'Blij dat-ie geen vaderrol heeft vervulc
Cliff Cremer terug in de Enschedese Emmastraat.
Zoon van Jan Cremer debuteert met biograjïe
ZATERDAG 22 APRIL
Nee, vader Jan Cremer (bijna
60) zal niet blij zijn met het
debuut van zoon Cliff (35). In
diens biografie 'Bomberjack',
genoemd naar het stoere
gabberjasje dat altijd om de
schouders van de ex-marinier
en -sluipschutter zit, wordt van
vaderlief gehakt gemaakt. Hij
heet steevast alleen 'Ik Jan
'Natuurlijk is hij een
egotripper'.
dicht. 'Als u niet wekkaat bel ik de politie',
riep oma met dat aparte accent. Mijn na
tuurlijke moeder is een vreemde vrouw voor
me gebleven. Ik heb haar daarna nog één of
twee keer gezien. Ze is geestelijk niet in or
de."
Ook met vader Jan heb heeft-ie amper een
band. „Na mijn motorongeluk hadden we
even wat meer contact en zorgde hij voor
mijn onderdak. We zagen elkaar iets van een
jaar en gingen wel samen stappen, bij Rich
ters in Amsterdam. Meer zat er niet in, van
geen van beide kanten. Ik zal hem niet snel
bellen, hij zal mij niet bellen; eigenlijk ge
beurt dat alleen in connectie met oma.
Ik heb hem iets van drie maanden geleden
over mijn boek gebeld. Ik zou het lullig vin
den als-ie dat uit de krant zou lezen. Het eer
ste wat hij vroeg? 'Kom ik er ook in voor...?'.
Terwijl ik hem nota bene vertelde dat ik een
biografie had geschreven. Daarom noem ik
hem in het boek bewust Ik Jan. Ten eerste
omdat hij de beroemde schrijver Jan Cremer
was, voor jóu, voor mij, voor iedereen. En
omdat-ie natuurlijk een ontzettende egotrip
per is. Dat staat buiten kijf. Hij heeft hele fo
toboeken van zichzelf uitgegeven. Het is ge
woon een showbink. Op alle foto's waarop-ie
met een sigaret staat, en dat zijn er best veel,
zijn het steeds sigaretten die net aan zijn.
Speciaal aangestoken voor de foto, nooit een
halve sigaret of een peukje. Ik zie dat."
Nu ga je vertellen dat-ie niet rookt....?!
„Precies. Volgens mij heeft hij nooit van
zijn leven gerookt. Altijd puur voor de show.
Dat is gewoon Jan Cremer."
Aangeboren argwaan
Hij loopt de hoek om, naar zijn oude school
tje. Aan de antieke gevel hangt een briefje in
schoolschrift: 'Hier heerst Rode Hond'. Dat
is, politiek vertaald, zeker niet op Cliff van
toepassing. Een 'rode hond' is-ie nooit ge
weest en zal-ie nooit wordert. Hij maakt er
geen geheim van, in woord noch geschrift.
Tegen alles wat zich progressief noemt of ul
tralinks is, koestert hij aangeboren argwaan.
Toen hij onlangs in De Groene Amsterdam
mer vertelde dat-ie .vijftien jaar geleden best
tegen de - toen supercommunistische - vrij
heidsbeweging ANC in Zuid-Afrika had wil
len vechten, vroeg een lezer meteen een ver
bod van het 'fascistische' boek. Maar boek
bespreker Martin Ros nam het voor Cremer
junior op. „Hij heeft altijd aan de goede kant
gestaan."
De trap van de vroegere Prinseschool is in
frisse kleuren geschilderd. Toen hij er op zat,
was donker in de mode. „Voor de rest veran
derde er weinig. Ik zie nog steeds Tukkerse
kindertjes met dat accent, ze hebben nog
steeds het grootste schoolplein ter wereld."
Alleen wie het weet, valt op dat hij met een
prothese loopt. Bij het motorongeluk op
Aruba verloor hij een makker, een voet en
zijn baan als marinier. Maar hij is meer kwijt
dan dat.
Zijn bloedbroeder op school, Clint, werd
op zijn dertigste vermoord door een vage
Chinese kennis. Hij had voor de jongen een
diploma van het Hervormd Lyceum in Am
sterdam nagemaakt, heel knullig op zijn pc
met een inktjet-printer. De knaap was bang
dat de vervalsing zou uitkomen en schoot
Clint dood.
Cliffs debuut is aan Clint opgedragen. Hij
komt er nadrukkelijk in voor, net als de Em
mastraat 80 en de school. Die heet nu Stads
weide. Jammer, vindt Cliff, als hij door de
antieke gang met blauwe tegeltjes loopt. „Ik
had hier een prachtige tijd,, ondanks die
strenge juf De Vries in de kleuterklas. Omdat
we thuis weinig sociale contacten hadden,
waren Clint en ik aangewezen op vriendjes
van school en uit de buurt. Gelukkig vroegen
ze weinig over mijn vader, terwijl hij toch be
roemd was. Hij stond tenslotte in de krant...
Jan schreef ook over deze school. Ze moes
ten 'm maar de Cremerschool noemen."
Cliff zat hier tot zijn tiende. Hij zag de eer
ste buitenlandse kinderen komen. Eerst een
kind uit wat toen nog Perzië heette, kort
daarna Turkse en Marokkaanse kindertjes.
„Ze stonken naar knoflook. Iedereen kijkt
raar als je dat zegt of schrijft, maar zo was
het wel." In zijn klas kwam een Turkse
knaap, öskan. „Hij bleef een keer of drie zit
ten, omdat-ie slecht Nederlands sprak. Ie
dereen had toen nog zo iets van: hij komt uit
een ander land, laat 'm maar in zijn eigen
cultuur en in zijn eigen waarde. Daar was dat
jongetje niet mee geholpen. Iets van twaalf
jaar later kwam ik öskan op de markt in En
schede tegen. Hij kon nog steeds geen Ne
derlands. Er was niemand die 'm bij z'n lur
ven had gepakt en had gezegd: nu ga je Ne
derlands leren. Dan had-ie nu een mooie
baan gehad'.
Na de vierde klas verhuisden Cliff en Clint
naar Ruurlo, naar een - wat hij noemt - gris-
telijk pleeggezin. Maar het contact met
schoolmakkers bleef. Zo kreeg hij later een
foto van de zesde klas in Enschede. „Die be
stond toen voor tachtig procent uit gekleur
de kinderen. Dat was in twee jaar tijd ge
beurd. Wat is dit?, dacht ik. Toen was het
mijn Prinseschool niet meer."
Vrije opvoeding
De broertjes waren één keer voor langere tijd
bij pa. Drie weken, met zijn vieren op vakan
tie naar Griekenland; Jan, een vriendin en de
jochies. Uit de schets van Cliff borrelt geen
beeld op van een begripvolle vaderfiguur of
een aandoenlijke knuffelaar. „Hij had een
prachtige vriendin, Helmi, bij zich, maar be
handelde haar honds. Zijn houding beviel
me totaal niet. Bij onze oma kregen we een
heel vrije opvoeding, ook door haar desinte
resse. We liepen als kereltjes van 6 of 7 jaar
rustig tot tien uur 's avonds bij de V&D, ach
ter het Postkantoor. Op school stonden we
bekend als de broertjes die alles mochten. Ik
vond dat wel oké, zeker toen. Op die vakan
tie liet Jan zich gelden als vader; heel autori
tair en driftig. Ik besefte toen dat ik blij mag
zijn dat-ie geen vaderrol heeft vervuld. Als
mijn vader en moeder bij elkaar waren ge
bleven...? Dat kan natuurlijk niet, de Mythe
Jan Cremer die bij een vrouw blijft. Toen
tenminste niet. Dat zou geen pretje zijn ge
weest. Dan had ik een klotenjeugd gehad,
dat weet ik zeker. Wat dat betreft ben ik blij
dat-ie ons bij oma heeft gebracht. Achteraf
was dat de beste oplossing, ook al omdat de
familie van moeders kant niks van ons moest
hebben."
Hoe zit het eigenlijk echt met de 'erven'
Cremer? Er zou een hele batterij nazaten van
de bink over de aardbol dartelen, als je al
thans de vermeende verwekker mag geloven.
Cliff grinnikt. „Hij heeft altijd gezegd: mijn
Mythe is Jan Cremer zijn. Dat zie je hier.
Want ik weet het zeker: er zijn zes kinderen.
Niet meer en niet minder. En nu Clint er niet
meer is, zijn er nog vijf. Mijn zus Claudia en
Iwan van ongeveer veertien bij Babette, die
ik in het boek Barbie noem. Dan heb je nog
Wilma, die werd verwekt toen Jan zestien
was en een dochter in België, bij een ballet
danseres."
Meer niet?
„Hij wil graag dat beeld creëren. Nog een
in Lapland, nog een in New York, nog een in
Rusland. Zo is 't natuurlijk niet. Voor mij is
dat soms irritant. Hij gaat daar wel heel mak
kelijk mee om. Zo van: 'Het kon niet anders,
er waren geen condooms'. Voor ons is dat
niet altijd prettig om te lezen. Niet eens zo
zeer voor mezelf, maar wel voor mijn zus
Claudia, die twee jaar ouder is. Zij groeide op
in kindertehuizen en bij pleeggezinnen. Zij
had wel herinneringen aan onze ouders en
heeft het daar moeilijk mee. Daar zou hij
best eens rekening mee riiogen houden. Dat
is een minder sympathieke kant."
'Triest, triest'
Oma werd als jonge vrouw van de oevers van
de Donau naar het land van Regge en Dinkel
gehaald door opa Jan Cremer, toen 61. De
globetrotter en elektriciën met een armetie
rig werkplaatsje, verderop aan de Emma
straat, fietste de halve wereld af en schreef
reisverhalen in kranten en weekbladen. In
Hongarije sloeg hij de knappe serveerster
Rosa Szomarkay (19) aan de haak. Ze reisde
hem per trein na naar Enschede. Jan werd
op 10 april 1940 geboren, nota bene Hitiers
verjaardag, en aan de vooravond van de
Duitse invasie. Opa Jan Cremer overleed
toen Jan net drie was, nog in de oorlog.
Waarom ging een jonge Hongaarse mee
met een veel oudere avonturier uit Neder
land? Cliff heeft er wel eens voorzichtig bij
oma naar gevraagd, maar moet raden naar
de diepste gronden. „Dat moet in een vlaag
van verstandsverbijstering zijn gebeurd. Mis
schien speelden ook economische motieven
mee. Nederland was natuurlijk toen al een
rijk land en Hongarije arm. Maar het was het
slechtste dat ze ooit heeft gedaan, meegaan
met die man. Haar hele leven is naar de klo
ten gegaan. Triest, triest. Het was geen ro
mance met een happy end. Het was een
groot drama. En haar tweede grote miskleun
was dat ze niet terugging naar Hongarije.
Daar heeft Jan later, terwijl Hongarije nog
communistisch was, veel moeite voor ge
daan. Hij had alle papieren geregeld, maar
uiteindelijk wilde ze niet."
Oma Rosa wordt niet beschreven als een
fijngevoelige vrouw, maar als bot en spijker
hard. „Dat is ze ook en dat heeft niks met
haar Hongaarse afkomst te maken, zoals Jan
altijd schrijft. Flauwekul. Het is gewoon een
kwestie van karakter. Het is een moeilijke
vrouw. Zij is de oer-Cremer. Ze is al bijna
dertig jaar half verlamd na een hersenbloe
ding; ik was zeven toen dat gebeurde. Maar
ze verdomt het om zich te laten verzorgen.
Ze woont nog steeds zelfstandig, in Ensche
de. Zelfs de meest doorgewinterde hulpver
leners rennen gillend haar huis uit. Er zijn
zoveel mensen die haar belangeloos willen
helpen, maar ze jaagt ze allemaal weg. Er is
geen land te bezeilen. Als ik op bezoek
kom, hebben we binnen twee minuten ruzie.
Met Jan is dat hetzelfde. Die hangt nooit lan
ger dan een minuut aan de telefoon. Het is
jammer, maar het is nooit anders geweest."
Benauwend
Na rondzwervingen over de halve wereld,
van Mombassa waar zijn broer Clint de
Toyz-nachtclub runde, via voormalig Joego
slavië waar hij sluipschutter was bij de recht
se Nederlands Kroatische Werkgemeen
schap, naar Bangkok, woont Cliff nu in Am
sterdam. Hij gaat af en toe naar Enschede, de
stad van zijn roots én van oma Rosa. „Ik loop
haar deur niet plat, maar ik ga nog wel naar
haar toe. Ik kan haar niet in de steek laten, al
is het geen pretje. Het is er vreselijk benau
wend. Maar het is wel een 83 jaar oude
vrouw. Ik denk dat ze honderd wordt. Ze
rookt haar hele leven al drie of vier pakjes si
garetten per dag, Miss Blanche. Die is niet
kapot te krijgen. Om haar heen zie je alle bu
ren uitsterven, het hele huizenblok. Oma
blijft gewoon zitten. Ik denk dat ze er over
twintig jaar nog zit. Zij is een voorbeeld van
hoe willpower je in leven houdt. Ondanks
dat ze helemaal niet gelukkig is met het le
ven. Ze heeft al twintig keer haar testament
geschreven. Dan belt ze weer: je mag de tv
hebben, want morgen ben ik er niet meer."
Of ze Jans boeken heeft gelezen? „Ze is
ontzettend negatief over zijn werk. 'Alleen
maar ellende en viezikeid', zoals zij het uit
spreekt. Ik heb wel eens aangeboden om De
Hunnen mee te nemen. Dat gaat 1500 pagi
na's lang over haar. 'Nee, donder maar op
met je rotzooi', zegt ze dan. Ik denk dat ze
het niet heeft gelezen. Het ligt nergens en ze
kan zelf geen boodschappen doen."
De Hunnen, drie lijvige delen dik, geeft
volgens Cliff een vertekend beeld van zijn
naasten, van de oorlog, van Enschede. „Jan
schrijft niks negatiefs over oma, het is zwaar
geromantiseerd. Ik zet daar vraagtekens bij.
Zo schrijft hij dat-ie lang met zijn moeder in
een interneringskamp werd vastgehouden,
in de textielfabriek van Scholten. Kleine Jan
en zijn moeder zouden maanden in het stro
en de drek hebben gelegen, tussen hoeren
en Russen. Ik heb dat aan oma gevraagd. Het
was één dag. Dat ben ik eerder geneigd te ge
loven. Ze werden 's morgens opgehaald en
konden de volgende dag weer weg. Het was
een misverstand, omdat ze half-Duits sprak.
Maar ondertussen was wel haar huis com
pleet leeggeroofd door buurtbewoners. Mis
schien is ze daarom zo bitter.
Dat van die ene dag heb ik opgeschreven,
niet om De Hunnen onderuit te halen, maar
puur voor oma. Want wat ik Jan kwalijk
neem is dat-ie tegenover anderen doet alsof
ze dood is. Terwijl dat niet zo is. Dat ver
zwijgt hij stelselmatig. Die kant van zijn le
ven heeft-ie altijd kunnen afschermen. Zo
van: 'dat is privé, daar praat ik niet over'. Nu
komt er uit die hoek zelf iets. Daarom vindt
hij mijn boek waarschijnlijk ook niet leuk.
Maar ik kan daar geen rekening mee hou
den. Ik sta voor mezelf."
Cliff heeft zijn oude school bekeken. „Wel
bijzonder om hier terug te komen, voor het
eerst." Meer emoties toont hij niet. Hij trekt
de rits van zijn bomberjack dicht en stapt op.
Naar oma, met zijn boek onder de arm. Het
is de vraag of ze het zal lezen, beseft de
kleinzoon. „Misschien een paar bladzijden
en dan heeft ze haar commentaar al klaar.
Alleen maar ellende en viezikeid...."
BERT JANSSEN
Hij wijst op een hek met krullen
en twee kastanjebomen, pal
achter een vleugel van het
vroegere Stadsmaten-ziekenhuis. Hier, aan
de Emmastraat 80 in Enschede, stond ooit
oma's huis. Aan deze plek, waar nu een
grauw-betonnen elektriciteitsblok het beeld
bepaalt, heeft hij zijn eerste herinnering ooit.
Cliff en zijn broer CJint werden als knaapjes
van drie en vier op deze stoep gedropt, zo uit
de luiers in Amsterdam. „Ik zat met Clint
achterin de auto van - denk ik - een door-
voergezin, op wég naar hier. Ik had zo'n ou
derwets busje Smarties. Maar dat viel, alle
snoepjes rolden er uit. Dat beeld heb ik haar
scherp. En natuurlijk dat mijn oma en haar
dochter, een halfzus van Jan, achter het
raam stonden te zwaaien."
Clifford C. (van Caleb) Cremer praat zoals-
ie schrijft in zijn biografie Bomberjack:
straight, rauw en in korte zinnen. Hier aan
de Emmastraat wandelt, met een prothese
aan een voet, een aparte genetische mengel
moes. Een kerel van formaat, 1.93 meter, 35
jaar en met de overduidelijke trekken van pa
Jan. Rustige bruine ogen, de hoge wenkbrau
wen van zijn grootvader LeClerq, een Zuid-
Afrikaanse beroepsmilitair. Opa Cremer
fietste in de jaren twintig en dertig tot naar
Israël en de Oriënt. Hij liep over dezelfde
boogbrug in Mostar waar Cliff als ex-mari
nier tussen andere huurlingen zat. „Aan die
overeenkomst moest ik wel denken toen ik
daar was." Oma Rosa (83) stamt van de Hon
gaarse poesta's. Vader is De Mythe zelve; van
beroep Jan Cremer, schrijver en schilder.
Moeder? Hester LeClerq, een wildvreemde
met een gebruinde huid, mooi zwart haar en
schizofreen. Kortom, een bijzondere biologi
sche mix waarmee je moeiteloos 368 bladzij
den kunt vullen.
Cliff kijkt rond, naar het hek en de kastan
jes. „Daar gooiden we altijd stokken in." Hij
en zijn zes jaar geleden doodgeschoten broer
Clint groeiden hier op. Bij oma Rosa en haar
dochter Rita, een 'ongelukje', met dank
aan een passerende Hongaarse han
delsreiziger. Rita was twaalf toen Cliff
en Clint naar Twente kwamen. „Voor
mijn gevoel zijn oma en Rita onze
moeder."
Oma Cremer, toen al in de vijftig,
onderhield weinig sociale contac
ten, ook niet met landgenoten.
Haar zoon, die in 1964 met
daverend geweld De On
verbiddelijke Bestseller Ik
Jan Cremer dropte,
kwam één, hooguit twee
keer per jaar naar zijn
moeder en kroost in
Enschede. „Als bij ons
de telefoon ging, wis
ten we meteen wie het
Iemand anders belde
niet. Heel typisch eigenlijk, al
vonden wij dat toen niet. De
telefoon was onze Jan Cre-
mer-lijn."
Geen band
Het begrip vader en moe
der? Het zegt hem niets.
„Dat is geen issue voor
me. Ik heb als kind geen
enkele herinnering aan
mijn natuurlijke ou
ders. Mijn echte moe
der - Hester LeClerq -
stond een paar keer
met cadeaus op de
stoep. Maar oma wilde
niets met haar te maken
hebben en smeet de deur
De omslag van het boek waarmee De Mythe
begon: 'Ik Jan Cremer".