wij met elkaar optrokken, ontstond er een hechte vriendschap. We wisten veel van elkaar, van onze dromen en plannen die na de oorlog allemaal zouden uitkomen. „Reken maar van yes", zei Wim dan. Hij was weer helemaal in Amsterdam als hij vertelde over zijn jeugd, zijn schooltijd, zijn ouders, over Martha zijn vrouw die hij in Nederland achterliet, toen zij twee kaarsjes in de boom die alleen opa mocht aanste ken. Als de laatste kaars brandde, was de eerste zowat weer uit Een grote emmer water met dweil stond altijd naast de boom voor het geval dat... En dat gebeurde toen. Een vlammetje raakte een takje groen en daar kwamen de vlammen! Men probeerde de boom nog uit het raam te duwen, maar hij was veel te groot, dus kwam de emmer water er aan te pas. Vlam uit, ballen kapot en een kletsnatte kamer. Opa verdrietig, opoe een beetje boos. Daarna moest opa het met een klein boom pje doen. Wel zo gezellig in een kleine kamer. C. de Water-Warmond, Leiden Op een gewone decemberdag ging ik met mijn zus Jenny ko nijnegras zoeken. We werden ga degeslagen door een viertal Duit se soldaten, die daar in een grote paardenstal waren gelegerd. Wij wisten niet dat zij ons achtervolg den en prompt belden ze bij ons aan met de vraag of er konijnen te koop waren. 'Dan moet u wachten op mijn man', was het antwoord van mijn moeder. Mijn vader werkte op de gasfabriek, waar hij notabene Noordwijkse jongemannen verstopte op zol der. Op slechts één plank kon je lopen om bij de schuilplaats te komen, en anders stortte je naar beneden. Ook verstopte vader een taxi-auto van de firma Beuk tegen de gashouder, onder een zwart zeil met enige namaakpijp- jes erop. Na de oorlog reed de auto nog perfect. Afijn, mijn vader verkocht enige konijnen aan die soldaten en één ervan kwam de andere dag terug met een Duits brood (pader bor- ner), een fles wijn en een zak met koekjes. Echt een traktatie in die tijd, wij smulden ervan. Deze sol daat kwam uit Polen uit de plaats Bartelshaven, daar had hij vrouw en kinderen en een boerderij. In de week voor kerst stond hij weer voor de deur, met de vraag of hij het kerstdiner mocht mee-eten. Daar stond moeder met die lasti ge vraagwant het was immers de vijand, en wij hadden ook nog een onderduiker in huis, die 's avonds naar de zolder op de gas fabriek werd gebracht. Het be sluit van moeder was: 'Als u de wapens aan de kapstok hangt en vertelt wat u wilt eten, dan bent u welkom'. Gelukkig had vader een volkstuin met groente en aardap pels! Soldaat Janssen koos voor rozen- kooltjes met konijn. Wij wisten eerst niet wat dat waren, het ble ken spruitjes te zijn en die had den wij genoeg. Die Kerst vergeet ik nooit meer, zijn verlangen even die oorlog te vergeten en in een gezin te zijn, en de ontroe ring in zijn ogen deed ons allen zo goed! Hij zei steeds, ik moest van mijn boerderij af, gezin en vee verlaten, wij willen helemaal geen oorlog! Toch moest hij kort daarna naar het front in Frank rijk! Helaas nimmer hebben wij ooit weer iets van hem gehoord. Wim van Oosten, Noordwijk maanden in verwachting was. Hij moet nu vader zijn van een zoon, bezwoer hij, hoewel hij al bijna vier jaar niets van zijn familie heeft gehoord. „Ik denk dat ze vei lig bij haar ouders op de boerderij zitten. Melk en aard appelen in overvloed", knikte hij overtuigend. „Reken maar van yes". Wim interesseerde zich voor alles wat hij tegenkwam. Vooral de natuur, met name de tjitjaks, dat zijn muurha gedisjes, had zijn volle belangstelling. Soms lag hij uren lang op de grond rajaps (witte mieren) te observeren. In de houten palen waren ze hoorbaar aanwezig. In de re gentijd kropen de rajaps in groten getale uit de grond waar ze hun nesten hebben gebouwd. In de grond had den ze zich getransformeerd tot vliegende mieren (la- rons) die in zwermen de duisternis invlogen om daar waar het licht brandt naar toe te vliegen. Het was tijdens een hevige onweersbui, dat ik Wim op een nacht buiten onder het afdak van de barak, hoorde overgeven. Wankelend zocht hij zijn matje weer op en merkte dat ik wakker was. „Ik voel me helemaal niet lek ker, Rien", zei hij. Ondanks de koelte die het noodweer in de barak bracht en af en toe een waternevel maar bin nen deed waaien, gloeide Wim van de koorts. Na drie dagen was zijn toestand duidelijk slechter geworden. Hij ademde zwaar en at niet meer. De rijstepap die ik 'm Eigenlijk begon alles op 23 oktober van het jaar 1956. Die dag kwam mijn vader zo intens vrolijk thuis dat ie dereen onmiddellijk wist dat er iets bijzonders aan de hand was. Hij ver telde het ook meteen: 'Jongens', zei hij een hand strijkend door zijn don kere haardos, 'er is iets moois ge beurd. De Hongaren zijn in opstand gekomen en nu worden ze weer vrij'. Natuurlijk besefte ik nauwelijks de strekking van die woorden, maar ik zag wel dat mijn vader heel erg blij was, omdat nu heel veel van zijn ra- dio-amateurvrienden ook bij ons op bezoek konden komen. En dat vond ik leuk. Ik kende die mensen alleen maar als stemmen die door de zend apparatuur door onze woonkeuken galmden. Die avond verstuurde mijn vader een briefje naar zijn vader en vroeg om twee konijnen voor de kerst Ik wist het meteen: We krijgen dus echt be zoek. Nog nooit had ik me zo op Kerstmis verheugd! Toen kwam die dag in november, ijskoud, - ik had net een kit kolen uit de schuur ge haald en een paar turven voor de nacht. De kachel loeide en mijn moe der was in de keuken bezig met het koken van warm water voor in de teil waar mijn drie broers en ik, op leef tijdsvolgorde, in moesten voor de wekelijkse wasbeurt. Mijn vader zat als gewoonlijk achter zijn zendappa ratuur. Ineens .hoorde ik een afschu welijk geluid uit de speakers komen. Het klonk als een soort schieten en gillen, maar ik hoorde ook huilen. Al les tegelijk en door elkaar. Mijn moeder, dat zag ik en dat ver geet ik nooit, werd lijkwit en de tra nen stroomden over haar wangen. Zij wist dus wat er aan de hand was! Ze tilde me uit de teil en zei: 'Papa zal jullie straks alles vertellen'. En ze ren de de trap op naar boven. Mijn vader zat aan de grote keukentafel. Op de achtergrond klonk het geruis van de zender. Papa zag er moe en triest uit. Met zijn donkere stem begon hij: 'Jongens, ik heb jullie verteld dat de Hongaren vrij zouden worden. Nu is er iets ergs gebeurd, de Russen zijn met een heleboel soldaten naar Boe dapest gereden en zijn daar nu aan het schieten op iedereen. Ik heb het net op de zender gehoord en het is heel erg'. Hij zweeg en zette zijn bril af die hij ijverig begon te poetsen. Ook bij hem zag ik tranen. Hij ging verder: 'Er wordt zo vreselijk gevochten in de stad dat mijn vrienden in Boeda pest in de kelder zijn gaan zitten en ik kan ze nu dus niet bereiken. Zo gauw ze weer durven, zullen ze me proberen op te roepen. Jullie moe ten dus heel stil zijn. Ga maar een boek lezen, dan kan papa de wacht houden. In de keuken werd het stil. Ieder had zo zijn eigen gedachten. De kerstda gen stonden voor de deur. Met moeite had papa het kerststalletje opgezet, hij was er niet echt met zijn gedachten bij, merkte ik. Mijn moe der was in de keuken bezig met het konijn te braden dat opa gestuurd had. Het tweede konijn, voor vaders Hongaarse vrienden was naar een gezin verderop in de straat gegaan, die waren heel erg arm. Papa zat achter de zender. Maar... uit Boeda pest heeft hij niets meer gehoord. Kerstmis is daarna nooit meer ge weest wat het was. Altijd hing er die dreiging van verdriet. Gisteren zat ik achter mijn computer - 56 jaar ben ik nu - ik zat wat te neuzen in Encarta. Ik zocht Honga rije en vond het. Ik las de geschiede nis van het land en klikte met de muis op een geluidsfragment uit de bloedige strijd van 1956 in Boeda pest. Ineens klonk daar de stem uit de speakers van mijn vaders vriend: 'Please send us help. Send paratroo pers'. Ik heb gehuild. Paul Wennekes, Laren Het liep tegen het einde van het jaar 1944. Voor de zoveelste keer pakte mijn vader de vooroorlogse sigaar uit de doos om er aan te ruiken en even met mijn lippen te proeven. Vader, wanneer rook je de sigaar nou op?' 'Op eerste kerstdag na de kerkdienst bij een kopje surrogaatkoffie'. Het grote moment was daar. We gingen in een kring om mijn vader heen zitten en met eén wijds gebaar werd de sigaar aangestoken. Om de beurt blies hij ons de rook in het gezicht. En wij naar snuiven onder het uiten van vele lof tuitingen dat het zo'n heerlijke vooroorlogse lucht was. Mijn zusje was de straat opgegaan en had buurman verteld dat haar vader een echtj gaar zat te roken. De buurman kwam ook ruiken en waarschuwde zijn vrouw, zodat ook kon meegenieten. Het duurde niet lang of de halve straat sta hoofd om de deur om een snuifje op te vJ De peuk van de sigaar werd uit elkaar get terd, in een stuk blad gewikkeld en met e| groots gebaar aan de buurman overhand] Ik weet niet of de goeie man er wat van ge gen heeft, ik hoop van niet. L Kroonenberg, Hilversum probeerde te voeren korstte op zijn lippen. „Ik stik van de hitte", fluisterde hij terwijl ik hem met een stuk kar ton wat koelte toewaaide. „Ik wou dat het ging sneeu wen, lekkere kouwe sneeuw, het is toch bijna kerstfeest? Vroeg in de morgen van de 24ste december 1944 is Wim gestorven. Diezelfde dag heb ik 'm met enkele jon gens van de boot, begraven achter in het kamp tussen de vele slachtoffers die geen weerstand meer hadden tegen de dysenterie, malaria en andere tropische ziekten. Het olielampje heb ik aan het hoofdeinde van zijn graf gezet. Bij het invallen van de avond heb ik het lampje aange stoken. Die nacht heb ik geen oog dichtgedaan. Heel ver weg buiten het kamp, hoorde ik een kerkklok luiden. Het is kerstnacht, realiseerde ik me. Bij de eerste zonnestra len die ons over de bergketen bereikten, ging ik naar het graf van Wiih. Van heel ver kon ik het al zien liggen. Een schok ging er door me heen! Het olielampje, als enige lichtpunt op het immense kerkhof, had die nacht dui zenden en duizenden larons aangetrokken die al rond cirkelend hun vleugeltjes op het graf achterlieten en voor een dik pak sneeuw zorgden. Het leek alsof ik iemand hoorde zeggen: „Reken maar van yes!" Rien Berendsen, Haarlem

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2003 | | pagina 30