V*
Brand
E
B
'Pietje Bell wordt vrolijker dan kruimeltje'
U
Maria Peters draait nieuwe jeugdfilm met haar eigen zoon
X
Praktijkverhalen van
de Leidse huisarts
Har Meijer (aflevering 11)
ij stond midden in de wachtkamer,
grote holle ogen in een verlopen gezicht. Ie
dereen keek stil en angstig voor zich uit. Het
snot liep uit zijn neus en hij kwijlde uit zijn
brede mond. Zijn gehavende paarse lippen
duidden op langdurig nicotinegebruik. Zijn
regenjas had betere tijden gekend en hij was
kletsnat van de buiten langdurig neerplen-
zende regen.
'Waar is dokter Meijer?', brieste hij met een
vertrokken gezicht. 'Waar is hij, verdomme.
Ik wil geen spuiten
meer, ik moet die rot
zooi niet.'
Hij friemelde een sigaret
uit zijn doorweekte jas
en stak hem aan, alle
rookverboden negerend.
Het aansteken lukte
moeizaam, stukjes bran
dend sigarettenpapier
dwarrelden op de grond.
Hij scheen in een sche
mertoestand.
'Waar is dokter Meijer?
Ik wil geen spuiten
meer.'
Een moeder met een ba
by glipte de wachtkamer
uit en vertrok schielijk.
Assistente Bea had al
drie keer gebeld dat een
woeste Karei binnen
was. Eens was Karei een
geslaagd zakenman en
een begenadigd ama
teur-vioolspeler. Volgens
eigen zeggen was hij ge
lukkig getrouwd, maar
zijn vrouw was er van
het ene op het andere
moment vandoor ge
gaan. Ze had alles achtergelaten. Weg, hij
had nooit meer iets van haar gehoord. Hoe
ren, drank en vreemde vrienden hadden de
rest gedaan. Hij was gesloopt, hoorde stem
men en was agressief.
Had hij tijdens zijn huwelijk ook stemmen
gehoord, was hij toen ook ontembaar agres
sief geweest? In de zeldzame momenten dat
we nog konden converseren, kreeg ik nooit
een antwoord. Steeds vaker vertelde hij mij
de reïncarnatie van de beroemde violist Isa
ac Stern te zijn. In het hart van Leiden, op
een flatje driehoog werd hij de risee van de
buurt. Stond piemelnaakt voor de ramen en
flikkerde in een agressieve bui zijn hele ste
reo-installatie naar beneden. De veelal al
lochtone jongeren promoveerden hem tot
hun speelbal. Maatschappelijk werk hoonde
hij weg, alleen voor de politie had hij nog
enig respect. En voor mij.
Met wijkagent Arie kreeg ik hem weer op de
rails, tot die bewuste oudejaarsavond.
Overmand door drank en eenzaamheid sloe
gen alle stoppen bij hem door. Dreigend met
een mes stond hij in het trapportaal. Ik werd
geroepen door Arie. Met snijwonden in zijn
gezicht, bloeddoorlopen ogen, kwijl over zijn
ongeschoren kin en slechts gekleed in een
onderbroek, wachtte Karei ons op. De poli
tiewagen buiten had een grote menigte ge
lokt, frik op sensatie. Arie begon:
'Hallo Karei, wat ben je nou toch aan het
doen?'
'Hou je klerekop, kutagent, en die Meijer
steek ik ook overhoop.'
Dreigend leek hij de trap af te komen.
'Blijf bij de deur', fluisterde Arie mij toe. 'Hij
is stapelgek.'
Ik kon het niet laten: 'Denk je dat ik blind en
doof ben?'
Hij grinnikte. In dit soort situaties is het van
groot belang positief te blijven en vooral je
gevoel voor humor te bewaren. Bang was ik
wel degelijk.
'Heb je je pillen ingenomen, Karei?', pro
beerde ik.
'Jij altijd met die rotpillen. Ik wil geen pillen.'
'Maar je weet toch, Karei, dat je dan niet zo
erg boos wordt?'
'Wie is er boos?'
'Nee, nee, je bent niet boos. Misschien een
beetje verdrietig.'
'Was jij ook alleen vanavond?'
Hij zei het heel rustig en ging op de bovenste
traptree zitten. Het mes legde hij naast zich
neer. Hoe kon een mens zo afglijden, zo ont
redderd, maar vooral zo eenzaam zijn? Zijn
hoofd kukelde een beetje naar voren en hij
begon onbedaarlijk te huilen. Ik wilde naar
hem toe lopen, maar Arie hielde me tegen.
'Ga maar naar binnen, Karei, dan komen we
daar wel bij je, hier is het veel te koud voor
je.'
Het wonder gebeurde. Gele en bruine vlek
ken omspanden zijn magere kont, terwijl hij
opstond en naar binnen ging. Het mes liet
hij liggen. Zonder een woord te zeggen lie
pen we de trap op. Binnen klonk het viool
concert van Bruch. Karei was op de matras
voor het raam gaan liggen, sigaret in de
mond. Het was een onbeschrijfelijke troep in
de kamer: etensresten, kleren en tijdschrif
ten lagen als mierenhopen opgesteld. En
daartussen lagen honderden sigarettenpeu
ken, de meeste nog niet half opgerookt. En
verder overal bier: beugelflessen, kratten,
blikjes. Alles bij elkaar gaf het een vreselijke
lucht.
Karei lachte ons toe: 'Zo, komen mijn vrien
den mij nieuwjaar wensen?'
'We komen eens kijken hoe het met je gaat.'
'Nou, prima, dat zie je toch.'
Hij veranderde plotsklaps. 'Ik moet iemand
prikken, iemand lekker hard prikken.'
Hij zei het lachend, maar toch dreigend, ter
wijl zijn 'vreemde' ogen duidelijk het mes
zochten.
'Sodemieter op!', schreeuwde hij plotseling.
'Wat doen jullie in mijn huis. Lazer op!'
'Karei, Karei, rustig nou.'
'Jij altijd met je rustig nou. Rot op, mijn huis
uit!'
Arie wenkte twee achter hem staande agen
ten die op hem toeliepen en hem beetpak
ten.
'Vuile homo's', schreeuwde hij, maar hij liet
zich toch op een stoel zetten.
'Ik zal je een spuitje geven, Karei, dan gaat
het misschien wat beter.'
'Jij blijft met je rotpoten van mij af, ik wil
geen spuit, kutdokter.'
Terwijl hij het zei, brak hij letterlijk en fi
guurlijk.
'Sorry, sorry, zo gaat het niet langer, ik denk
dat ik gek aan het worden ben', zei hij, vol
komen helder ineens.
'Wil je een tijdje rust?', probeerde ik.
'Ik wil weg uit deze troep, weg van deze we
reld. Regel jij het maar Meijer.'
Met de Riagg regelde ik een opname. Hij
kwam in de gesloten afdeling te zitten. Lang
zaam was hij wat opgeklaard en met één in
jectie Fluanxol per twee weken ging het re
delijk. Hij kwam op een open afdeling en
zwierf overdag door de stad, niemand tot
last.
Nu stond hij weer in de wachtkamer. Grijn
zend keek hij mij aan. 'Dag dokter Meijer,
had je niet verwacht hè?'
Het snot en de kwijl vermengden zich tot
een papje op zijn kin. Met uitgestoken hand
kwam hij op mij toe.
'Ik wil u wat laten zien. Kom maar mee.'
Hij ging mij voor, de wachtkamer in opluch
ting achterlatend. Buiten stond een oude so
lex met twee grote volgestouwde tassen. Hij
trok de riempjes van één tas los en haalde er
een lap en een fles uit.
'Wat is dat?', begon ik.
'Als je niet zorgt dat ik weer naar huis kan en
die rotspuiten niet ophouden, stop ik dit in
je brievenbus en steek ik je huis in de fik.'
Hij keek mij agressief aan, steeds maar snot
en kwijl producerend. 'Je weet het nou,
klootzak, ik moet daar weg.'
Wiebelend stapte hij op zijn brommertje en
scheurde weg. Bij terugkomst in de praktijk
zag ik de vragende gezichten, maar ik zei al
leen: 'Volgende patiënt.'
Enkele weken later kwam ik om half één 's
nachts van een vergadering thuis. Politieau
to voor de deur en Karei tussen drie agenten
die hem fouilleerden. Ik liep naar binnen,
Maureen was in tranen. Om ongeveer half
twaalf was er gebeld. Door het keukenraam
zag zij dat er een man met een brandende
lap voor de deur stond die aan de brieven
bus morrelde.
'Ik ga je huis in brand steken', schreeuwde
hij. 'Ik wil die rotspuiten van je vent niet
meer, ik wil eruit.'
Maureen belde direct de politie en maakte
de achterpui open, klaar om te vluchten.
Voor de voordeur zag zij Karei met de bran
dende lap en een mes zwaaien. Kwart voor
twaalf en nog steeds geen politie, dus belde
ze opnieuw. Ze waren onderweg. Door het
keukenraam zag zij hem opnieuw de lap
door de brievenbus proppen, al was die bij
na gedoofd. Hij liep terug naar zijn solex,
haalde er een nog grotere lap stof uit, over
goot hem met een vloeistof en stak hem aan.
Schreeuwend en vloekend kwam hij weer
naar de voordeur. Maureen rende de achter
tuin in, overtuigd dat er brand zou ontstaan.
Uiteindelijk was de politie gekomen die di
rect versterking opriep en Karei was ingere
kend.
Tekening: Bert van der Meij
Toen Karei mij zag werd hij furieus. 'Jij hebt
mij in het gekkenhuis gestopt, van jou mot ik
die rotspuiten. Klootzak.'
De agenten keken mij vragend aan: 'Kent u
hem?'
'Jawel, dat is een patiënt van mij.'
'Patiënt, patiënt', gilde Karei, 'jij hebt mij sa
men met die agent in dat gesticht gestopt.
Waar woont die vent? Dan steek ik ook zijn
huis in de brand. Je vrouw was lekker bang,
hè. Maar ik kom terug, reken maar.' Op de
achterbank van de politieauto viel hij snur
kend in slaap. Een nieuwe opname volgde.
Na een week belde hij mij steevast 's och
tends om kwart voor acht in de praktijk op.
Hij voelde zich ellendig, en of de spuiten
nou wel nodig waren? Elke keer vroeg hij mij
ten slotte hem op de gesloten afdeling op te
komen zoeken. Zijn gesprekken waren af
wisselend dreigend en berustend. Uit alles
bleek dat er inwendig nog een kaarsje moest
branden.
Op een vrijdagmiddag zocht ik hem op. Op
de gesloten afdeling moest drie keer een
deur worden ontsloten, voordat ik bij hem
was. Op de afdeling heerste een beklem
mende stilte. Zijn kamerdeur stond open.
Karei lag op bed, een peuk in zijn weer kwij
lende mond, terwijl Isaac Stern voor de zo
veelste maal Bruch vertolkte. Een waak-
lampje verlichtte de bedompte kamer. Hij
herkende mij niet. 'Wie ben jij, wat moet je
van me?'
'Ik ben dokter Meijer en kom je opzoeken.'
Toch een blik van herkenning?
'Ga zitten, wil je een sigaret?'
De propvolle asbakken waren de stille getui
gen van zijn verslaving. Verslaving, ik denk
dat roken hem nog enige rust gaf.
'Wat kom je doen?'
'Kijken hoe het met je gaat.'
Hij keek star voor zich uit, met zijn gedach
ten elders.
'Wat doe je hier zoal, Karei?'
Hij bleef voor zich uit kijken, het bleef akelig
stil, minutenlang. Hij zei niets en ik zat er
eveneens zwijgend bij.
'Je belt me iedere morgen en dan vraag je of
ik wil komen.'
Het bleef stil, weer minutenlang. Ongeveer
een kwartier was verstreken en er was niets
gezegd. 'Nou, ik ga maar weer Karei, tot de
volgende keer.'
Geen enkele reactie.
De volgende ochtend belde hij weer om
kwart voor acht. Of ik hem nu eindelijk eens
kwam opzoeken. Zijn toon werd in de vol
gende gesprekken steeds gematigder en
veelal was een gesprek met de assistente al
voldoende. Helaas bestookte hij de dienst
doende collega's 's nachts nog wel eens met
zijn schimpscheuten.
Bij een volgend bezoek, ongeveer twee
maanden later, was er duidelijk vooruitgang.
Snot, kwijl en baardstoppels waren verdwe
nen en zelfs zijn kamer was opgeruimd. Hij
onderging wekelijks gewillig zijn 'spuitritu-
eel' en gedroeg zich aangepast. Beschermd
wonend in een klein flatje belde hij mij twee
weken later op. Een pan kokend heet water
had brandwonden op zijn billen en boven
benen veroorzaakt. Hij was één nacht in het
ziekenhuis opgenomen geweest, maar was
daar weer weggelopen. Zelf had hij de wijk
zuster opgescharreld die er om twaalf uur
zou zijn.
'Ik ben er ook.' beloofde ik.
Nog steeds had ik een zwak voor deze man.
De voordeur stond open en binnen hoorde
ik luid gelach. Karei lag op zijn zij, bloot. De
zuster stond achter hem en enkele enorme
brandwonden staarden mij aan.
'Ik ben Liesje', zei de zuster spontaan.
'En ik ben vieze Karei', riep hij bulderend
van het lachen, wijzend naar zijn erectie.
Liesje wees naar de brandwonden, onze
vriend totaal negerend. Derdegraads en fors
geïnfecteerd. Flammazine zalf en kompres-
sen had ze van het LUMC en ik besloot anti
biotica te geven. Rustig pakte ze hem in, mij
ondertussen een vette knipoog gevend.
'Tot ziens, ik kom over een paar dagen wel
weer terug.'
Liesje liep mee naar de voordeur.
'Ben je niet bang?', begon ik.
Haar kittige oogjes twinkelden. 'Zie ik er uit
als een angsthaasje?'
'Ken je zijn voorgeschiedenis?'
'Ik heb contact gehad met zijn psychiater en
weet alles. En u moet mij adviseren en steu
nen.'
Leuke meid, met liefde voor haar vak en alles
voor een 'schijtloontje'.
Binnen enkele weken waren benen en billen
weer puntgaaf en reed Karei weer op zijn
brommertje.
En zo zag ik hem nu een paar maanden later
opnieuw in de wachtkamer zitten, honderd
uit lullend. Grote vent, pikzwart haar en een
spierwit overhemd. Boven alles hoorde ik
zijn 'bulderlach' en zag ik de bedremmelde
gezichten van zijn medepatiënten. Ik besloot
hem direct binnen te halen.
'Heb je nog wat gezegd in de wachtkamer,
Karei?'
'Ja', zei hij triomfantelijk, 'als die Meijer mij
geen spuit geeft, sla ik de hele rotzooi kort
en klein en daarna steek ik alles in de fik. Net
als de vorige keer.'
'Maar Karei, dat...'
'Geintje, dokter Meijer.'
ZATERDA
6 APRIL
2002
„Cisteren was het mooi weer, morgen is het
mooi weer, en uitgerekend vandaag laat de
zon zich niet zien. En het moet zomer zijn!"
In Brugge klaagt regisseur Maria Peters over
de weergoden. In de schilderachtige Belgi
sche stad maakt ze opnamen voor haar nieu
we jeugdfilm Pietje Bell. Voor de geplande
circusscène is nu een nepzon nodig en om
die met grote lampen te kunnen maken, is
een hoogwerker besteld. Die zou er om
twaalf uur zijn, maar om half twee is-ie nog
niet gearriveerd. „Tja, die Belgen. Nou, dan
gaan we eerst maar eten."
door Carla van de Merbel
Maria Peters (Kruimeltje, De Tasjesdief)
is behalve voor de regie ook verant
woordelijk voor het scenario van Pietje
Bell. De film is gebaseerd op met name
het tweede deel van de in totaal acht
boeken van Chris van Abkoude (1880-
1964) over de Rotterdamse belhamel.
Ruim een maand geleden werd begon
nen met de opnamen. Vanaf november
moet de film te zien zijn in de biosco
pen.
Pietje Bell wordt gespeeld door Amster
dammer Quinten Schram. Hij is de ne
genjarige zoon van Maria Peters. „Dat
was echt niet de opzet. Zo'n 1200 jon
gens zijn op auditie geweest. Nadat de
andere kinderrollen waren ingevuld,
hadden we nog steeds geen Pietje. Tot
iemand zei: 'Dat daar is Pietje'. Ik keek,
en zag mijn eigen zoon staan. 'Ja, die
doet niet mee', zei ik toen. Nou ja, hij is
het toch geworden. Bij het castingbu
reau hebben ze er verstand van en ze
vonden Quinten het geschiktst voor de
rol."
De rol van Sproet, Pietjes beste vriendje,
wordt vertolkt door Frensch de Groot
uit Temeuzen. Andere rollen worden
gespeeld door onder anderen Felix Stra-
tegier (vader Bell), Angela Groothuizen
(moeder Bell), Marjan Luif (tante Cato),
Arjan Ederveen (drogist Geelman) en
Willem Nijholt (krantenmagnaat).
De film wordt opgenomen in Neder
land, Brugge, Gent en Duitsland. Voor
de buitenlocaties is gezocht naar plek
ken die overeenkomen met het Rotter
dam van de jaren dertig, de periode
waarin de verhalen van Pietje Bell zich
afspelen.
Maria Peters durft nogal om, na het
succesvolle Kruimeltje (ook van Van Ab
koude), wéér met een kwajongensfilm
te komen. Toch denkt ze niet dat die
twee elkaar in de weg lopen. „Pietje Bell
is heel anders dan Kruimeltje. Kruimel
tje is zielig, dat heeft iets van 'Alleen Op
De Wereld'. Dit is veel vrolijker, nu valt
er meer te lachen."
Pietje Bell verzeilt onbedoeld telkens
weer in vreemde situaties en beleeft zo
een hoop avonturen. Hij haalt dan ook
vaak de voorpagina van de plaatselijke
krant. Veel mensen spreken schande
van wat het joch allemaal uitspookt. An
deren, zoals Sproet, vinden hem een
held. Maar Pietje moet ook de prijs van
die roem betalen, want hij krijgt de
schuld van dingen waar hij niets mee te
maken heeft.
„Pietje Bell gaat over vriendschap en
verraad. De film gaat ook over geld. De
recessie komt eraan, er is armoede en
Pietje ziet hoe belangrijk het is om geld
te hebben, dat de wereld daarom
draait", vertelt Peters.
In Brugge is de hele Potterierei afgezet
voor de opnamen van die dag. In de
straat staan twee kamelen, een olifant
en een paard geduldig te wachten tot ze
aan de beurt zijn voor hun scène. Daar
in zullen Pietje Bell en zijn vriendjes,
terwijl ze aan het vissen zijn in de
gracht, verrast worden door een circus
stoet. Een kleurig schouwspel van jong
leurs, clowns en dieren zal voorbij trek
ken. Maar de kleuren komen het beste
uit op film als de zon schijnt.
En daarom is het wachten op de hoog
werker....
Pietje Bell kijkt samen met zijn vriendjes naar een circusoptocht. Foto: GPD/Simone Henken