Generatieconflict in de prehistorie
De partner
236
ZATERDAG 1 JULI 2000
Proefschrift Leo Verhart over de ontwikkeling van jager tot boer
Nederland is een jungle. Bomen
en struiken bepalen het zicht.
Jagers zwerven in groepjes
rond, op zoek naar voedsel en grondstoffen
voor het maken van wapens. Soms komen
verschillende groepjes bijeen om goederen
te ruilen, informatie uit te wisselen en huwe
lijken te arrangeren. Op een van die bijeen
komsten wordt het voor het eerst besproken:
er zijn vreemdelingen gesignaleerd. Rare
snuiters die zaadjes in de grond stoppen en
hun vee niet slachten maar voeren.
Die rare snuiters zijn landbouwers, afkom
stig uit Midden-Europa. Op zoek naar
vruchtbare grond zijn zij in de lage landen
terecht gekomen. Vanwege hun bijzondere
keramiekproducten noemen wij ze, ruim ze
venduizend jaar later, de bandkeramische
landbouwers.
„De jagers weten niet wat ze zien. Die boe
ren trekken niet rond, maar bouwen huizen.
En ze hebben dieren bij zich, waar ze voor
zorgen. Ze eten ze niet eens op!" In zijn rui
me werkkamer spreekt Leo Verhart, weer
barstig stekelhaar boven vriendelijke ogen,
geestdriftig over zijn onderzoek. De conser
vator van het Rijksmuseum voor Oudheden
heeft gezocht naar achtergronden van de
agrarische revolutie. „Wat is de reden dat
mensen die miljoenen jaren als jager en ver
zamelaar hebben geleefd, stopten met die
leefwijze en boer werden? De archeologische
vondsten bieden geen passend antwoord."
Eerdere pogingen om de overstap te verkla
ren betreffen factoren als geweld, hongers
nood, uitputting van voedselbronnen en kli
maatveranderingen. Maar aantoonbaar zijn
ze nauwelijks.
En dus is een nieuwe wijze van verklaren
geboden. In zijn onderzoek, waarvoor hij
heeft samengewerkt met collega Milco
Wansleeben, betrekt Verhart antropologi
sche gegevens. Hij onderzoekt processen die
optreden wanneer sterk verschillende sa
menlevingen met elkaar in contact komen.
De eerste contacten tussen autochtonen en
vreemdelingen in onder meer Canada, New
York, Australië en op Nieuw-Guinea dienen
als vergelijkingsmateriaal.
„In die contacten is een vast patroon te
ontdekken", aldus Verhart. „Eerst ontstaat
een ruilhandel, die niet leidt tot serieuze be-
invloeding. De geruilde goederen hebben
voor de twee groepen verschillende beteke
nis. Pas later worden de contacten structure-
ler en beginnen autochtonen de praktische
waarde van de geruilde objecten in te zien.
Economische motieven gaan" een rol spelen
en de vreemdelingen laten hun stempel ach
ter op de bestaande samenleving."
Een van de botsingen tussen samenlevin
gen die Verhart gebruikt is een recente. In
1930 bezoekt een delegatie onder leiding van
de Australische goudzoeker Michael Leahy
de tot dan toe onbekende hooglanden van
Nieuw-Guinea. Veel van de daar levende pa-
poea's zien voor het eerst in hun leven een
blanke. Goud vindt Leahy niet, maar tijdens
zijn vijf jaar durende verblijf verzamelt hij
wel een schat aan materiaal en informatie
over de autochtone bevolking. „Opvallend is
dat wat voor de Australiërs van kleine mate
riële waarde is, voor de papoea's juist heel
belangrijk wordt. En omgekeerd geldt dat
ook: de vreemdelingen zijn zeer gesteld op
diensten van papoea's en op hun voedsel,
terwijl dat voor die mensen weinig voor
stelt."
Statussymbolen
De oorspronkelijke bewoners blijken niet ge-
interesseerd in praktisch nut van de ruilob
jecten. Eerder zoeken zij naar spullen die lij
ken op hun eigen statussymbolen. „Die Au
straliërs hebben de meest handige gebruiks
voorwerpen bij zich, maar de papoea's heb
ben alleen maar oog voor hun porseleinen
bordjes. Die lijken namelijk sterk op pearl
shells, de grote schelpen die zij als versiering
dragen. Dat vinden ze geweldig."
Verhart trekt de parallel met de jagers uit
het stenen tijdperk. „De indringers, de band-
keramische boeren uit Midden-Europa,
brengen een nieuwe vorm van leven mee.
Het is een levenswijze die is overgewaaid uit
het nabije Oosten en die zij hebben opge
pikt: ze bouwen huizen, houden vee en ma
ken prachtige potten. Maar voor de jagers is
Zevenduizend jaar voor
Christus breekt de mens met
zijn verleden. Het leven als
jager en verzamelaar heeft
miljoenen jaren voldaan, maar
vrij plotseling wordt het
vertrouwde bestaan ingeruild
voor dat van boer. Het is een
van de meest fundamentele
veranderingen uit de
geschiedenis van de mens,
maar een algemeen
geaccepteerde verklaring
bestaat niet. Leo Verhart,
conservator van het Leidse
Rijksmuseum voor Oudheden,
heeft de kwestie onderzocht.
Hij meent dat prestigestrijd
van jongeren de motor achter
de agrarische revolutie is
geweest. Verhart beschrijft het
in zijn proefschrift Times fade
away- Van jager tot boer,
waarop hij vorige week is
gepromoveerd.
Papoea's tonen hun rijkdom. De man links op
de voorgrond draagt een porseleinen schotel
op zijn hoofd, in plaats van een schelp.
FOTO COLLECTIE NATIONAL LIBRARY OF AUSTRALIA
in eerste instantie niet duidelijk wat daarvan
het nut is. Uit de periode van het eerste con
tact vinden wij rond hun tijdelijke nederzet
tingen alleen maar scherven van potten. Pas
veel later wordt dat aardewerk door de jagers
ook echt gebruikt."
In dat stadium ontwikkelen de jagers ook
interesse voor andere gebruiksvoorwerpen.
Vooral de dissels, stenen bijlen die de boeren
gebruiken voor het kappen van hout, zijn
populair. „Er is zelfs een dissel gevonden in
het graf van een jager- zó belangrijk worden
die dingen. Hoe jonger de opgravingen zijn,
hoe meer dissels we vinden in een groter
verspreidingsgebied. Dat betekent dat de
contacten intensiveren."
Verhart meent dat in die intensivering van
contacten tussen autochtonen en vreemde
lingen waarschijnlijk een belangrijke rol is
weggelegd voor jongeren. „Binnen de be
staande samenleving van jagers en verzame
laars bestaat eigenlijk geen behoefte aan ver
andering. De leiderfiguren binnen de jagers
cultuur hebben zich na veel inzet een sterke
positie verworven en zijn gebaat bij zo wei
nig mogelijk veranderingen. Leidinggeven
den zijn vaak niet de meest vooruitstrevende
types." Het zijn dan ook veelal jongeren die
toenadering zoeken tot de indringers. „Zij
hebben geen vooraanstaande positie in hun
samenleving. Door de ruilhandel kunnen zij
in korte tijd aan prestige winnen en zich so
ciaal belangrijke posities verwerven. Juist
door die statussymbolen kunnen zij zich op
werken en zich afzetten tegen de heersende
generatie."
De statussymbolen zijn voor de jongeren
relatief makkelijk te verkrijgen. Verhart trekt
nog eens de vergelijking met de gebeurtenis
sen in Nieuw-Guinea: „Voor het doen van
kleine klusjes krijgen jonge papoea's de
meest waanzinnige dingen! Het zijn in de
ogen van de Australiërs maar porseleinen
bordjes, maar voor de papoea's zijn het
prachtige sieraden. Je moet je maar voorstel
len dat in onze tijd een stratenmaker voor
het leggen van een straatje een nieuwe Ja
guar krijgt."
Overgangsperiode
Het contact tussen jagers en boeren wordt
dankzij de invloed van jongeren sterker,
maar gedurende de eerste eeuwen na de eer
ste confrontaties is van echte invloed op de
bestaande samenleving nog nauwelijks spra
ke. Het duurt ruim duizend jaar voor jagers
de leefwijze van de boeren daadwerkelijk
overnemen. Waarom die lange overgangspe
riode? „De jagers zijn eigenlijk tevreden met
hun bestaan. We schatten dat ze maar een
paar uur per dag bezig zijn met het verzame
len van voedsel. De rest van de dag kunnen
ze lekker kletsen of spelletjes doen. Waarom
zou je je dan als boer in het zweet gaan wer
ken?"
Toch nemen zij die stap uiteindelijk wél.
„Twee praktische redenen hebben waar
schijnlijk de doorslag gegeven. Ten eerste ra
ken de jagers gewend aan bepaalde produc
ten, die zij door contacten tussen jongeren
en boeren steeds vaker in handen krijgen.
Brood en melk zijn natuurlijk wel leldcer.
Daarnaast voelen de jagers, die gedwongen
zijn tot een rondzwervend bestaan, toch wel
iets voor het leven op een vaste plaats. Dat
element van het boerenleven trekt hen waar
schijnlijk ook aan. De mens is een gezellig-
heidsdier."
Naast het bestuderen van etnografische
bronnen bestaat Verharts onderzoek uiter
aard ook uit het doen van archeologisch on
derzoek. Binnen een groot onderzoeksge
bied tussen Den Bosch en Maastricht heeft
Verhart vijf kemregio's gekozen, waarin ge
detailleerder informatie in kaart is gebracht.
In die regio's is vervolgens nog eens een mi
croregio geselecteerd, waar hij nog preciezer
heeft gezocht. Een uitgebreide en weten
schappelijk verantwoorde methode, maar de
resultaten vallen tegen. Verhart: „Ik weiger
mij schuldig te maken aan 'worst-archeolo-
gie': een vraagstelling formuleren en vervol
gens een plek kiezen waarvan je denkt dat je
stelling er bevestigd wordt. Op die manier
boek je alleen op korte termijn succes. Je
stellingen worden dan binnen de kortste ke
ren onderuit gehaald."
Hij herinnert aan een Engels onderzoek
naar de functie van hunebedden uit de jaren
zeventig. „Men heeft toen willen bewijzen
dat hunebedden in de steentijd hebben ge
fungeerd als grenspalen. De onderzoekers
kozen een eiland uit waar alle theorieën wor
den bevestigd: de denkbeeldige lijn tussen
de hunebedden loopt daar precies over een
oude grens. Prachtig! Maar Nederlandse col
lega's zijn daarna hetzelfde gaan doen op
verschillende andere plaatsen en er is niets
van over gebleven. De Engelse onderzoekers
hebben een spannend artikel geschreven,
maar het heeft niet lang stand kunnen hou
den."
Toch leverde de precieze, verantwoorde
methode van Verhart lastige momenten op.
„Eén keer zijn we van onze methode afgewe
ken. De gekozen site bood nauwelijks resul
taten en we vernamen dat vlak buiten die re
gio een prachtige archeologische vondst was
gedaan. We wilden vanuit die vindplaats uit-
Het bijzondere aardewerk was een specialiteit
van de bandkeramische landbouwers.
FOTO COLLECTIE RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN
zoomen om een nieuwe regio vast te stellen,
maar we liepen direct vast: de halve regio is
ontoegankelijk door bebouwing. Eigenlijk
bewijst dat het gelijk van onze methode."
Bodemarchief
Niet voor het eerst werd belangrijk archeolo
gisch onderzoek in ons land gehinderd door
intensief gebruik van het landschap. Huizen
bouw, nieuwe infrastructuur en landbouw
vernietigen het Nederlandse bodemarchief.
„Nederland gaat enorm op de schop, maar
het belang van archeologie wordt daarbij zel
den onderkend. Van het belang van natuur
zijn we in Nederland doordrongen: voor een
nieuwe woonwijk ga je niet zomaar een bos
omkappen. Maar het risico voor archeologi
sche vindplaatsen houdt planologen veel
minder bezig. Het onderwerp zou hoger op
de agenda moeten staan." Volgens ingewij
den is de belangstelling voor archeologie in
Nederland groeiende. „Maar dat dachten we
in de jaren dertig ook al! De natuurlobby
heeft veel sterkere resultaten geboekt: natuur
is nu bij elke beslissing een onderwerp van
gesprek. Archeologie niet. We hebben het af
gelegd." Verhart ziet het als zijn taak om bij
te dragen aan de popularisering van zijn vak.
Van zijn proefschrift Times fade away is dan
ook een kleine Nederlandstalige samenvat
ting verschenen. „Popularisering is van es
sentieel belang. Maar om mensen bewust te
maken van problemen heb je aansprekende
onderwerpen nodig. De archeologie heeft
geen zielige zeehondjes die de aandacht
trekken."
Met een serie columns in de Volkskrant
wekte Verhart enkele jaren geleden, ondanks
de afwezigheid van zeehondjes, wél volop
interesse. „Tien jaar geleden schreef ik arti
kelen in populair-wetenschappelijke tijd
schriften. Ik was daar erg trots op, maar die
bladen hebben een oplage van duizend
stuks... Je moet niet alleen een goed verhaal
hebben, maar ook een goed medium." Met
dat idee presenteerde hij dit jaar op televisie
de Teleac-cursus Nieuws uit de oudheid.
„Daar keken zomaar 450.000 mensen naar...
Dan schrik je wel even! Natuurlijk stonden
niet al mijn vakgenoten te springen, maar
voor hun maakte ik de serie niet. Om het Ne
derlandse bodemarchief te kunnen beschre-
men moet een groot publiek doordrongen
raken van het belang van archeologie. Dat is
ook de taak van het Rijksmuseum voor Oud
heden: niet alleen maar feiten brengen, maar
het verhaal van de archeologie voor iedereen
toegankelijk maken."
Het verhaal van de agrarische revolutie is
verteld. Hoewel: „We weten niet of het aan
gaan van contacten met de boeren uit Mid
den-Europa nu een bewuste keuze van de ja
gers is geweest of niet. In de geschiedenis
van niet-westerse samenlevingen, zoals de
papoea's, zien we dat zij de druk van nieuw
komers meestal nauwelijks kunnen weer
staan. Tijdens die eerste fase van contacten
moeten de autochtonen een beslissing ne
men, waarvan zij de implicaties nauwelijks
kunnen overzien. Wij weten wat de toenade
ringspogingen van jagers tot de bandkerami
sche boeren teweeg hebben gebracht, maar
zij hadden zelf geen idee. Voor de jagers uit
de steentijd waren de gevolgen van hun keu
zes volledig onduidelijk. Ze wisten niet waar
ze aan begonnen."
PETER GROENENDIJK
Over Bartha Johanna van Ketwich
weet ik bijna niets. Zo weet ik bij
voorbeeld niet of ze Bartje werd ge
noemd, ofwel Jo of Hanneke, Wel is
me bekend dat ze in 1872 trouwde,
en moeder werd van vijf dochters
en een zoon. Aan die zes kinderen
zal ze de handen vol gehad hebben.
Als de eerste juist is aangekleed en
met een boterham aan de ontbijtta
fel gezet, zit de volgende in bad, de
derde op het potje, de vierde don
dert van de trap, de vijfde ligt te
roepen dat hij uit zijn bedje wil. en
nummer zes is gewoon spoorloos.
Ik heb reden om aan te nemen dat
er een diensbode was, en waar
schijnlijk ook een kindermeisje,
maar zelfs dan moet het elke dag
nog een hele klus geweest zijn in
Bartjes huisgezin.
Wat deed de echtgenoot intussen? Daar
over zijn we beter ingelicht. Haar man
schreef 's morgens nog voor het ontbijt een
bladzijde aan zijn woordenboek. Hij deed
dat circa 40 jaar achtereen, zodat op het
laatst de huiselijke ochtendspits wel min
der geweest zal zijn. Die echtgenoot was Ja
cob Verdam (1845-1919), professor in Am
sterdam en later in Leiden. Het is nog voor
de uitvinding van de emancipatie.
Verdam is vooral bekend geworden door
zijn enorme 'Middelnederlandsch
Woordenboek' in tien dikke delen. Het was
de bedoeling dat ze dat met z'n tweeën
zouden schrijven: Verdam samen met Eel-
co Verwijs. Maar Verwijs ging al dood hal
verwege de A, en Verdam ging in z'n eentje
verder, met elke ochtend voor het ontbijt
een bladzijde te schrijven, jaar na jaar, tot
aan zijn dood. Het woordenboek was toen
nog steeds niet af, maar wel grotendeels.
De gebruikers van het Middelnederlandsch
Woordenboek beseffen te weinig hoe dit
reuzenwerk tot stand gekomen is, met op
de achtergrond het voortdurende gekletter
van potjes, van kindergeween, van bordjes
pap, twistgesprekken tussen kindermeisjes
en lastige kleuters, en naar ik aanneem de
doordringende geur van luiers in de was. Ik
weet niet of Bartje af en toe, ten einde raad,
onder aan de trap geroepen heeft: 'Oehoe,
Jacob, kom even Martine verschonen, of
Saartje in bad doen, dan kan ik intussen de
pap voor Liesje koken. Waarschijnlijk ge
beurde dat maar zelden. Anders was dat
woordenboek er nooit gekomen.
Daar moest ik aan denken bij het lezen
van Bert Reesinck zijn boek 'Hoe schrijf
ik een succesroman?', onlangs uitgekomen
bij de Sdu. Het ligt niet op mijn weg om
daarover een oordeel uit te spreken. Ik heb
daar geen verstand van. Hoe Reesinck aan
zijn kennis komt, is me trouwens ook een
raadsel. Maar ik moet toegeven dat Rees
inck overal aan gedacht heeft. Er komt na
melijk heel wat bij kijken voordat je een
kraker kunt schrijven. Bijvoorbeeld een
goede plot, een intrigerende beginzin, een
rustig kamertje, fantasie, veel doorzettings
vermogen, zonodig een zak Engelse drop
onder handbereik, en zeer belangrijk: een
slotzin die klinkt als een klok. Ook een van
de noodzakelijke ingrediënten, en niet de
minst belangrijke, is de juiste partner. Daar
heeft Reesinck beslist gelijk in. Totaal on
bruikbaar zijn partners die op ongeregelde
tijden onderaan de trap staan te roepen
van 'Oehoe, kom eens beneden om Saartje
in bad doen, dan kan ik intussen de pap
voor Liesje koken'.
Het beste werkt een apart huisje verder
op, weet Reesinck, bijvoorbeeld achter
in de tuin. Dat wordt gedemonstreerd aan
het geval van Mahler, die dan geeneens
succesromans schreef doch alleen maar
componeerde, maar dan toch een speciaal
componeerhuisje had, waar zijn echtgeno
te in wijde bogen omheensloop om de vo
gels te verjagen die met hun gekwetter de
creativiteit van de meester zouden kunnen
verstoren.
Waar Reesinck helaas niet op ingaat, dat
is hoe je aan zo'n partner geraakt. Om
nog maar te zwijgen van het probleem als
je al een partner hebt maar het blijkt er een
van het verkeerde type te zijn, een oehoe
roeper, die weinig genegen is om volle da
gen als een vogelverschrikker rond uw
schuurtje te sluipen. En zelfs als je zo ie
mand vindt, wat me niet eenvoudig lijkt,
wie doet dan ondertussen de kinderen in
bad? Nee, er is niets teveel gezegd als we
beweren dat het geen eenvoudige klus is
om de partner te zijn van iemand die een
succesroman, een symfonietje of een woor
denboek in tien delen schrijft. Hoe Bartje
van Ketwich het voor mekaar kreeg, weet ik
niet maar ze moet er een kei in geweest
zijn, gezien die tien dikke delen. Ideaal voor
bij het schrijven van een succesroman.
JOOP VAN DER HORST
universitair docent Nederlands