Van franciscaan tot zakenman 'I f Loek Brons keek de kunst af van zijn moeder in de manufacturenwinkel ZATERDAG 2 FEBRUARI isthandelaar Loek Brons met op de achtergrond een schilderij waarop hij met z'n partner Miep staat afgebeeld. „De zaak was onze binding." Foto: GPD/Do Visser De textielketen 'Zeeman' komt voor een belangrijk deel voort uit wat ooit toebehoorde aan Loek Brons. Een man (69 jaar nu) met een bijzonder leven. Als derde zoon in een katholiek Gelders middenstandsgezin ging hij naar het seminarie en trad in het klooster. Na vier jaar trok hij zijn bruine pij uit, kwam in de manufacturenwinkel van zijn ouders in Velp en bouwde die uit tot een keten van 175 textielzaken. Vlak voor zijn vijftigste verkocht Brons zijn winkels aan Jan Zeeman en ging kunstgeschiedenis studeren. Tien jaar geleden - 59 jaar oud - studeerde hij af en begon als kunsthandelaar. Drs. Loek Brons heeft vier dochters en een zoon, uit zijn eerste huwelijk, en zeventien kleinkinderen. Z'n echtgenote Miep ging op latere leeftijd in sekszaken en had op dat terrein groot succes met een keten van videotheken. door Mick Salet k kreeg als kind weinig aan dacht thuis. Mijn moeder I had al haar aandacht nodig voor mijn broers en de winkel. Mijn vader was vooral met zichzelf bezig. Maar ik vond dat niet vervelend. He lemaal niet. Ik was altijd de hort op. Voetballen. Met vriendjes spelen. Zelfstandig van alles ondernemen. Ik redde me wel. Mijn moeder was een gewiekste za kenvrouw en een geboren verkoop ster. Ze kon klanten echt de laatste cent uit hun portemonnee peuteren. Maar wel op een prettige manier, hoor. Mijn moeder vond het heerlijk om met klanten te kletsen. Dat vond ik later ook. Lekker ouwehoeren over de kinderen en een knotje wol. Ik denk dat zoiets in de genen zit. We woonden achter de manufactu renwinkel en moesten de winkel door om in de huiskamer te komen. Mijn moeder had ons bijgebracht de klanten dan beleefd te groeten: petje af, dag mevrouw, dag meneer! Dat deed je ook. De klant was koning. Daar leefde je van. Mijn moeder stond altijd klaar voor de klant. Ook als we tussen de mid dag aan tafel zaten. Dan zette ze haar eten gewoon even op de kachel. Voor mijn oudste broer is dat een triest, bijna traumatisch beeld: het eten van mijn moeder dat in een pannetje op de kachel warm werd gehouden. Voor zijn gevoel konden we nooit eens gezellig met elkaar eten. Ieder moment kon de winkel bel weer rinkelen. Maar voor mij is dat pannetje op de kachel juist een positief beeld: een symbool voor de dienstbaarheid van de middenstan der. Mijn moeder was een echte midden standsdochter. Ze kon niet zonder de winkel. Na haar huwelijk heeft ze een paar jaar niet gewerkt. Mijn va der verdiende het geld. Mijn moeder zat thuis. Dat vond ze vreselijk. Ze werd niet zwanger en raakte over spannen. Ze werd opgenomen in een psychiatrische inrichting en daar zei een dokter: 'Je moet weer aan de slag! Je moet weer in de win kel!' Voor het geluk gn de gezond heid van mijn moeder heeft mijn va der toen een winkel gekocht en gaf hij zijn baan bij de gemeentelijke spaarbank op. Voor mijn vader was dat een offer, maar mijn moeder leefde weer helemaal op en raakte ook onmiddellijk in verwachting. Mijn vader had de pest aan de win kel. Tussen de middag stond hij ook wel eens op om een klant te helpen, maar dat deed hij wel zuchtend. Hij had er echt een hekel aan. Ik herin ner me ook dat hij bijna triomfante lijk terugkwam als het een klant voor een korset of een bh was, want dan moest mijn moeder het verder doen. Mijn vader was een dandy. Een man met mooie kleertjes die er altijd bruin uitzag. Zo gauw er maai' één zonnestraaltje was, lag mijn vader al in zijn zwembroek in de tuin te zon nen. Hij was altijd met zichzelf be zig. Een echte nareist. Ik vond het fantastisch om hem over voetbal te horen praten, hij was keeper van Vi tesse geweest. Ik identificeerde me helemaal niet met hem. Mijn oom Marinus was mijn grote voorbeeld. Dat was een zakenman. Dat was een man naar mijn hart. Ik vond mijn vader soms een beet je... nou ja, zielig. Ik herinner me dat ik als jongetje van tien in de IJssel zou gaan zwemmen, en dat mijn va der daar lag te zonnen. Het eerste dat ik dacht was: hé, er ligt geen wijf naast! Dat had ik nog leuk gevonden. Maar mijn vader die daar in zijn eentje lag te niksen, dat vond ik naar om te zien. In de oorlog was mijn vader ook geen held. In het laatste oorlogsjaar lag ons huis aan het front. Als het maar een béétje rommelde, dook mijn vader al de kelder in. Als eerste. Hij was bang. En voor een bange va der krijg je als jongen toch niet gauw respect. Mijn moeder gaf me een beter voor beeld. In Velp had zich voor de oor log een Duitse kapper gevestigd. Een prima kapper. Een vakman. Maar meteen na de bezetting, in mei '40, bleek hij voor de Duitsers te werken. Hij zei: 'We hebben textiel nodig. Die gaan we bij jullie kopen. Onbe perkt!' Mijn vader dacht: 'Dat wordt makkelijk geld verdienen' en ging met een vrachtwagen naar de groot handel. Mijn moeder heeft er een stokje voor gestoken. Ze zei: 'Dit ge beurt nooit meer!' Mijn vader wierp nog tegen dat het toch eerlijke han del was, maar mijn móeder zei: 'Dit kan niet!' Dat principiële trof me, al snapte ik pas later waarom mijn moeder dat zei. Ik heb een verstandelijk gehan dicapte broer en mijn moeder wist hoe de nazi's over gehandicapten dachten. Ik heb mijn broer Frans ook altijd verdedigd. Als ze hem pestten, dan sloeg ik erop. Ik weet nog dat hij een keer gepest werd door een grotere jongen. Ik vloog die jongen aan en trok een pluk haar uit zijn kop. Zijn vader kwam later bij ons aan de deur. Ik moest mijn excuus aanbie den. Ik deed dat, maar ik dacht: ik had drie keer zo hard moeten slaan en zijn hele kop kaal moeten pluk ken! Ik ben altijd enorm gehecht ge weest aan mijn broer Frans en vond het dan ook helemaal niet erg dat hij meer aandacht van mijn moeder kreeg dan ik. Mijn oudste broer kreeg ook meer aandacht. Die was li chamelijk zwak en heeft als kind vaak in het ziekenhuis gelegen. De zorg voor mijn broers was een be hoorlijke belasting voor mijn moe der. Het was dan ook logisch dat ik wat minder aandacht kreeg. Ik was gezond en goed bij de pinken. Op mijn achtste wist ik al dat ik fran ciscaan wilde worden. Geen jezuïet, te geleerd, geen dominicaan, te pronkerig, maar franciscaan. De franciscanen hadden iets artistieks en avontuurlijks. De heilige Francis- cus van Assisi sprak me ook enorm aan. Ik was als kind sterk spiritueel geïnteresseerd. Dat kwam misschien wel door mijn moeder. Die was erg religieus. Een beetje dwangmatig zelfs. Ze ging iedere dag naar de kerk. Ik geloof ook dat het haar droom was dat één van haar zoons priester zou worden. Ik ben na de oorlog naar het semina rie gegaan. Ik heb er een gelukkige tijd gehad. Ik ken ook wel jongens die er ongelukkig waren, maar dat is de wet van het internaat: als je bo ven de middelmaat bent, dan heb je er een heerlijke tijd; als je beneden de middelmaat bent, dan is het er een hel. Ik zat bij jongens als Rutger de Quay, de zoon van de latere minister-presi dent, en Frans Witteman, zoon van de minister en oudere broer van Paul. Ik zorgde er bijna altijd voor dat ik in de vakantie bij een van die jongens kon logeren. Dat vond ik in teressant. Dan kon ik zien hoe men sen in andere milieus zich gedroe gen. Ik hoefde niet zo nodig naar huis. Ik wilde wel de héle vakantie bij vriendjes logeren. Ik hoorde later dat een oom een keer aan mijn va der vroeg waar ik die vakantie toch was. Mijn oom zei: 'Meestal komt Loek hier om zijn rapport te laten zien' - dan kreeg ik een paar gulden - 'maar deze vakantie heb ik hem niet gezien'. Waarop mijn vader zei: 'Ik ook niet!' Ik was niet zo aan huis gehecht. Het was dan ook niet van heimwee dat ik uiteindelijk uit het klooster trad. Ik kon gewoon niet meer blijven. Als kleine jongen had ik een kinderlijk geloof. Ik voelde me in Gods hand en wilde mijn leven in dienst van God stellen. Maar op het gymnasi um ging ik twijfelen. Ik ging toch het klooster in, omdat ik die weg nou eenmaal was ingeslagen en ik ook niet goed wist wat ik buiten het klooster zou moeten doen. Maar na een paar jaar raakte ik overspannen. Aan de ene kant wilde ik in het klooster blijven; ik dacht: dit is mijn bestemming. Maar aan de andere kant kón ik niet blijven; ik dacht: als ik niet meer in God geloof, moet ik toch uittreden? En als willen en kun nen met elkaar in conflict komen, raak je overspannen. Uiteindelijk kwam de novice-meester bij ons thuis en zei: 'Nu moet je een beslis sing nemen!' Ik begon vreselijk te huilen, want ik kón geen beslissing nemen. Toen zei mijn moeder: 'Dan neem ik de beslissing: hij gaat eruit!' Ineens vielen tie schellen van mijn ogen. Ik dacht: ze heeft gelijk! Maar misschien kon ik die beslissing zelf niet nemen omdat ik, onbewust, mijn moeder niet teleur wilde stel len. Zij wou zo graag een priester zoon. Pas op het moment dat het van haar niet meer hoefde, kon ik de stap zetten: het klooster uit, de we reld in! Ik ben rechten gaan studeren in Nij megen, maar na een paar maanden werden mijn ouders ziek en ben ik in de winkel komen helpen. Ik vond het fantastisch! Ik stond achter de toonbank en dacht: dit is het! Ook al was hef maar een kleine manufactu renwinkel. Mijn moeder zei altijd: 'Het is een winkeltje van huilen, poepen en de lamp vasthouden.' Maar ik vond het gezellig om te ver kopen, gewéldig om leuke etalages te maken en genoot ervan om de zaak uit te breiden tot 175 filialen. Op haar veertiende kwam Miep bij me in de zaak. En ze is altijd bij me gebleven. Ook toen ze trouwde en een kind kreeg. Ook toen ik trouwde en vijf kinderen kreeg. We hadden de eerste jaren geen verhouding, maar werkten gewoon fantastisch samen. Mijn vrouw Ria wist dat ook. Ik heb tegen haar gezegd: 'Ria, wij gaan trouwen en een gezin stichten, maar met Miep blijf ik de zaak doen.' Maar ja, na verloop van tijd kregen Miep en ik toch een verhouding. Vijf jaar heb ik het geheim proberen te houden, maar toen heb ik op een zondag tegen Ria gezegd: 'Ik wil jou en de kinderen niet in de steek laten, ik hoef niet te scheiden, maar ik blijf niet meer bij je slapen. Als je het goed vindt, kom ik woensdag weer terug om samen te eten.' Dat vond ze goed. En zo zijn we het blijven doen. Ik ben altijd op woensdag en vrijdag naar Ria en de kinderen ge gaan. Om te eten en te praten. Het ging in goede harmonie. Ik voel me ook niet echt schuldig, want ik kón niet anders en vind ook niet dat ik Ria en de kinderen in de steek heb gelaten. Ik was er iedere woensdag. Ook al kon ik ergens anders een mil joen verdienen. Ik ben met Miep, die toen al geschei den was, onder één dak gaan wo nen. Dat doen we nu al meer dan dertig jaar. Zonder samen kinderen te krijgen. Dat was onze binding niet. De zaak was onze binding. Ik ben ook nooit een vader geworden voor de zoon van Miep. En zij is nooit een moeder voor mijn kinde ren geworden. Tegen mijn dochters zei Miep altijd: 'Ik ben geen moeder, ik ben een vriendin.' Ik denk niet dat het beter was geweest als ik bij Ria en de kinderen was gebleven. Mis schien was Ria daar wel aan onder door gegaan en hadden mijn kinde ren me nu verweten dat ik zo'n do minante vader was. Want ik was niet autoritair, maar wel dwingend aan wezig. Geld heeft het natuurlijk wel gemak kelijker gemaakt. Ik kon goed voor Ria en de kinderen zorgen. Ik zei al tijd: 'Jongens, alles komt goed als de zaak maar goed gaat!' Daar geloof ik echt in. Mijn moeder zei ook altijd zoiets: 'Als de armoe de deur bin nenkomt, dan gaat de liefde het ven ster uit.' Ik ben me altijd met de op voeding van de kinderen blijven be moeien, maar ik heb nooit gedacht dat ik ze met wijze woorden zou kunnen opvoeden. Ik wilde een voorbeeld zijn. Toen ik de winkels had verkocht, ben ik kunstgeschiedenis gaan stu deren. Ik wilde niet dat mijn kinde ren me zouden zien als een vader die binnen was gelopen en daarna niks meer deed. Daarom ben ik ook met mijn kunsthandel begonnen. Om te laten zien dat ik een man blijf die voor ieder dubbeltje knokt. Geen vader die ze aan de IJssel in het zon netje zien liggen niksen. Ik weet niet of ik een voorbeeld voor mijn kinde ren ben geweest, maar ze zijn wel al lemaal zelfstandig ondernemer ge worden. Middenstanders. Met de wil om mensen te pleasen. Religie heb ik mijn kinderen niet mee willen geven. Dat is voor mij een gesloten boek. Ik ben wel eens jaloers op mensen die in God en de hemel geloven, maar ik kan het niet meer. Voor mij is het zo evident dat het leven tijdelijk is. Ik ben ik. Hier en nu. Als ik sterf, leeft mijn geest niet verder. Zonder mijn lichaam ben ik er niet meer. Ik heb mijn kin deren dus niet het geloof van mijn ouders doorgegeven, maar wel de boodschap dat niets vanzelfspre kend is. Een goede gezondheid is ge nade. Een goed stel hersens is gena de. Geen goddelijke genade, maar gewoon het geluk van de natuur dat alles meezit. Daar moet je dankbaar voor zijn. Dat is wel een boodschap die ik ze heb willen meegeven, maar je weet natuurlijk nooit wat ze ermee doen. Ik voel me als vader net als een boer die naar de bloemkool staat te kijken: je kunt zaaien, je kunt voor een vruchtbare bodem zorgen, maar verder is het afwachten. Ik ben in één opzicht oneerlijk te genover mijn kinderen geweest: wie het meest een beroep op mij deed, kreeg de meeste aandacht. Dat is na tuurlijk niet eerlijk. Mijn dochter Saskia heeft me dat wel eens verwe ten. Ze zei: 'Je had vooral aandacht voor Esther en David!Dat klopt. Ik zei: 'Saskia, je hebt gelijk, maar dat kwam omdat jij het meest op mij lijkt. Jij redde het zelf wel.' Ik heb nooit geleden onder een gebrek aan aandacht van mijn ouders. Het was niet negatief, maar positief. Het maakte me sterk en zelfstandig. Het was geen gebrek aan liefde, maar een blijk van vertrouwen: mijn moe der wist dat ik het wel zou redden."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2002 | | pagina 39