'Ik had archeoloog willen worden' D K* Rijk de Gooijer krabbelt altijd weer op n het hiernamaals zal ik de Mounties wel zien. Alleen hoop ik niet dat ze gaan optreden' 'Mijn leven had nog spannender kunnen zijn' ZATERDAG 12 OKTOBER 2002 ER BIJ De kapitale boerderij van Rijk de Cooijer brandde in 1974 af. „In de resten heb ik nog zes onge schonden Fenicische bidbeeldjes van drieduizend jaar oud gevonden." Archieffoto: ANP/Ben Hansen 'Foutje, bedankt!' Archieffoto: Reaal Verzekeringen Johnny Kraaykamp en Rijk de Cooijer vormden vele jaren een succesvol duo. Archieffoto: ANP/Dick Coersen lijfers kan hij niet meer onthouden, maar jten gaat weer goed, ook al rommelt het soms nog te veel in zijn hoofd. Na een troerte werkt Rijk de Cooijer (76) aan een m, maar op 24 oktober komt er een boek (zijn leven uit dat hij zelf niet zou kopen. Hij is even oud als Claus werd, maar hij naakt zich geen zorgen. „Pas als de geest niet meer wil, kun je inpakken." door Dick Hofland ie arme Claus. Zalig. Eh...eh...zielig. Zielig! Daar heb je het weer, ik haal soms woorden door elkaar. Al lemaal nog een gevolg van die be roerte van een jaar geleden. Ik was net klaar met sporten, zegt mijn sportleraar: 'Rijk, is er iets met je?' Ik lulde Spaans! Ik schrok wel even, ik dacht: 'Jongen, dit gaat fout'. Ik keek om me heen, voelde aan m'n hoofd, m'n armen, ja dat zat goed, ik wist wie ik was en waar ik was. Maar ik praatte heel slecht, ik stotterde en haspelde. Ik hoopte dat het een lich te beroerte was, maar de neuroloog zei: 'Sorry, het is een medium-be roerte'. Nog een geluk dat het geen zware was. Dan had ik hier nu half verlamd gezeten en wat klanken zit ten uitstoten: hühhh, www, tslll. Ik ben meteen weggegaan, naar Bo naire, twee maanden. Ik wilde rust, geen gedoe om me heen. Ik schaam de me ook. Twee keer per week kreeg ik via e-mail spraaklessen van de logopediste. Ik las de krant hard op, en zei tegen mezelf: 'Ik red 't, ik red 't'. Tja, wat moet je? Ik kon wel gaan schreeuwen, maar ja. Op dat eiland zat ook Paul Huf. Die was toen zeer ernstig ziek, hij wist dat 'ie ging sterven. Ik dacht: dat is erger. Hij wilde dolgraag blijven leven, slik te medicijnen, werd bestraald. Uit stel van executie. Maar je probeert het. En hij deed het heel goed. Zie je heel veel tegenwoordig: slokdarm kanker, keelkanker. Pas nog een vriend van me, hup slokdarm er uit. Komt toch niet van de drank hè? Toch vooral van het roken? De neu roloog zei tegen me: 'Rode wijn kan geen kwaad, vier glazen per dag is geen probleem. Het worden er wel eens zes. Ik vind whisky veel lekker der, maar dat laat ik staan. Ik blijf van alle sterke drank af, ik ben er moeiteloos mee gestopt. Paul Huf overleed een paar maan den later, net mijn leeftijd. Dat valt me op, maar verder niks. Ik ben nu eenmaal geen sombere man, ik maak me niet zo veel zorgen. Ik heb een vriend, ik moet er erg om lachen, die overal meteen gevaren en ziektes ziet: pas op, pas op. Ik zie meer de vrolijke kant. Al betrap ik mezelf er wel op, dat ik te genwoordig elke dag in de krant de overlijdensadvertenties lees. Hé, die van Jansen is dood, o nee, dat is een andere Jansen. Mijn moeder deed dat ook en ik vond het vreselijk. Nu doe ik het zelf. Als je dood gaat, ga je dood. Het liefst ineens. Een korte kreun, ühhh, en afgelopen. Maar als ik er iemand een plezier mee doe, wil ik wel een paar weken in een bed gaan liggen zodat ze afscheid van me kunnen nemen. Ach, het gaat toch nooit zo als je wilt. Laat toch zitten, we zien 't wel. Ik ben gereformeerd opgevoed en daarvan is alleen het godsbesef overgebleven. Ik geloof dat er een God bestaat en ik geloof in een hier namaals. Toen Piet Bambergen was overleden en later ook René van Rijk de Gooijer: „Ik had meer ambitie moeten hebben. Ik had talent, dat heb ik nog wel, maar dat is niet genoeg. Je moet er ook voor willen vechten. Als ik dat had gedaan, had ik meer bereikt." Foto: GPD/Roland de Bruin Vooren, zei ik niet voor niets: De Mounties zijn weer bij elkaar. Dus als ik ga, zal ik ze wel weer zien. Al leen: Ik hoop niet dat ze optreden. Kraay en ik hebben de Mounties overleefd. Die waren jonger dan wij.' John Kraaykamp en ik bellen elkaar heel veel en we moeten altijd lachen als we elkaar zien. We zijn zéér goe de vrienden, ja zéér. Hij wordt een beetje doof aan één kant, maar ver der is 'ie gezond. Hij doopt mijn boek. Over een tijdje komt hij ook met een boek en dat houd ik dan weer ten doop. Mijn boek is mijn le vensverhaal, tot nu toe dan hè. Het is een biografie, een verzameling herinneringen, allemaal uit mijn ge heugen opgediept, want ik heb nooit iets opgeschreven. Niet zwaar, een beetje luchtig. Ik wilde het niet zelf schrijven, ik vond dat anderen dat moesten doen. Er gebeurt wel iets in dat boek, maar ik denk niet dat men sen het kopen. Misschien een paar gekken. Elke dag komt er een boek uit, iedereen doet 't. Het is wel leuk opgeschreven, er staan aardige anekdotes in, maar ik zou het zelf niet kopen. Krijgen wel. De oorlog komt er ook in voor. Dat is het interessantste dat ik ooit heb meegemaakt. Op school was het niet zo leuk, strenge bedoening. En Utrecht, mijn geboortestad, was een stijve stad. Het leger is dan toch aar diger. Ik heb me als puber aangeslo ten bij de Amerikanen, met wie ik optrok naar Duitsland. Daar ver richtten we arrestaties en verhoor den we Duitsers, want we moesten oorlogsmisdadigers opsporen. Ik heb het allemaal voorbij zien ko men, hoge SS-officieren, Kripo, Ge stapo. Himmler zat in een kamer naast me, toen ik ineens mensen hoorde schreeuwen. Ik ging kijken en toen lag 'ie dood op de grond, had 'ie de capsule ingeslikt. Ik had al een flinke hekel, nee flinke héét te gen Duitsers, maar toen ik Bergen Belsen zag, werd ik echt anti-Duits. Ik heb de lijken gezien, de uitgemer gelde kampbewoners. Ik heb er nooit nachtmerries van gehad. Het enige wat ik er van over heb gehou den is dat ik de Duitsers heel lang een klerevolk heb gevonden. Ik heb later wel vaak dergelijke Duit sers gespeeld. Waarom? Tja. Engel sen hadden me na de oorlog voor een film gevraagd voor de rol van verzetsstrijder. Ik kwam daar, die Engelsen zagen me en zeiden met een: 'Nee, dat is niks, hij ziet er niet uit als een verzetsstrijder'. Kreeg ik de rol van ploert. Heb ik daarna nog vaak gespeeld. Dat ging me goed af, misschien wel omdat ik er vele heb gezien. Het is ook altijd leuk om een ploert te spelen. Een held kun je één keer spelen, een ploert kun je wel op dertig manieren doen. In Soldaat van Oranje was ik een lachende ploert. Toen ik na de première aan de toenmalige koningin Juliana werd voorgesteld, riep ze: 'O nee, vreselij ke man, gaat u weg, gaat u weg!' Prins Bemhard zei: 'Hij heeft 't hiel koet ketaan'. Film is het leukst, het is mijn grote liefde. Je staat op je tenen, één take, twee takes, klaar, in de bus, volgende scène. Ook al begin je soms met het slot, als je het verhaal in je kop hebt, maakt dat niets uit. Pauzes, wach ten, dat vind ik gezellig. Als het ten minste in Nederland is. Ik heb een paar keer voor een film in het bui tenland gezeten, maai' mijn god, wat was ik eenzaam. Ik heb een jaar in Berlijn gedraaid, na een half jaar kende ik een paar mensen. Als je jong bent is dat niet zo erg, maar ik was al op leeftijd, ik was een laat bloeier. Mijn eerste grote succes, de film De Inbreker, kwam toen ik al te gen de vijftig liep. Ik ben nu weer gevraagd voor een film, Hole in one, een policier waar voor ik een oudere gangster ga spe len. Ik heb nooit gedacht: als ik 65 ben, ga ik mijn tuin wieden. Mensen die dat doen, hebben hun vak niet met liefde uitgeoefend. Over een maand of vijf beginnen we met draaien. Ik leer nu teksten, maar dat kost me moeite. Het rommelt nog te veel in m'n hoofd, dat moet goed worden. Ik kan het nog niet allemaal onthouden en foutloos reproduce ren. Tegen de regisseur, Ineke Hout man, met wie ik ook Madelief heb gedaan, heb ik al gezegd: 'Geef me korte zinnen. Korte zinnen!' Ik moet nog steeds zoeken naar woorden. Daarom wil ik niet op tele visie, althans niet live en niet met publiek. Dan word ik nerveus, ga ik stotteren. Verder lukt het heel aardig met de taal, maar bij cijfers ga ik de mist in. Bij woorden kan ik me een voorstelling maken, want dan denk je aan iets. Een woord is niet ab stract, maar cijfers wel. Drie, dat is niks. Combinaties van cijfers zijn ex tra moeilijk. Dus bij driehonder déénentwintig ben ik de lui. De neu roloog heeft wel hoop dat het nog een beetje terugkomt, maar hele maal is eigenlijk uitgesloten. Ik had een hoop onrust. Dat zit in je en moet er uit. Ik vond het thuis saai. Thuis zitten was voor ouwe lul len. Nu ben ik dus zelf een ouwe lui. Ik hoef niet meer per se naar de kroeg. Vroeger móest ik, ik móest. Wat moest ik thuis? Ik ben een man- nenman, lekker met elkaar in het ca fé zitten, stappen, uithuizig. Dat heb ik niet meer. Ik ben rustiger gewor den. Ik ga nog wel eens stappen, maar minder, veel minder. Ik vind het heerlijk om met mijn sloep, die voor de deur ligt, de Amstel af te va ren. Niet hard, lekker puppuppup- pup. Vroeger moest het met een speedboot, moest ik waterskiën, moest het heftig. Nu scheld ik op gasten die met een rotvaart voorbij komen. Ik denk dat het de leeftijd is, dat je de onzin er van inziet. Vroeger moest het vijf uur 's ochtends wor den, anders vond ik 't niks. Waarom? Ik dacht dat het leuker werd, maar het wordt nooit leuker. Maar ja, dat deed je dan maar. Kwam ik om vijf uur thuis. Heb je je vermaakt? Nee. Ik zag pas een opname van het Boe kenbal. Schrijvers op leeftijd met hun vrouw of vriendin, die dan gaan dansen. Dat kén niet meer. Ik vind dat zielig, tragisch. Daar word ik de pressief van. Heb ik dat ook gedaan? Ik geloof 't niet. Dat moeten jongere mensen doen. Ik ga ook bijna nooit meer naar de bioscoop, ik zie het la ter wel op tv, en ik ga nog maar een enkele keer naar het theater. Ik ben niet verzuurd, ik heb er geen zin meer in. Wat ik wel héél graag doe: in de stad ergens eten, of nog leuker: ergens lunchen. Daar verheug ik me op. Met een mannetje of vier, zes, niet te veel, van één tot vier uur eten en lul len. Had ik vroeger ook geen rust voor. Dat restaurant hoeft geen ster te hebben, liever niet eigenlijk, want die zijn vaak zo vervelend. Een hoop gedoe, mensen die belangrijk doen. Dan word ik baldadig, tegendraads. Ik strijk graag tegen de haren in. Als ik iemand hoor zeggen: 'Dames en heren, mag ik even, om vijf uur gaan we met z'n allen naar buiten....' Dan ga ik al weg. Ik ga niet mee naar bui ten. Ik was een keer in Hasselt, voor de première van de film Schotjes. We moesten verzamelen bij de Merce- des-dealer, in zo'n hal met allemaal auto's, met een glas champagne in de hand voor een mooi plaatje en we zouden dan in die auto's naar de plaatselijke bioscoop gaan. Die dea ler was meneer Billen, en de hele fa milie Billen was er. Die meneer Bil len deed heel belangrijk, ik geneerde me rot. Adelheid Roosen was er ook. In een joggingpak, met een rugzak en een zak patat in d'r handen. Die gooit ze zo, hup, leeg over een auto. Ik heb me bescheurd. De dochter, juffrouw Billen, was ook nog miss België. Die was lélijk. Ze hadden ge woon de jury omgekocht. Weet je wat het is? Ik had meer am bitie moeten hebben. Ik ben altijd een beetje gemakzuchtig geweest, heb altijd een makkelijk succesje ge had. Ik rustte op mijn lauweren, speelde rollen die niet te ingewik keld waren. Het kwam me aanwaai en, ik rolde altijd ergens in, ik redde me. Ik had talent, dat heb ik nog wel, maar dat is niet genoeg. Je moet er ook voor willen vechten. Als ik dat had gedaan, had ik meer bereikt, had ik perfect Engels gesproken, had ik in Amerika kunnen doorbreken. Nu hoor ik die soapsterretjes roepen van: 'Ik ga naar Hollywood'. Ik word daar zo moe van. Katja Schuurman, die kan het ook niet. Antonie Kamer ling, jongen, probeer eerst eens hier een goede film te maken. Ik zou ze ook niet willen regisseren, nee dat is niks voor mij. Daar moet je geduld voor hebben, en dat heb ik niet. Frans Weisz, die heeft geduld: 'Luis ter schat, het gaat al ietsje beter, maar als je nou nog even...' Ik zou zeggen: Meneer, komt u van dat paard, rot op, er komt nü een ander. Eerlijk gezegd: ik had eigenlijk ar cheoloog willen worden. Maar daar heb ik nooit de opleiding voor ge had. In de jaren zestig heb ik wel een berg beklommen waarop een Fenici sche tempel stond. Er lag een Engel se krant uit 1920, in dat jaar was die tempel leeggeroofd door Engelsen en daarna opgeblazen. In de resten heb ik nog zes ongeschonden Feni cische bidbeeldjes van drieduizend jaar oud gevonden. Die zijn later in mijn huis in Giethoorn bij een brand verwoest. Ik zag pas een film over een ploeg die in Egypte weer iets in een graf had gevonden. Als je dét vindt... jongens, wat hgd ik dat graag gedaan. Ik ben er te laat achter geko men dat dat zó interessant is. Ik ben niet echt ontevreden over mijn leven, maar het had nog span nender kunnen zijn. Ook al ben ik in de oorlog door m'n maag geschoten en kwam die kogel in mijn milt terecht. Maagperforatie en milt d'r uit. Ik ben ook aan beide ogen geopereerd voor staar. Achter het rechteroog kreeg ik daarna glau coom en dat oog is voor de helft ka pot. Mijn rechtermeniscus is stuk. Ik ben van het dak gedonderd toen ik de kat wilde redden, dan schrik je wel even hoor. Ik ben een tijdje weg geweest op de intensive care en ik heb een half jaar in een korset gelo pen. Ik heb mijn linkerarm verbrij zeld, die zit muurvast, ik kan 'm niet meer draaien. Ik heb mijn bekken gebroken. In het ziekenhuis lag ik er bij als in een film van Abott en Castello; armen en benen wijd, van top tot teen ingepakt, alles bij elkaar gehouden met moeren en bouten, vastgeschroefd met een bako. Toen het weer goed ging na die be roerte, zei één van de twee schrijvers van mijn boek dat Rijk en zijn negen levens een mooie ondertitel van het boek zou zijn. Daar lijkt het op, ja, ik krabbel altijd weer op. Ik kom uit een ijzersterk geslacht en ik ben echt héél blij dat in mijn familie geen kanker zit. Mijn grootvader van moeders kant is 100 geworden, mijn moeder 93 en mijn vader 83. Ik ben de jongste van negen kinderen. Eén broer is in de oorlog door de Jappen doodgeschoten, mijn oudste broer is 84 geworden en vier van mijn zes zussen die zijn overleden, zijn alle maal rond de negentig geworden. De twee die nog leven zijn ouder dan ik. Mijn moeder had honderd kunnen worden, maar toen ze 93 was, zei ze: 'Ik heb het boek uit; mijn man is dood en al mijn vrienden zijn dood'. Ze ging in bed liggen, kop tegen de muur, ze at niet meer en dronk niet meer. Na drie maanden was ze dood. Dat is een vorm van zelf moord. Omdat ze gereformeerd was, mocht ze geen pilletje hè. Dus koos ze voor de hongerdood. Haar vader had precies hetzelfde gedaan, die wilde ook helemaal niemand meer zien. De dokter zei over mijn moe der: 'Ze wil niet meer, ze wil dood.' Dat stadium heb ik nog niet bereikt. Ik hoop tachtig te worden. Méér wie weet wat ik over vijf. over tien jaar vind. Ik denk dat zo'n Claus zelf al lang dood wilde; die man is twintig jaar ziek geweest. Hij had flinke li chamelijke problemen, maar zonder die depressiviteit was er, denk ik, niets aan de hand geweest. Pas als de geest niet meer wil, kun je inpak ken." ('Rijk' verschijnt op 24 oktober bij uitgeverij Thomas Rap).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2002 | | pagina 37