'Ik hoop dat God er is' Huub Oosterhuis altijd op zoek naar de kern van het Woord „Ik verlangde naar een 4 gewoon leven met een /rouw en met kinderen." „Ik moet er niet aan denken dat ik in die kerk was gebleven zoals die zich toen ontwikkelde." H lub Oosterhuis noemt zich buitenkerkelijk priester. Hij doopt kinderen, leidt iartdiensten, vertaalt >else teksten en oude ederen in herkenbare hi q,Grote indruk maakte met zijn overdenking iet afscheid van prins aus. Een man van het 'oord op zoek naar de kern van het Woord. iel tin lej door Dirk Vellenga en ZATERDAG 4JANÜARI 2003 ER BU Huub Oosterhuis werd op i november 1933 geboren in Amsterdam. Na het Ig natius College (gymnasium) trad hij in 1952 toe tot de Jezuïetenorde. Hij stu deerde filosofie in Nijmegen en Neder lands in Groningen. De priesterwijding volgde in 1964. Daarna werd hij actief in de Studen- tenekklesia in Amsterdam. Na een conflict met het Vaticaan over het celi baat werd hij in 1969 uit de Jezuiëten- orde en in 1970 uit het priesterambt ontslagen. In 1970 trouwde hij. Hij zette zijn religieus-culturele werk voort in de Populier en De Rode Hoed en is sinds 1980 verbonden aan de Stichting Leerhuis en Liturgie, 'proef tuin voor nieuwe, liturgische teksten.' Hij schreef vele bundels, zoals Bid om vrede, Zien soms even en Gezongen liedboek. Onlangs verscheen het boek je Claus, deze geboren koning, de over denking die hij uitsprak tijdens de bij zetting van prins Claus. Volgend jaar verschijnen een verzameling liturgi sche gezangen met muziek en een dia loog met Jan Marijnissen. Huub Oosterhuis heeft twee kinderen uit een inmiddels ontbonden huwelijk: Tjeerd (1971) en Trijntje (1973), die alle bei hun sporen hebben verdiend in de popmuziek. <b, Huub Oosterhuis: „Ik heb me 45 jaar verdiept in de bijbel. God is daarin een pleitbezorger van de verdrukten. Hij biedt een geweldig visioen. Ik kan niet denken dat die God er niet is." Foto: GPD/Ben Steffen e oorlogstijd heeft mij gevormd. Het mooiste was de kerk, de Thomaskerk in de Rijnstraat in Amsterdam. Het was een lelijk gebouw, maar het was er warm en gezellig. We gingen er elke werkdag heen, om half acht, mijn va der en ik, mijn handje in zijn zak. Er liepen Dominicanen rond in die prachtige habijten met wit en zwart. De pastoor was een gewel dige man, hij protesteerde tegen de joden vervolgingen en de zwarte handel. Hij hield de moed erin. Er was een prachtig orgel, er werd gezongen. Het was een plek waar je ge borgenheid voelde en troost vond in die donkere jaren. Zo hoort een kerk te zijn." - Kón u als kind bevatten wat er gaande was in de oorlog? ,,We woonden in de Amsterdamse Rivieren buurt, daar was een concentratie van joden, er was een synagoge. Ik kende de ijswmkel waar Anne Frank over schreef. Ik heb gezien hoe de joden werden weggevoerd. De bevol king reageerde niet, men wist heus wel wat er gebeurde. Ik wist het ook, niet de details, maar ik voelde dat ze werden afgevoerd met een duidelijk doel. De sfeer was grimmig. Joodse kinderen verdwenen opeens. Naast ons was een blond geverfd meisje onderge bracht. Eind november 1944 werd ze wegge haald. Het laatste kind uit onze buurt dat op transport ging. Ze was verraden. Het was 's morgens vroeg om half zes. In de straat stond een auto met draaiende motor. Ik keek door de gordijnen en zag de auto wegrijden. Alles was opeens anders, alle bomen in de straat waren weg. Ze waren gekapt, de hon gerwinter was begonnen. Ook de houtblok- ken tussen de tramrails werden door men sen meegenomen en thuis opgestookt." - Werd er bij u thuis over de oorlog gespro ken? „Mijn vader controleerde de boeken bij de instelling Hulp voor Onbehuisden en daar was een NSB'er boekhouder. Die gaf hem lekkernijen mee. Mijn vader nam het aan, maar thuis werd er met moeder over gepraat of dat eigenlijk wel kon. De volgende dag heeft hij het snoepgoed teruggebracht. Wij hadden er even verlekkerd naar mogen kij ken, maar kregen niks. Het was hard, maar het vormde je wel. De hele buurt tapte stroom af bij een Duitse werkplaats waar ca- mouflagenetten geverfd werden. Eén keer deed mijn vader dat ook. Hij wilde lichtjes laten branden voor de kerst. Maar hij had er toch geen goed gevoel over. Het was toch ei genlijk profiteren van de vijand, vond hij. Hij knipte de draad weer door. Toen moesten wij weer op de fiets, hard trappen om de koplamp te laten branden. Bij dat licht las mijn vader ons voor over de poolexpeditie van Roald Amundsen. Die ontberingen wa ren nog veel zwaarder dan wij doormaakten. Mijn vader was een gewetensvol mens. Dat bewonderde ik in hem." - Wanneer koos u voor het priesterschap? „Ik wist al jong dat ik priester wilde worden. Ik ging naar het Ignatius College, de middel bare school van de Jezuïeten. Pater van Kils- donk gaf er godsdienstles, maar wat hij voor al op mij overbracht was liefde voor de lite ratuur. Hij leende me boeken en inspireerde me. Ik begon bij de katholieke dichters, maar later kwamen ook de socialistische. Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst, met dat visionaire, het dromen van een betere wereld. Ik begon vroeg met dichten. Ik was een seri euze jongen, ja, maar geen tobber. Op mijn veertiende heb ik mijn nek gebroken en die periode heeft een grote rol gespeeld bij het besef dat ik priester wilde worden. Ik was verzwakt door een reeks kinderziekten, on dervoeding, jeugdreuma. De banden rond mijn nekwervels begaven het bij een onver wachte beweging. De breuk werd hersteld, maar mijn benen bleven verlamd. Ik lag vijf weken in het ziekenhuis. Het wagentje waar in ik de rest van mijn leven zou moeten zit ten, was al besteld. Het is toch weer goed ge komen. Ik had het gevoel dat ik iets terug moest doen. Ik had een extra leven gekregen. Ik moest een offer brengen, zo werd er in de kerk over gesproken en dan werd verwezen naar Abraham die zijn zoon moest offeren." - Was er bij u ooit twijfel over die keus, over het geloof? „Na een crisis van zes maanden heb ik nooit meer getwijfeld aan wat roeping wordt ge noemd. Niet aan de roeping, maar wel aan de levensvorm. Ik wilde eigenlijk geen pries ter worden, maar ik moest het, vond ik. Ik verlangde naar een gewoon leven met een vrouw en met kinderen. Dat grote verlangen naar kinderen had te maken met het gege ven dat in ons gezin drie kinderen waren overleden. Ze kwamen na de vier gezonde kinderen. Het waren resusbaby"s, maar daar wist men toen nog helemaal niets van. Ze waren nog niet gedoopt en kwamen dus terecht in het voorgeborchte. Mijn ouders leden daaronder, vooral mijn moeder. Er werd moeilijk over gesproken, hét legde een grauwsluier over het leven. We waren een gehandicapt gezin." - U raakte betrokken bij de vernieuwingsbe weging binnen de kerk. „De kerk veranderde na het Tweede Vati caans Concilie van 1962. Bisschop Bekkers van Den Bosch gaf hoop, De Vet van Breda ook. De afschaffing van het celibaat zat in de lucht. Het leek een kwestie van tijd, een jaar of tien hooguit. Het celibaat bracht priesters in nood en nam elk perspectief weg. Wij als studentenpastores wilden er van af. Wij wil den dat getrouwde pastores bleven functio neren. Maar de druk van het Vaticaan was zwaar. We werden ontslagen, we raakten ons salaris kwijt en onze kapel. We stonden op straat. Onder kardinaal Simonis werd de kerk weer hard en rigide. We besloten verder te gaan met de Studen- tenekklesia in Amsterdam. Onze diensten waren altijd druk bezocht geweest, elke zon dag hadden we drie diensten in de Ignatius- kapel en die puilden uit. We verhuisden naar de protestantse Amstelkerk en het stroomde weer vol. Het werd een oecumenisch gebeu ren. Dat ontslag was niet noodlottig. Ik moet er niet aan denken dat ik in die kerk was geble ven zoals die zich toen ontwikkelde. Ik heb Huub Oosterhuis trouwde op 26 april 1970. Archieffoto ANP het priesterschap nooit teruggegeven. Inte gendeel, ik móest doorgaan." - Er gebeurde nog veel meer in de roerige ja ren zestig. Was u daarbij betrokken? „Ja, daar waren we een onderdeel van. Viet nam, provo-happenings bij het Lieverdje en ook de popmuziek. Ik kocht platen van de Beatles, Bob Dylan, Simon and Garfunkel. Ik ben in Kralingen geweest, ik heb daar de zon zien opkomen. En je had het huwelijk van Beatrix en Claus natuurlijk. In tegenstelling tot veel anderen was ik daar niet tegen." - U trouwde en werd vader van twee kinde ren. Tegelijk was u priester. Een ideale situa tie. Maar het huwelijk hield geen standDat moet u zwaar gevallen zijn. „We verhuisden naar Hem in Noord-Hol land. De moeder van mijn kinderen wilde daar wonen, ze wilde weg uit de grote stad. Ik was juist druk bezig in Amsterdam. We hadden net een nieuw centrum opgezet, de Populier, het werd met de hulp van studen ten ingericht. Daar gebeurde veel, Poëzie Hardop, de Chili-beweging. Het was een moeilijke tijd. Ik verhuisde te rug naar Amsterdam en woonde sinds 1978 alleen. Maar ik weigerde toeziend voogd te worden van mijn eigen kinderen. We beslo ten de kinderen samen groot te brengen. We hebben dat verband met ons vieren zoveel mogelijk heel gehouden. In 1988 zijn we ge scheiden, de kinderen waren toen oud ge noeg. Het gevolg is dat we elkaar niet zijn kwijtgeraakt." - Gelooft u nog steeds in God? „Ik hoop dat hij er is. Welke God? Niet die van de katholieke kerk. Ik heb me 45 jaar verdiept in de bijbel. God is daarin een pleit bezorger van de verdrukten, hij biedt een ge weldig visioen. Ik kan niet denken dat die God er niet is. Veel vragen zijn niet oplosbaar, zoals de kwestie van het leven na de dood. Maar er is een traditie van hoop en die hoop zal in ver vulling gaan. Het is in onze handen gelegd. God staat er garant voor. Hij hoopt dat het lukt met de mensen. Nee, hij kan niet ingrij pen. Dat was de bedoeling ook niet. Hij heeft ons vrij geschapen, vrij om zijn partner te zijn. Hij is de aanstichter van onze hoop. Dat wij naar zijn beeld geschapen zijn, betekent: zijn geest is bron voor altijd nieuwe moge lijkheden in mensen." - U gaat uit van de vervulling. Maar veel ont wikkelingen wijzen in een andere richting. „Je kunt kiezen voor hoop of voor wanhoop. Je kunt zeggen: het wordt nooit wat. Ik kies daar niet voor, want dan kan ik niet leven. Je ziet dingen gebeuren die je niet voor moge lijk houdt. Ik heb meegemaakt dat een jon getje van acht met hersenvliesontsteking het uiteindelijk toch haalde, door ongelooflijke technische middelen en de fantastische in zet van mensen. Dat is toch een wonder van humaniteit. Of je dan moet concluderen dat God selec teert? Dat kind mag wel leven en een ander kind niet? Nee, zo'n God is toch niet te den- ken? Ik hou het bij de bijbelse visie: ieder kind heeft recht op leven, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde." - Is de bijbel het boek dat alles zegt? „Het heeft wel met alles te maken. Het gaat over mensen als wij. In de bijbel is al gezien welke mensonwaardige gevolgen de vrije- marktideologie en het recht van de sterkste hebben. Dat boek is geschreven vanuit slachtoffers. Het boek is een wonder, het is een bundel in de joodse traditie. Ik heb geleerd bij rabbijn Jehuda Askenazy, die in Nederland tiental len dominees en priesters heeft opgeleid. Als je afdaalt in dat boek, zie je dat het een hel der verhaal is. Het is geschreven door men sen die iets hebben gezien, die iets vermoe den. Er komt een God naar voren van gena de, trouw en ontferming. Die is het. Als je dat leest, hoop je dat je die God ooit zult - Waarom is de liturgie voor u zo belangrijk? Het is zo'n beetje uw levenswerk geworden. „Via de liturgie kun je dat visioen, die God, dat verhaal, neerzetten. Liturgie is de vorm geving: zingen, bidden, uitleggen. Het is no dig dat met de regelmaat van de week op tal loze plekken mensen stilstaan bij dat verhaal en hun geweten daarop oriënteren. Nee, het is nog lang klaar, we zijn nog niet eens halverwege. Er is een groot repertoire aan liederen gegroeid. Met de liedjes kunnen we vooruit, maar delen van het verhaal moe ten nog aangepakt worden. Ik ben nu de Handelingen der Apostelen aan het lezen. De verhalen van Petrus en Paulus moeten opnieuw vertaald worden. Het is gewoon handwerk. Het moet zo worden dat de men sen het verstaan, dat ze het herkennen. Er is nog zoveel te doen." - U bent actief voor de Socialistische Partij. Het lijkt erop dat veel LPF-aanhangers over stappen naar de SP. Is dat wel een prettige gedachte? „Ik praat veel met taxichauffeurs. Zes heb ben me al verteld dat ze in mei op Pim For- tuyn hebben gestemd, maar nu kiezen voor Jan Marijnissen. Ik vind dat niet eens zo gek. Marijnissen is een volkse man, hij weet echt wat er in de fabrieken en op straat speelt. Ik ben bevriend met Jan, hij is gedreven, een man met een roeping. Het socialistische visi oen vind je al in de bijbel. De PvdA heeft het losgelaten na Den Uyl. Bij Ed van Thijn en Jan Pronk zie je het nog een beetje." - Uw woorden bij het overlijden van Claus hebben veel lof geoogst in brede kring. Hoe lang hebt u over het schrijven gedaan? „Op de maandag na het overlijden van Claus werd ik door de koningin gevraagd deel te nemen aan het familieberaad over de uit vaart. Het hele gezin was er en ook dominee Carel ter Linden. Het was een goede, warme bijeenkomst. De koningin vroeg mij of ik de overdenking wilde verzorgen. Ik zei na enig aarzelen 'ja'. We kennen elkaar al heel lang. Ze realiseerde zich dat de officiële katholieke kerk het niet leuk zou vinden en dat het voor sommige protestanten ook moeilijk verteer baar zou zijn. Ik heb er de hele week aan gewerkt. Ik werd verslonden door de opdracht. De tekst heb ik eerst voorgelezen. De koningin en de kin deren hadden geen enkel probleem. De ko ningin had duidelijk het besef dat er een te genwicht geboden moest worden na de rouworgie rond Pim Fortuyn. Er werd zicht baar gemaakt dat het ook anders kan. Ik kende Claus goed. De laatste maande ben ik regelmatig bij hem in het ziekenhuis ge weest. Hij vroeg mij hem voor te lezen. Ik las psalmen en fragmenten uit het Boek van de Schepping. Claus wilde op die manier z'n geest verzetten. Hij heeft zwaar geleden. Ik las hem psalm 69 voor: 'Red mij, God, ik sta tot mijn nek in het water, nergens vinden mijn voeten meer vaste grond.' 'Zo is het', zei hij. En toen ik las: 'Zult gij mij redden, zo arm en geplaagd als ik ben?', zei hij: 'Ik hoop het'." Huub Oosterhuis (links) in priestergewaad. Archieffoto

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2003 | | pagina 37