Arme eskimo's snakken ook naar een goede dokter ELLY KERCKHOFFS HATICE GÜNEY RUDOLPH CLEVERINGA Leidse Heiligen Heilig Hart DONDERDAG 2 NOVEMBER 2000 Mandela? Madonna? Nee. De Leidse heiligen komen verrassend genoeg niet van ver. De drie uitverkoren grote voorbeelden van de Leidenaars blijken ook echt Leids te zijn. En wat ook opvalt: het zijn geen megasterren in de popmuziek of in de sport, en ze hebben geen grote rol gespeeld op het politieke wereldtoneel. Elly Kerckhoffs, Rudolph Cleveringa en Hatice Güney hebben op betrekkelijk kleine schaal dingen gedaan die in de ogen van anderen goed waren. En daarom zijn ze 'heilig'. Een kleine taaie met een heilig vuur op de plek van haar hart. Ook zij had maar één leven, net als wij, al leen ze deed er net even wat meer mee. „Ze maakte vrienden in vijf minuten. En dus heeft ze er heel veel", schreef het Leidsch Dagblad na haar dood in 1997. Van die vele vrienden zal niemand haar zijn vergeten. Elly Kerckhoffs. Altijd op de bres. Hele volks stammen mogen zich gelukkig prijzen dat zij van Maastricht naar Leiden is gekomen. Haar eerste strijd hier was die tegen de kin derarbeid. ,,0, die ar moede in de Mirakel- steeg, waar kinderen bonen dopten voor de conservenindustrie! Vervolgens ontfermde ze zich over de Leidse jongeren, die ze begin jaren zeventig in de vorm van krearief sentrum Troef een eigen nest bezorgde. Zelfwas ze toen al vijftig maar van een beetje hasjlucht viel ze niet flauw. Het jongerenwerk vergde echter al gauw veel van haar krachten - geen wonder, als je elke natgere gende poedel met open armen ontvangt. Vandaar haar overstap naar het bejaardenwerk. Niet dat ze nu achterover ging zitten. Ook hier - alleen nu hoefde het niet meer 's nachts - stormde ze op z'n echt Kerckhoffiaans dwars door alle gebaande paden heen. Bracht mensen, instellingen bij elkaar, verspreidde vonkjes van haar heilig vuur: wist vele vrijwilligers te vinden én vast te houden. In de tussentijd klom ze op in de PvdA. Een partij, speciaal voor haar gemaakt. Waarin ze kon opkomen voor natte poedels en al die andere kwetsbare groepen die ze op haar pad tegenkwam, of het nu eenzame ouderen, dolende jongeren of atelierloze kun stenaars waren. Voor wie Elly's telefoonnummer had bestond er geen kloof meer tussen burger en politiek: ze werd een soort on bezoldigde ombudsvrouw. „Mensen bellen mij gauw met pro blemen en dan verwijs ik vaak door naar de wethouder die er over gaat." Ze moest op haar 71ste van de dokter een punt zetten achter haar raadslidmaatschap. Maar Elly zou Elly niet zijn als ze zich nergens meer mee zou bemoeien. Al was het met een loep, de krant bleef ze lezen. Ze streed voor een fontein op het stations plein. En nog geen drie weken voor haar dood sprak ze op 1 Mei haar rooie familie toe, vurig als altijd. Een van degenen die Elly Kerckhoffs voordroeg als 'Leidse heili ge' is Tjeerd Scheffer. „Ik ben er trots op dat ik in mijn denken en doen een kind van haar ben." Hatice Güney is een typische eerste generatie immigrant, maar eigenlijk ook weer niet, en dat maakt haar in veler ogen een bijzondere vrouw. Laagge schoold en geen andere taal machtig dan het Turks, kwam ze in 1981 van Turkije naar Nederland. Ze had al snel door dat ze zelf de slag naar de moderne Neder landse samenleving niet zou kunnen maken. Maar ze heeft er alles aan gedaan om te zor gen dat haar kinde ren - ze heeft twee zoons en twee dochters - dat wél konden. En dat is haar gelukt. Daarmee voldoet Hatice Güney vol strekt niet aan het stereotiepe beeld van de laag opgeleide Turk se vrouw in Nederland. Ze schuwt de contacten buiten de kleine kring van het eigen gezin niet, heeft een open mind, al spreekt ze zelf geen Nederlands. Hatice Güney is 48 jaar oud. Ze is getrouwd met Hasan Güney, de huidige voorzitter van de Islamitische Stichting Nederland, afdeling Leiden. Eenmaal in Nederland kwam hij in de kabelfa- briek in Leiderdorp te werken. Dat heeft hem lichamelijk ge sloopt. Dat hij zich vervolgens binnen de Leidse Turks-islamiti sche gemeenschap heeft kunnen ontplooien, is ook de verdien ste van zijn vrouw. Maar zelf zit Hatice Güney ook niet stil. Ze speelt binnen de Turkse gemeenschap vaak een bemiddelende rol bij gezinscon flicten. Met name bij het opspelen van de generatiekloof tussen de ouders, die nog geworteld zijn in de Turkse cultuur, en hun 'vernederlandste' kinderen. Een generatiekloof die ze zelf door haar moedige open houding - 'je maakt nu eenmaal deel uit van een moderne maatschappij, dan moet je daar niet voor weglo pen' - heeft overwonnen. Daarnaast doet Hatice Güney heel veel voor de Turkse vrouwen. Die blijven in Nederland maar al te vaak steken in hun eigen kleine wereldje. Hatice Güney spant zich in om daar wat aan te doen. Bijvoorbeeld in de vorm van een vrouwenclub. Ze organi seert onder andere naai- en schildercursussen voor haar lotge notes. Alles om deze vrouwen uit het isolement te halen waar ze zelf geen genoegen mee nam. In de nacht van 26 op 27 november 1940 werd er in vele Leidse studentenka mertjes druk getypt. Het ging om een toespraak die zo snel mogelijk mas saal moest worden verspreid, en die luttele uren tevoren was uitgesproken door professor Ru dolph Cleveringa. Het was de toe spraak die zijn naam onsterfelijk zou maken. Cleveringa stak in zijn toespraak zijn nek uit voor zijn leermeester Meijers, die joods was en op last van de bezetter het veld moest rui men. Later schreef hij hierover in zijn dagboek: „Dat ik hierbij met koel ver stand wikte en woog kan ik niet zeggen." De Duitsers gooiden hem, zoals te verwachten was, zonder om wegen in het gevang. Men zegt dat Cleveringa het woord recht het liefst met een grote R schreef. Een dorknoper? Als het om de Duitsers ging was hij dat zeker niet. „Ik kan in razernij ontsteken en alles tegen de Duitsers doen; ik heb er mijn verstand bij nodig om niet de straat op te lopen en de eerste de beste op zijn gezicht te slaan", schreef hij in de herfst van 1940. En toen de eerste geruchten de kop opstaken dat joden zouden worden geweerd uit de overheidsdienst brandde hij als volgt los: ,,De monsters...! Zou Meijers er dan nog uitmoeten? Welk een monsterlijke en kleingeestige laaghartigheid zou dat zijn! Welk een schandelijk stuk! Moeten dergelijke fielterigheden dan maar gebeuren?" Nee dus, was al snel zijn conclusie. Vandaar zijn toespraak, waarin hij het ontslag van Meijers 'een barbaarse rechtsver krachting' noemde. Zestig jaar na dato vindt PvdA-raadslid Ru- bia Zschuschen deze daad van Cleveringa nog steeds actueel. „Zoals hij in de Tweede Wereldoorlog tegen racisme en fascisme is opgestaan is voor mij een inspiratie geweest." Volgens een oud-studente was Cleveringa een echte geleerde, 'een aimabele man die altijd in de boeken zat' en gesteld was op zijn huiselijke rust met zijn vrouw Hiltje. Zelf omschrijft hij de avond voor de dag van zijn toespraak zo: „Wij zaten elk aan een andere zijde van de grote tafel, het theeblad stond naast haar. Het was een avond van stil huiselijk geluk, maar er was een grote ernst in ons beiden." Want beiden beseften heel goed wat het gevolg zou zijn van zijn opstand tegen de 'fielterigheid'. Mijn vader haalde regelmatig de bijbeltekst aan: 'Eenzelfde lot treft de rechtvaardige en de goddeloze' (Prediker 9 vers 2), en hij voegde daar met stemverheffing vaak een bijbeltekst van eigen maaksel aan toe: 'Broeders, weest dan niet al te heilig en ook niet al te goddeloos'. Ik kon mij daar helemaal niet in vinden; als kind wilde ik juist dolgraag erg heilig zijn. Hoe heiliger ik was, hoe meer kans ik liep dat God mij zou roepen zoals hij Samuel geroepen had. Die ging op een avond - hij woont dan bij de priester Eli in huis - naar bed, en hoorde toen hij erin lag een stem die zachtjes riep: 'Samuel, Samuel'. Hij staat op, gaat naar Eli en zegt: 'U hebt me geroepen, hier ben ik'. Eli zegt verbaasd: Ik heb je helemaal niet geroepen. Samuel gaat weer naar bed, en als hij erin ligt hoort hij weer die stem: 'Samuel, Samuel'. Weer gaat hij naar Eli, weer zegt die: 'Ik heb je niet geroepen'. Na de derde keer zegt Eli tegen het jongetje: 'Het is God die roept'. Het kind keert terug in bed en als hij dan weer geroepen wordt, zegt hij: 'Spreek, want uw knecht hoort'. Ik vond dat 't mooiste verhaal uit de hele bijbel. Waarom, zo overwoog ik, zou God mij op een avond ook niet zo roepen? Als de Zuid-Westenwind m'n dakraampje liet klepperen, dacht ik opgewonden dat 't zover was. Ik wist toen nog niet dat God dat vermogen om rechtstreeks een mens te roepen al vele eeuwen helemaal kwijtgeraakt is. Ik wilde zo graag een heilige zijn, een man Gods, zoals de bijbel 't noemt. Mij leek dat ik daar geknipt voor was, ik had immers een veel grotere bijbelkennis dan al mijn leeftijdgenoten. Maar toch werd ik nooit 's avonds geroepen zoals Samuel, en naarmate ik ouder werd, begreep ik steeds beter dat 't er ook nooit van zou komen. Toch zag ik toen ik een jaar of acht was nog een uitweg. Lezend in de bijbel, omdat mijn bibliotheekboeken op waren, kwam ik de tekst tegen: de hoeren en tollenaars zullen u voorgaan in het Koninkrijk der Hemelen. Hoer kon ik, meende ik toen (de gedachte aan ombouwen of schandknaap worden kwam uiteraard niet bij me op), helaas niet worden, maar een carrière als tollenaar lag voor mij open. Een vriendinnetje uit de klas, Christine de Heer, beval ik aan om hoer te worden. Ze heeft warempel m'n advies opgevolgd, ze werd een dure call-girl. Ze is nu in de VUT. Helaas, tollenaar bleek ook een fata morgana. Niemand kon mij vertellen hoe je dat worden moest. Bovendien keken de mensen heel vreemd op als je daarnaar vroeg. Geleidelijk aan vervluchtigde bij mij dan ook het ideaal van heiligheid. Maar mijn vader, die toch altijd verkondigde 'wees niet al te heilig en niet al te goddeloos', ontdekte een paar jaar later een heilige wiens voorbeeld ik maar volgen moest. Die heilige was Albert Schweitzer. Een glanzende carrière als musicus en theoloog had hij verzaakt. Hij was dokter geworden en naar het oerwoud in Afrika gegaan om daar framboesia-patiënten te genezen en oerwoudkrijgers te ontwormen. Mijn vader zei steeds tegen mij: 'lij kunt zo mirakels goed leren, jij kunt ook dokter worden en dan kun je net als Albert Schweitzer naar het oerwoud... in dienst van de lijdende mensheid... dat is pas Christendom, dat is pas navolging van Jezus...'. Als hij zover was, kon hij niet verder spreken. Tranen verstikten zijn stem. Mijn vader keek me dan aan met zijn vochtige ogen en ik kromp ineen. Dokter worden, naar het oerwoud gaan, dat was nu wel het allerlaatste wat ik wilde en om eraan te ontkomen zei ik dan: 'Maar je weet toch dat ik helemaal niet tegen warmte kan, en het is daar altijd bloedheet, daar in Afrika', en dan zei mijn vader met een brok in zijn keel: 'Ik weet zeker dat de arme Eskimo's ook snakken naar een goede dokter'. Vrijwel iedereen die ik kende zag in die dagen Albert Schweitzer als het prototype van een heilige, een toonbeeld van Christelijke opofferingsgezindheid, iemand die zich volledig wegcijferde in dienst van de naaste. Een r die n heeft een geweldige domper op mijn knapenjaren gedrukt. Altijd als ik aan hem dacht, en daarbij de waterlanders zag opwellen in de ogen van mijn vader, leek het of er een loden last op mijn schouders werd geladen. Toen ik in Leiden studeerde, kwam ik op een opendeur- avond van dominee Rothuizen een arts tegen die bij Albert Schweitzer in Lambarene in het oerwoud gewerkt had. Die vertelde dat Schweitzer een koppige, humeurige, lastige man was. 'Enorm eigenwijs', zei de arts, 'wil totaal niks van een ander aannemen, behandelt z'n personeel als oud vuil, heeft het altijd vol misprijzen over 'zwartjes' want hij beschouwt de negers als tweederangs mensen'. En de arts voegde eraan toe: 'Als hij weer voor een tijdje ophoepelt naar Europa is iedereen in het ziekenhuis dolgelukkig. Eindelijk die bemoeial weg. die lastpost, die kribbige oude zeurpiet'. Wat was ik die arts dankbaar! De man die mij altijd als groot voorbeeld was gesteld, bleek dus een vervelende klier te zijn. Die hoefde ik helemaal niet na te volgen. Weg oerwoud, weg hitte, weg bilharzia en malaria en framboesia en andere doodenge ziektes. Wat ik toen nog niet besefte was dat je je, zoals Schweitzer dan kennelijk gedaan heeft, wel zogenaamd kunt opofferen voor de lijdende mensheid, maar dat je daar dan de rest van je leven-je hebt geweldige daad gesteld - het recht aan kunt ontlenen om je als een rotzak te gedragen. Het kan ook zijn dat Schweitzer, ook al vond hij dat hij gehoor moest geven aan een of andere schimmige roeping, toch nooit voor honderd procent achter zijn malle keuze heeft gestaan en daar verzuurd en verbitterd door is geraakt. Hoe het ook zij, ik heb een reusachtig wantrouwen tegen 'heiligen', tegen datgene wat in mijn jeugd 'een man Gods' werd genoemd. Toch vind ik dit initiatief om heiligen, om idolen te nomineren en daaruit enige winnaars te voorschijn te toveren, lofwaardig. Daarmee wordt de keuze van 'heiligen' tenminste gedemocratiseerd, is ze niet langer voorbehouden aan die eigenaardige mummelaar in Rome die onlangs nog tweemaal in het nieuws was omdat hij twee voorgangers (één daarvan een reusachtige boef) alsmede enkele missionarissen zalig heeft verklaard. Alleen al de aanblik van de paus die bij zulke gelegenheden verschijnt met een geborduurd biljartlaken om, maakt me onpasselijk. Voeg daarbij dat deze paus zelf, ofschoon naar eigen zeggen Gods stedehouder op aarde, zo bitter weinig vertrouwen heeft in het vermogen van God om hem te beschermen dat hij zich steevast in een kogelvrije pausmobiel verplaatst, en u zult begrijpen waarom ik vind dat deze man - vanwege z'n standpunt over voorbehoedmiddelen in hoge mate medeverantwoordelijk voor de verschrikkelijke aids-epidemie in het thuisland van Schweitzer en Mandela - wel de allerlaatste is om heiligen aan te wijzen. Niettemin houd ik, al juich ik dit initiatief toe, toch ook m'n hart vast. Straks blijken de mensen heiligen te kiezen die behalve gouden medailles van het IOC, ook nog lintjes van de koningin hebben gekregen omdat ze iets konden wat elke haas of elke dolfijn stukken beter kan. Of misschien is de winnende heilige wel zo'n weerzinwekkende voetballer die mensen doodrijdt en meisjes verkracht. Maar laat ik op voorhand niet al te sceptisch zijn. In een tijd waarin de onheiligen de overhand lijken te hebben - je ontmoet ze als je rij-examen doet en je kunt ze elke avond op de buis zien bij Jerry Springer en bij Big Brother en in de Bus (en dan zwijg ik nog maar over terroristen en IRA-leden en bommenleggers) - is het geen slecht idee om er weer eens op te wijzen dat het een kracht Gods tot zaligheid is om een idool te hebben, een inspirerend voorbeeld, iemand die navolgenswaardig is. In de dagen dat Albert Schweitzer mij als idool werd opgedrongen, was dat voor mij Simon Vestdijk. Bepaald geen heilige, toch ook niet iemand die z'n medemer^ het leven zuur maakte. Daar had hij gewoon geen tijd voor omdat hij altijd te schrijven. Ik vind het ook een lofwaardig initiatief de Raad van Kerken omdat ik in mijn j( .r in sommige van diezelfde kerken elke c zondag te horen heb gekregen dat meny, het tegendeel van heilig zijn. Zoals in vf acht van zondag 3 van de Heidelbergsefll catechismus pontificaal gesteld wordt, waren ze onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Kun je zelf heili kiezen, dan doorkruist dat volledig dit Heidelbergse beeld van de totale, onherroepelijke verdorvenheid van de mens. Blijkbaar zijn ze in sommige ker een beetje wijzer geworden, blijkbaar sommige dominees toch tot de ontdekf gekomen dat mensen ten allen tijde ee j. mengvorm zijn van een flinke scheut rechtvaardigheid en een flinke scheut goddeloosheid. Zelfben ik niet bepaald geneigd een ke te doen uit de genomineerde heiligen, vind ik pastoor Van Wel, met wie ik so£ door de Merenwijk fiets, een reuze aan j kerel. Soms zie ik zo'n moeder ove fietsen met zo'n kindje in een zitje voof en een kindje in een zitje achterop, wai j manlief heeft uiteraard de auto, en dan denk ik: kijk, daar gaat nu een hedenda heilige, maar ik geef toe dat ik dat voo denk als ik zo'n moeder begeer. Jezus 'Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in z'n hart al overspel m haar gepleegd'. Waaruit dus volgt dat il j de hele dag door vrouwen aanziende o te begeren, onmogelijk als een heiligt genomineerd zou kunnen worden. Gelukkig maar, want dat is ook wel het laatste wat ik zou willen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2000 | | pagina 18