Mannen, halverwege de hemel 'Het heeft bloed, zweet en tranen gekost' Het eenzame leven van de Kartuizers van La Grande Charteuse De doden krijgen geen kist en geen naam op het kruis niA, tóo Het klooster van La Grande Chartreuse ligt hoog in de bergen. Foto's: Kartuizer orde „Ik heb een heel sterk godsbesef. De hang naar God heb ik al vroeg in mezelf bespeurd, dat had ik al als jongetje van vijf. Dat is niet veranderd, het is alleen maar verdiept." Marcellin Theeuwes, geboren als Jac, de jongste zoon in een gezin van fabrikanten uit het Brabantse Rijen, voelt nog altijd de roeping die hij als kleine jongen al ervoer. „Er zijn een paai- dingen waar je nooit aan moet twijfelen: je geloof en je roeping." Mis sionarissen, priesters, fraters, kapelaans, pastoors, nonnen. In het Brabant van voor de oorlog koos in elk kinderrijk gezin altijd wel een van de kinderen voor het religieuze leven. Zo ook Jac Theeuwes. Maar hij wilde nooit in het pastorale werk of naar de missie. Nee, het beschouwende leven. Daarom ging hij op zijn twaalfde naar het juvenaat bij de paters cisterciënsers in Nieuwkuijk om daar zes jaar later in te treden. Maar toen hem duidelijk werd dat de cisterciënsers ook ope ner werden naar de wereld toe - paters wer den uitgezonden als pastoor of leraar - stap te hij over naar de kartuizers, de strengste kloosterorde in de katholieke kerk. Hij heeft geworsteld met zijn keuzes. Als pu ber al met vreselijke heimwee, als jonge monnik na zijn overstap naar de kartuizers. En zelfs nog na zijn priesterwijzing in 1966. „Voor die tijd, als novice, heb je nog regel matig contact met je leraren en medestu denten. Maar na je wijding begint pas wer kelijk het eenzame leven. Daar groei je lang zaam in; tenminste, bij mij ging het lang zaam. Het heeft 'bloed, zweet en tranen' ge kost. In de eerste drie jaren heb ik me heel vaak de vraag gesteld: heb ik er goed aan ge daan bij de cisterciënsers weg te gaan? Je krijgt de neiging te gaan vergelijken, je wordt een speelbal van je eigen impulsen en nei gingen die er alles aan doen om je onderuit te halen. Ik heb dat achteraf gezien als een test van God, al heb ik het toen niet zo erva ren. Het uitte zich bij mij zelfs fysiek, soma tisch. Ik was gemakkelijk ziek. Ik had regel matig hoge koorts, enkele dagen lang. Ook heb ik zo'n anderhalfjaar lang elke twee maanden - je kon er de klok bijna op gelijk zetten - hele heftige nachtmerries gehad. Telkens met hetzelfde scenario: je bent te ziek en zult terugmoeten naar de cisterciën sers. Daarna zijn de dromen opeens verdwe nen, zonder een spoor na te laten. De stap was werkelijk gezet." Altijd bleef die hang naar het beschouwen de. Alleen zijn met God, streven naar verin nerlijking. Een zware keuze. Theeuwes: „Ik heb als kind nooit misdienaar willen zijn, niet als priesterstudent voor in de kerk op het priesterkoor willen zitten. De stuitte me tegen de borst. Ik kan heel goed omgaan met kinderen en met vrouwen, maar ik heb me zelf nooit kunnen voorstellen als echtgenoot naast een vrouw en als vader van kinderen. Zelfs als de orde nog maar drie of vier com muniteiten zou tellen, dan nog heeft die zijn volle zin in de kerk en de samenleving. Altijd zullen er mensen zijn die zich weg willen cij feren voor alles en iedereen, in een persoon lijke toewijding aan God. De manier waarop kan verschillen, maar er zullen altijd mensen zijn die de eenzaamheid zoeken. Voor mij betekent een eenzaam leven de vervolma king van mezelf naar God toe." Misschien de grootste pijn in zijn leven deed zich voor in maart 1955. Op de Lovense Ka naaldijk in Tilburg werd het ontzielde li chaam van zijn toen 24-jarige zus Corrie ge vonden. Vermoord. De dader is nooit ge pakt. „De dood van mijn zusje heeft me juist gesterkt. Ik heb nooit naar het 'waarom' ge vraagd. Ik heb al vroeg geleerd te proberen dingen te aanvaarden en me dan pas te af te vragen: hoe ga ik ermee om? De dood. De gedachte eraan ligt heel dicht bij me. Al van Ideins af aan. Ik zie het als iets goeds, iets normaals. Eerst het leven, dan de overstap, de dood, naar het eeuwige leven. Die opvat ting heeft ook heel sterk meegespeeld in hoe ik de dood van Corrie heb verwerkt. Als iets verschrikkelijks, maar niet iets dramatisch; ze was immers opgenomen in het eeuwige leven." Enkele maanden na haar dood werd hij kloosterling. De Kartuizers hechten erg aan hun nachtelijke dienst. door Joost Reijnders Dom Marcellin Theeuwes stemde tegen. Dat vonden ze niet nodig. Wel komt er waterleiding, en daarmee ook een modem toi let." Nu halen de monniken een kan water op de gang en douchen ze in de wasruimte op de eerste etage. In een binnentuin langs de kruis gang ligt het kloosterkerkhof. Rij en zwart houten kruizen. „Daar gaan we in, gekleed in onze pij en liggend op een plank. Geen kist, nee. Eigenlijk is dat verboden in Frankrijk, maar wij hebben ont heffing. We doen het zo al hon derden jaren", zegt de prior. Op de kruizen staan geen namen. Het doet er ook niet zo toe. „We weten wel wie waar ligt, hoor", zegt prior Theeuwes. Wat schou derophalend vertelt hij dat een graf na dertig jaar opnieuw ge bruikt wordt. En die botten dan? „Och die gaan wat dieper of zo." Stof zijt ge en tot stof zult ge we derkeren. Ook zijn graf ligt op hem te wachten. Voor hem een stenen kruis, omdat hij generaal- overste is van de orde, de 72ste sinds de stichting van het eerste klooster op deze plaats. Maar hij is niet bang voor de dood; leven en sterven zijn slechts stappen op de weg naar het eeuwige leven. De kartuizers gebruiken elke zon dag na de mis samen de maaltijd. In stilte overigens. Maar op zon dagmiddagen praten ze een uur tje onder leiding van de prior. „Dat kan over van alles gaan. Over het leven in het klooster, over theologische kwesties, maar ook over wat er in de wereld speelt. We hebben het gehad over de oorlog in Irak en over de muur die Israël bouwt langs de Pales tijnse gebieden. En dan zijn de meningen verdeeld", zegt Dom Marcellin. En elke maandagmid dag maken ze met z'n allen een stevige wandeling, het spaciement in de steile bergen boven het klooster. De monniken kunnen hun familie ontvangen, maar niet meer dan twee dagen per jaar en ook dan blijft de poort van het klooster ge sloten. Familie logeert in een gas tenhuis even verderop, waar de monnik zijn naasten kan bezoe ken. De enige bezoekers die wel ontvangen worden, zijn onge huwde mannen beneden de 45 jaar die overtuigend kunnen aan tonen dat ze willen intreden bij de kartuizers. Ze mogen dan een paar weken komen 'proefdraai en'. De eisen zijn streng: ze moe ten goed gezond zijn van lichaam en geest. Een psychologische test kan deel uitmaken van de toela tingsprocedure. Voor mannne met trauma's is geen plaats in het klooster. Nog geen tien procent van de kandidaten treedt daad werkelijk in. Terwijl het aantal roepingen terugloopt, stijgt de be langstelling voor de orde. Het museum bij het klooster trekt jaarlijks 65.000 bezoekers. Jan van Oort (36) uit Haarlem is nu een maand in La Grande Chartreuse. Hij heeft kluizenaars cel nummer 00 gekregen. Op zijn tafeltje liggen de werken van kerk vader Augustinus en een psal menboek. „In de Nederlandse statenvertaling", zegt hij half ver ontschuldigend. Dat hij een pro testantse vertaling van de teksten heeft, is niet zo gek: hij komt uit een streng christelijk gezin in Ameide. Pas op zijn negentiende werd hij katholiek. Van Oort is een zoeker. Naar een levensdoel, naar uitdagingen. Hij diende in het Franse vreemdelingenlegioen. „Zelf heb ik gelukkig nooit ie mand doodgeschoten, al had ik ooit wel mijn hand op mijn pis tool liggen. Ik ergerde me zo aan het gedrag van een sergeant die recruten treiterde, dat ik dacht, 'ik schiet hem dood'." Hij is er nog stil van. „Zei Jezus niet: de ge dachte het te doen is net zo erg als de daad?" Tijdens de hoogmis vraagt Van Oort of ik wil communiceren. Even later sta ik wat onwennig op het priesterkoor in een kring van kloosterlingen rond het altaar. De priesters onder de monniken in liturgische kleding, de broeders in hun gebruikelijke witte pij. Novi ces -leerlingmonniken - dragen een zwarte mantel. Geen verholen blikken naar die vreemde man in hun midden. Ze lijken dwars door me heen te kijken. Een van de monniken draagt sandalen met zwarte sokken. Uit een ooghoek zie ik hoe de priester met het brood en de wijn rondgaat. De stilte is intens en bijna drukkend. Ik voel me een indringer in een wereld van intieme devotie, geza menlijk beleven en diepe emotie. Een wereld van onstuitbaar en onwankelbaar geloof. n ne visite pas ie monastère', staat er op een bordje naast de ingang. Maar de prior van La Grande Chartreuse en ik zijn fa milie van elkaar, en daarom staat hij me blijmoedig op te wachten als ik na een flinke klim puffend aankom bij de poort van het klooster. Pater Marcellin Theeu wes (67) is een robuuste man. Hij heeft een stevige handdruk. Een vriendelijke man ook, die warmte uitstraalt, een man die gewend is te luisteren. Zijn stem is zacht; harde woorden vallen er zelden in een kartuizerklooster. Maar hij is ook een strenge man als het gaat over de zeden en gewoonten van de kartuizers. Zo verbood hij on langs nog dat een prior de begra fenis van diens vader bijwoonde. Want dat is de keuze die een kar tuizer maakt als hij intreedt: je gaat het klooster in, voorgoed: je leeft er, je bidt er, je werkt er en je sterft er. De gastenkamer is sober. Een hard bed, een tafel met twee hou ten stoelen en een bidstoel. Het is half acht in de avond en in het klooster heerst diepe stilte; geen deur piept, geen voetstap verstoort de rust. Zacht maanlicht valt door de ramen in de lange en koude gangen. Af en toe doet een windvlaag de ruiten in de spon ningen trillen. In de kamer van de prior gaat het laatste lichtje uit. Het klooster slaapt. Het is geen gemakkelijk leven bij de kartuizers. Het zijn harde, ster ke mannen die dit volhouden, sterk van geest, hard van lichaam. Zoals Jezus de woestijn inging voor zijn worsteling met God, zo gaan ook de kartuizers de woes tijn in. Een leven lang. Ze leven streng, sober, ascetisch, en voor al: alleen, zelfs binnen de eeu wenoude muren van hun eigen klooster. Drie keer per dag komen ze in de kloosterkerk samen voor zang en gebed. De rest van de tijd brengen ze bid dend en wer kend door in hun kluizenaars huisje, precies zoals het al ne genhonderd jaar gaat. Radio, tele visie, internet en kranten zijn er niet. De innerlijke stilte en de toe wijding moeten zo min mogelijk verstoord worden. Om half twaalf in de avond door breekt het ijle geluid van een kerkklok de stilte. De monniken staan op. Hun dag begint een kwartier na middernacht in de kloosterkerk met de metten en de lauden, het nachtoffice. „Van alle diensten hechten we daar toch wel het meest aan", zegt pater Marcellin. De nachtelijke dienst duurt twee uur, op feestdagen drie uur. De prior raadt aan een dikke jas en muts mee te nemen. „Een muts? In de kerk?". „Ja hoor, dat mag best. Wij dragen toch ook een capuchon", grinnikt hij. De monniken nemen zwijgend plaats in de koorbanken langs de mu ren. De lezingen worden parlan do gereciteerd, alle gebeden a ca- pella gezongen, zoals gebruikelijk in het Gregoriaans. Muziekinstru menten zijn er niet. In het sobere Gregoriaans van de kartuizers geen jubelende halleluja's; geen uitschieters naar boven of bene den. De zang is zacht en helder. De monniken zin gen om beur ten een psalmvers. Een vraag en antwoord spel. Op het In Nomine Patris et Filio... aan het eind van een psalm, neigen de kerkgangers het hoofd. Dan vol gen momenten van intense stilte. De Godsvrucht van de monniken is op die momenten bijna tast baar. Prior Theeuwes, naar kloostertra ditie aangesproken met Dom Marcellin, heeft aan zijn witleren riem een sleutelbos met een pas separtout voor alle hekken en deuren in het klooster. Hij voert ons over trappen en door gangen naar de eeuwenoude 200 meter lange gotische kruisgang waaraan de cellen liggen van de 'eenzame monniken'. Het klooster telt 35 van die kluizenaarscellen. Het zijn huisjes met een tuintje waarin de monnik groenten, kruiden of bloemen kan verbouwen. Naast de toegangsdeur het doorgeef luikje waarin de portoir, het hou ten kistje met eten, wordt gezet. Altijd vegetarisch, en op vrijdag is het water en brood. Het woon vertrek, het Cubiculum, is zo'n drie bij vier meter met in het mid den een houtkacheltje waarmee de monnik zijn cel warm stookt. Er is een bedstee, een bidstoel, een smalle houten tafel voor het raam. Twee harde houten stoelen heeft de kloosterling. Stromend water is er niet in de cel en het toilet is primitief. De 'eenzame monniken' hechten aan hun asce se„We hebben onlangs voorge steld om douches aan te leggen in de cellen, maar de meerderheid De rooms-katholieke kerk kent tientallen kloosterordes. Terwijl in Nederland de belangstelling voor retraites enorm toeneemt - sommige kloosters hebben een wachtlijst van een jaar - is er één orde die de poorten gesloten houdt: die van de kartuizers. Het is niet alleen de meest gesloten, maar ook de strengste orde. De zwijgende monniken van La Grande Chartreuse hebben zich hoog in de Franse Alpen teruggetrokken uit de wereld om zich volledig aan God te kunnen wijden. Voor één keer opent de generaal-overste van de orde, de Nederlander Marcellin Theeuwes, de deur van het klooster voor een journalist. WOENf 24 DEQ 2003 i e In de eeuwenoude kruisgang heerst stilte.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2003 | | pagina 26