Een bijzondere erfenis
Santpoortse collectie hart van Leids Rijksmuseum van Oudheden
-.L:J.r-':S.':jT£S.m?;nïïnr~r;r."-;:^;"
g-
.U'Jif rt/Ji J*APf'.N Hf'/iva/t *Jt m i w/tr/ J^/r/frr,
mrf //ttjt rrteft* J 't/zs/t t'/i f tit'Pt'/r
rttiitf/t<*f i/f Ott/t/et'tb ///ft. J/i/rhfn
Wie nu langs de noord
rand van Santpoort-
Noord over de Sant
poortse Dreef rijdt, zal niet vermoe
den dat daar ooit de mooiste buiten
plaats van Kennemerland stond: 'Pa
penburg'. Aan de westzijde van de
Hagelingerweg, ongeveer ter hoogte
van de Santpoortse Dreef, kocht de
Amsterdamse regentenfamilie Van
Papenbroeck in 1643 de eenvoudige
hofstede 'Groeneveen' en verbouw
de die in drie generaties tot de groot-
fan de merkwaardigste Romeinse beelden uit de col-
6 van Van Papenbroeck is dit zuiltje met daarop drie
eldingen van de godin Hekate. Deze godin gold in de
tieke oudheid als een heks, die er op uit was om reizi-
op driesprongen in verwarring te brengen. Haar kwa-
racht kon worden geneutraliseerd door haar op zulke
'ingen te vereren, bijvoorbeeld met een beeld. Elke
ite beheerst één van de drie wegen die op de kruising
>men. Het beeldje van Van Papenbroeck is zestig cen
ter hoog. De originele beelden, die meer dan mans-
waren, zijn in de loop der tijden allemaal verloren
ZATERDAG
BI AUGUSTUS
2002
Conservator Ruurd Halberts-
ma nadert de voltooiing van
de geschiedschrijving van
het Leidse Rijksmuseum van
Oudheden (RMO). Het werk
zal volgend jaar verschijnen
onder de lange titel 'Scho
lars, travellers and trade. The
founding of the national mu
seum of antiquities in Lei
den'. Vooral dankzij een
schenking van de Amster
damse regent Gerard van Pa
penbroeck (1673-1743) is het
RMO uitgegroeid tot het be
langrijkste oudheidkundige
museum van Nederland. Van
Papenbroeck legde in de
achttiende eeuw de grond
slag voor het museum door
zijn verzameling van 150 an
tieke sculpturen, die hij be
waarde op zijn buitenplaats
'Papenburg' in Santpoort-
Noord, aan de Leidse univer
siteit te schenken.
door Wilfred Simons
Papenburg, zoals afgebeeld in het Zegepralent Kennemerland uit 1729. In de verte, achter het huis, is de langgerekte galerij zichtbaar waar Van Papenbroeck zijn
collectie oudheden bewaarde. Foto: United Photos De Boer/Cynthia van Dijke
ste, mooiste en meest spectaculaire
buitenplaats die Kennemerland ooit
had. Vooral de derde eigenaar, de
vrijgezel Gerard van Papenbroeck,
spaarde kosten noch moeite om
huis en park zo mooi, zo groot en zo
'Italiaans' te maken als maar moge
lijk was. Dat kon ook, want de ijveri
ge kunstverzamelaar Van Papen
broeck had evenveel geld als goede
smaak.
'Papenburg' voldeed aan alle eisen
die maar aan een buitenplaats ge
steld konden worden. In Het Zege
pralent Kennemerlant van 1729
roemt auteur Brouërius van Nidek
'Papenburg' om zijn 'net geschore
Hagen, hooge opgaende bomen der
menighvuldige Allees, Vijvers, zoet
ruischende Beekjes van levendich
duinwater, vermakelijke wandelpa
den, Starreboschen, vruchtrijke
Boomgaarden, Moestuinen en
prachtig Lanthuis, versiert met een
brave schat van boeken en oude
overblijfselen van grieken en romei
nen'. Helemaal juist was die be
schrijving overigens niet. Van Pa
penbroeck bewaarde zijn boeken en
beelden niet in het 'Lanthuis', maar
in een speciaal bijgebouwtje dat in
de tuin stond en dat ook in gravure
van Het Zegepralent Kennemerland
is afgebeeld.
Ruim 250 jaar na zijn dood herinnert
niets meer aan 'Papenburg'. In zijn
dit jaar verschenen boek Kastelen en
buitenplaatsen in Velsen verzucht de
Velsense amateurhistoricus Jan
Morren: 'Bollenteelt, wegen en wo
ningbouw nemen nu de plaats in
van de eens zo fraaie hofstede.' Zelfs
de beek die door de tuinen kabbel
de, is vergraven en omgelegd.
Het is maar de vraag of Gerard van
Papenbroeck er wel de man naar
was om van al die schoonheid te ge
nieten. Volgens conservator Ruurd
Halbertsma van het Leidse Rijksmu
seum van Oudheden was hij 'bemin
nelijk en bescheiden', maar moet hij
ook 'een wat sombere inslag' heb
ben gehad. Dit laatste veronderstelt
Halbertsma op grond van het motief
waarmee Van Papenbroeck verza
melde. Bij de collectie hing namelijk
een inscriptie die de bezoekers erop
moest wijzen dat alles vergankelijk
is. 'Weest indachtig de menselijke
broosheid, ijdelheid en veranderlijk
heid, dat al het menselijke sterft, ver
gaat, instort, verandert en dat niets
blijvend en duurzaam is: dat alleen
het woord en de naam van Jehova
de Heer in eeuwigheid blijft'. Met
andere woorden: de antieke stenen
maanden tot nederigheid en gods
vrucht.
Waar die somberheid vandaan
kwam, is niet meer te achterhalen.
dat aan op verzoek van twee van zijn
vrienden, Jan van de Poll en Arent
van der Dussen, curatoren van de
Leidse universiteit. Zij stelden hem
in het voorjaar van 1741 voor om
zijn collectie aan de academie te ver
maken. Van Papenbroeck stemde
daarmee in.
Tegen dit besluit rees echter verzet
in Amsterdam. In de Nieuwe Kerk en
in het 'Athenaeum Illustre', waaruit
later de Universiteit van Amsterdam
zou ontstaan, hingen al vijftig uitge
leende geleerdenportretten van Van
Papenbroeck. De Amsterdammers
vonden het jammer dat zij die schil
derijen voortaan moesten missen.
Daarom besloot hij toch om de col
lectie te verdelen. De portretten ble
ven in Amsterdam (en zijn daar nu
nog), negentien andere portretten,
de kostbare verzameling handschrif
ten en de antiquiteiten gingen naar
Leiden.
Twee jaar later, op 12 oktober 1743,
overleed Van Papenbroeck. Hij ligt
begraven in de Amsterdamse Wes-
terkerk. 'Papenburg' werd op 4 mei
1746 verkocht aan de Amsterdamse
oud-schepen Jan Calcoen, die het
niet bewoonde maar aanhield als
speculatie-object. In 1752 liet hij al
les slopen en trok hij de grond bij
zijn eigen, naastgelegen buitenplaats
'Hageveld'. Dat was het einde van de
Santpoortse "Villa Farnese'.
Maar niet van de 'Marmora Papen-
burgica'. De curatoren van de Leidse
universiteit waren erg trots op hun
nieuwe bezit en zochten een ge
schikte expositieruimte. Ze vroegen
de Haagse architect Daniël Marot
om de orangerie-in-aanbouw voor
de Hortus Botanicus zó aan te pas
sen, dat deze een mooi onderkomen
zou bieden aan de collectie Van Pa
penbroeck.
Vervolgens gebeurde er iets heel ei
genaardigs. De universiteit was wel
trots op haar nieuwe bezit, maar
deed er op studiegebied niets mee.
De verzameling bleef nagenoeg con
stant achter gesloten deuren. Hal
bertsma schrijft dit toe aan het feit
dat de klassieke archeologie en de
kunstgeschiedenis als wetenschap
pelijke disciplines nog niet beston
den. De universiteit had de collectie
goed kunnen aanvullen met mooiere
privéverzamelingen, die regelmatig
op de markt kwamen. Zij deed dat
niet. Achteraf geredeneerd, conclu
deert Halbertsma, is de achttiende
eeuw voor de universiteit in dit op
zicht 'de tijd van de gemiste kansen'.
Slapend bestaan
De verzameling Van Papenbroeck
leidde zodoende een slapend be
staan. De beelden gingen bovendien
achteruit door de vochtigheid en de
De Santpoortse Dreef, gezien vanaf de kruising met de Ha
gelingerweg, in de richting van NS-station Santpoort-
Noord. Op dit terrein stond ooit Papenburg, de Santpoort
se "Villa Farnese'.
Foto: United Photos De Boer/ Marco de Swart
temperatuurswisselingen in de oran-
gerie. IJzeren pinnen, waarmee on
derdelen van de beelden waren ver
bonden, gingen roesten, waardoor
stukken van de beelden afbraken.
Langzaam maar zeker begon de col
lectie te vergaan.
Deze treurige toestand duurde voort
tot 1818. In dat jaar besloten de Uni
versiteit Leiden en het Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen
een nieuwe weg in te slaan met de
benoeming van Caspar Reuvens
(1793-1835) in een dubbelfunctie:
directeur van het in dat jaar opge
richte Rijksmuseum van Oudheden
en hoogleraar in de archeologie. Een
van de eerste initiatieven die de
nieuwe directeur nam, was het over
brengen van de verschimmelde
Marmora Papenburgica' naar een
verwarmd en droog huis aan de
Houtstraat om ze voor verder verval
te behoeden.
Reuvens was de juiste man op de
juiste plaats. Deze jurist en classicus
had tijdens zijn studie in Parijs be
langstelling gekregen voor oudheden
en archeologie. Daar bloeide de be
langstelling voor de klassieke, en
dan vooral de Egyptische oudheden
al langer. Maar er waren andere^e-
langen dan puur wetenschappelijke
alleen. Koning Willem I en het Mi
nisterie van binnenlandse zaken wil
den een prestigieus nationaal muse
um van oudheden, net als de andere
'grote landen van Europa' dat had
den. Het legaat van Papenbroeck
moest de kern daarvan vormen en is
dat ook inderdaad geworden.
Het RMO is inmiddels een van de
belangrijkste Nederlandse musea en
mag zelfs een complete Taffehtem-
pel tot zijn inventaris rekenen. Maar
de collectie van Papenbroeck vormt
nog altijd het hart ervan. De bepa
ling in Van Papenbroecks legaat dat
de stukken altijd in Leiden moeten
blijven, is ook nu nog geldig. Mocht
het RMO ooit uit Leiden weg willen,
dan moet het de collectie van Van
Papenbroeck achterlaten.
Conservator Ruurd Halbertsma van het Rijksmuseum van Oudheden bij de Her
cules Farnse uit het legaat van Van Papenbroeck. „Échte topstukken, zoals een
monumentaal beeld van Venus of Apollo, had hij niet." Foto: Henk Bouwman
Feit is dat Van Papenbroeck op 9-ja-
rige leeftijd wees werd. Eerst over
leed zijn moeder Maria in 1681, een
jaar later zijn vader. Gerard en zijn
jongere zuster Catharina werden op
genomen in het gezin van zijn oom
Marten van Papenbroeck. Hoewel
hij om zijn grote rijkdom 'een goede
partij' moet zijn geweest en dus po
pulair op de huwelijksmarkt, bleef
hij altijd vrijgezel.
Van Papenbroeck was een typische
achttiende-eeuwse regent, die niet
hoefde te werken, omdat hij kon le
ven van het geld dat zijn voorouders
verdiend hadden. De zomer bracht
hij door op 'Papenburg', 's winters
verbleef hij in zijn stadshuis aan de
Amsterdamse Herengracht, tussen
de Huidenstraat en de Wolvenstraat.
Weliswaar was hij in de jaren 1710,
1722 en 1723 schepen van de stad
Amsterdam en in dat laatste jaar
zelfs praeses scabinorum, voorzit
tend schepen. Vanaf 1725 tot zijn
dood in 1743 was hij ook Kapitein
van de Burgerij, de Amsterdamse
stadswacht.
Kunstschatten
Hij lijkt zijn bestuurstaken wat
plichtmatig te hebben vervuld. Veel
actiever was hij als verzamelaar van
kunstschatten. Hij kocht boeken,
handschriften, munten, Romeinse
antiquiteiten en verzamelde zo'n
vijftig portretschilderijen. Anders
dan bijvoorbeeld Engelse verzame
laars ging hij niet naar de landen
waar zulke kunstschatten te koop
waren. Liever schuimde hij in Am
sterdam openbare boedelverkopen
en veilingen af. Regelmatig kwamen
uit de erfenissen van andere regen
ten vier, vijf, soms wel tien stukken
tevoorschijn, zoals twee Romeinse
askisten en een vroeg-christelijke
sarcofaag, die twee generaties eerder
had toebehoord aan de Antwerpse
kunstschilder Rubens.
Uiteindelijk slaagde Van Papen
broeck erin om zo'n honderdvijftig
stukken te verzamelen: beelden, in
scripties, altaren en grafstenen. Daar
zaten mooie exemplaren bij. Behalve
de al genoemde sarcofaag, waarin
volgens de traditie de vroeg-christe
lijke paus Marcellus heeft gelegen,
bezat hij een beeld van de god Pan,
van de godin Hecate en een Hercu
les Farnese. Deze volgens Halberts
ma 'gave en goed gemaakte' beelden
uit de Romeinse tijd zijn nog altijd te
bezichtigen in de beeldencollectie
van het RMO. Maar échte topstuk
ken, zoals een monumentaal beeld
van Venus of Apollo, bezat Van Pa
penbroeck niet.
Alles wijst erop dat hij op zijn land
goed Italiaanse vorstelijke buiten
plaatsen wilde imiteren. 'Papenburg'
moest in zijn uitstraling en aankle
ding lijken op de Renaissancepalei-
zen die in Rome te vinden waren,
zoals de "Villa Giulia' of de "Villa Far
nese'. Ook die waren, naar de opvat
tingen van die tijd, niet 'af als er
geen Grieks of Romeins beeld in te
vinden was. „Je moest op zijn minst
een torso hebben", zegt Halbertsma.
Testament
Van Papenbroeck had geen nazaten
en wist dat hij moest nadenken over
de toekomst van zijn waardevolle
collectie. Het liefst wilde hij alles bij
elkaar houden en zo bepaalde hij het
ook in 1739 bij testament. Hij paste