'De dood is een verdwijning'
JT
ZATERDAG 15 APRIL 2000
Psychiater Frank van Ree over zijn tivee oorlogen en zijn afscheid van het leven
k loop nu twee keer een half uur
I per dag, maar moet vaak uitrus-
X ten. Na een paar honderd meter
ben ik moe en krijg pijn in mijn borst. Ik heb
een etalagehart. Als je op straat mensen ziet
die voor elke etalage stil staan, dan bestaat
de kans dat ze hartproblemen hebben, maar
zich ervoor schamen. Dan zijn ze moe, maar
doen net alsof ze even in de etalage kijken.
Ik zit er niet zo mee, al is het wel wennen,
want ik was een enthousiaste wandelaar.
Nog maar een paar maanden geleden draai
de ik mijn hand niet om voor vijftig kilome
ter. De Vierdaagse heb ik dertien keer gelo
pen. En nu, op mijn 73e, moet ik telkens
even stilstaan.
Het kan nog jaren duren, maar ik houd er
rekening mee dat ik morgen ineens dood
kan neervallen. Ik kreeg enkele weken gele
den een hartinfarct. Alsof een tank over mijn
borst reed, zo'n gevoel, een paar uur lang. Er
waren een paar bloedvaten vernauwd, waar
van een grotere is gedotterd. Een andere ver
nauwing was minder ernstig en daar is niets
aan gedaan. Ik heb er nog wel last van, ik
voel een lichte pijn, maar als het goed is
moet dat over een paar weken weg zijn. Het
zit in de familie. Mijn vader overleed er aan
toen hij 67 was, en een broer van hem die
amper 50 was.
Het is vervelend, maar niet zo tragisch. De
dood is een verdwijning. Ik ben er niet bang
voor, wel voor het sterven. Ik hoop dat ik niet
te veel pijn zal lijden. En ik vind het naar
voor mijn vrouw en kinderen. Ik zit niet in
een rouwfase, ik zit in een afscheidsfase. Ik
ben bezig afscheid te nemen van het leven.
Ik heb mijn praktijk afgebouwd en de finan
ciële zaken met mijn vrouw en twee zoons
geregeld, zodat niemand zich daarover
straks zorgen hoeft te maken.
We hebben in de loop van .ons leven wat
kunstvoorwerpen verzameld - stel je daar
overigens niet te veel van voor - en tegen de
jongens gezegd: kijk eens goed wat je straks
wilt hebben. Dat hebben we voorzover nodig
laten taxeren, zodat alles eerlijk verdeeld kon
worden. Het meeste staat nu bij hen thuis.
Of mijn vrouw en ik begraven of gecremeerd
worden, hangt af van degenen die achterblij
ven. De jongens bepalen met de langst le
vende wat er gebeurt.
Het is een proces waarin ik me bevrijd van
alle bindingen. Ik heb persoonlijke proble
men gehad in mijn leven, die ook mijn kin
deren en mijn vrouw hebben geraakt. Daar
heb ik een paar rustige, indringende ge
sprekken met ze over gehad. Ieder mens
maakt fouten in het leven die je pas herkent
nadat je ze gemaakt hebt.
Ik was een periode verbaal erg agressief. Ik
had flinke driftbuien, vooral als ik wat drank
op had. Ik zat flink in de knoop, had allerlei
stoornissen. Dat begon al met de manier
waarop ik soms collega's uitschold wanneer
zij in mijn ogen hun patiënten verkeerd be
handelden. Zo werd ik soms woedend over
de manier waarop ze toen, de jaren zestig en
zeventig, shocktherapie toepasten. Ik noem
de ze dan 'vuile SS'ers'.
Later heb ik er wel mijn excuses voor aan
geboden. Zo fanatiek en agressief, dat kan
natuurlijk niet, dat is niet normaal. Ik be
schuldigde ze van misdaden die ze nooit
hadden begaan. Dat was het gevolg van mijn
ziekte, mijn oorlogsneurose.
Thuis ging ik soms ook zó tekeer tegen
mijn vrouw en kinderen. In die jaren dronk
ik soms te veel, en vooral dan ging ik erg te
keer en schold ik hen ook wel eens uit voor
nazi's, voor Hitier en zo. En ik had nog een
probleem. Ik fantaseerde en vertelde dat ik
in de oorlog verzetsdaden had gepleegd die
ik nooit had gedaan. Ik ben beslist geen ver
zetsheld geweest, maar ik zei bijvoorbeeld
dat ik een handgranaat op een Duitse mili
taire vrachtwagen had gegooid, die daardoor
in brand was gevlogen. Louter leugens en
fantasie.
Tot ik besefte: zo kan ik niet verder. Daar
om heb ik toen aan mijn vrouw, onze zoons
en een aantal vrienden de waarheid verteld.
Dat was tegelijkertijd een nederlaag en een
overwinning voor mij. De nederlaag om te
moeten bekennen, en een overwinning om
dat ik het lef had. Later zei onze oudste zoon:
„Wij hadden een vader waar we ontzettend
trots op waren, maar daarvan werd toen
driekwart weggeslagen." Ik had mijzelf dus
wel ontlast, maar tegelijk de anderen een last
op de schouders gelegd. Daar had ik in mijn
opgewonden toestand niet aan gedacht.
Weer zo'n fout die ik pas achteraf besefte.
Ik ben een paar keer in korte leertherapie-
en geweest. Als psychiater zat ik in de groep
met patiënten. Ik heb onder begeleiding van
collega's kunstmatig met LSD en mescaline
opgeroepen psychoses doorgemaakt. Maar
in al die bijeenkomsten werd niet één keer
over de oorlog gesproken. Eén van de thera
peuten die mij begeleidde was joods en die
sprak niet over de oorlog, terwijl dat denk ik
toch een van de belangrijkste oorzaken van
mijn problemen was.
Meer en meer ben ik erachter gekomen
dat ik in mijn jeugd in twee oorlogen heb ge
leefd. Buiten woedde de Tweede Wereldoor
log. waarin ik weliswaar geen persoonlijk ge
weld ondervond maar wel heb gezien hoe
een vriend werd doodgeschoten en een
joodse man door een Duitse militair werd
doodgeslagen. Binnen leefde ik in de oorlog
Frank van Ree: „Ik ben bezig afscheid van het leven te nemen."
Nu de bloedvaten het laten
afweten is Frank van Ree (73)
bezig afscheid van het leven te
nemen. De psychiater voerde
indringende gesprekken met
zijn vrouw en twee zoons over
zijn vroegere agressieve
stoornissen. In mei verschijnt
een boek van hem over
levensbeschouwing en
psychiatrie. Van Ree maakte
naam met zijn felle verzet
tegen shocktherapie, was
vertrouwensarts van de RAF-
terroristen en belandde na zijn
pensionering zeifin therapie.
Patiënten hebben kenmerken
die ik ook heb.
tussen mijn vader en moeder. Mijn ouders
hadden een ritssluitinghuwelijk, ze konden
niet zonder elkaar, maar ook niet met elkaar
en hadden de vreselijkste ruzies. Heel
vreemd dat mensen die in wezen zo veel van
elkaar hielden, elkaar altijd zo'n pijn hebben
gedaan.
Mijn moeder was van oorsprong gerefor
meerd, maar werd door de dominee in
Baambrugge uit de kerk gezet. Ze had als
jong meisje acuut reuma gekregen en kon
daardoor maandenlang niet naar de kerk. Op
de eerste warmere lentedag, toen ze zich
weer wat beter voelde, was ze met haar ver
loofde even naar buiten gegaan. Uitgerekend
op een zondag. Iemand had hen gezien en
heeft het aan de dominee verteld, die vanaf
de kansel in woede ontstak en haar 'als rot
lid' de kerk uitzette. Maar in haar hart is ze
altijd zeer gelovig gebleven. Ze las mij voor
uit de kinderbijbel en ik vond dat leuke,
vriendelijke verhalen.
Als mijn vader thuis kwam en hij merkte
dat, ontstak hij in woede. Hij was een heftige
atheïst en vaak een ware tiran. Hij had ver
schrikkelijke donderbuien. Ik nam zijn nei
gingen over. Ik ben opgevoed in een wereld
van heftige tegenstellingen. Goed of fout,
zwart of wit, iets anders bestond niet. Door
gesprekken met patiënten, ook toen ik zelf in
die groep zat, ben ik er langzaam maar zeker
achter gekomen.
Ik leerde zien waarom ik mensen uitschold
voor SS'ers als ze in mijn ogen andere men
sen iets aandeden. Ik heb gelukkig nooit iets
erg gewelddadigs gedaan, maar het was wel
een emotionele stoornis waarmee ik anderen
verdriet deed en waarmee ik jarenlang ge
tobd heb. Ik zat met veel angst en veel agres
sieve patronen, het was heel verwarrend.
Je begrijpt dat die gesprekken met mijn
vrouw en kinderen vooral daarover gegaan
zijn, want die hebben nogal wat voor hun
kiezen gehad. De ellende is er nu uit. Mijn
genezing of herstel komt grotendeels door
mijn vrouw. Ze is bij mij gebleven en heeft
me steeds gesteund. Zij zegt zelf dat ik heel
erg veranderd ben.
Mijn eigen ervaringen als patiënt passen in
mijn beeld over de psychiatrie. Je moet de
waarden en normen van een patiënt kennen
als je hem of haar wilt begeleiden. Je kunt de
mens en zijn stoornissen net zo min los zien
van zijn verleden en zijn levenservaringen als
van zijn levensbeschouwing. Ik ben altijd
een pleitbezorger geweest van de empathi-
sche, invoelende psychologie. Je kunt niet
behandelen als je je niet inleeft in de emoties
van de patiënt.
Mijn vader was chirurg en die zei wel eens:
ik ga nog even naar het ziekenhuis, kijken
naar die galblaas. Dan zei ik: „Je bedoelt dat
je naar die patiënt gaat kijken, want die gal
blaas heb je er al uitgehaald." Dat vond hij
sentimenteel gepraat. Je kunt een patiënt
zien als een geval, als een ding, maar dan
schiet je te kort. Zeker in de psychiatrie is bij
de behandeling de genezing ook daar van af
hankelijk.
Ik heb heel wat rare mensen ontmoet,
maar altijd speelden hun belevenissen en er
varingen een rol bij hun stoornissen. Vooral
in de dertig jaar dat ik in het psychiatrisch
ziekenhuis Vogelenzang in Bennebroek
werkte, heb ik ervaren dat patiënten geen
objecten zjjn, en dat ze geen kenmerken
hebben die mij volkomen vreemd zijn.
Neem hallucineren. Het overkomt ieder
een wel eens dat ie op straat loopt of in het
bos en ineens zijn naam hoort roepen. Dan
kijkt hij even om en ziet niemand. Dan denk
je: „Hé, wat raar, ik dacht toch echt dat ik
mijn naam hoorde roepen." Dan corrigeer je
jezelf direct, maar je hebt dan toch even
'stemmen gehoord'. Ik denk dat alle psychi
sche stoornissen wel eens bij iedereen kun
nen voorkomen, al is het dan meestal in
minder uitgesproken vorm en minder lang
durig. Zo herkende ik dingen die ik bij pati
ënten waarnam ook bij mijzelf.
In de tijd dat ik vertrouwensarts was van
de RAF-terroristen, herkende ik in sommigen
ook de enorme afkeer van de nazi's. Ze wa
ren opgevoed met het besef dat zij, de jonge
generatie, moesten zorgen dat zoiets vrese
lijks nooit meer zou gebeuren. Eén van de
jongens die ik bezocht, Gerd Schneider, was
daar door zijn ouders heel erg in opgevoed
Ze hadden hem foto's laten zien van de sta
pels lijken in de vernietigingskampen. Toen
ik hem bezocht nadat hij in hongerstaking
was gegaan en de botten bijna uit zijn lijf sta
ken, vroeg ik: „Waarom doe je dit in gods
naam?" Waarop hij antwoordde: „Als ik naar
mezelf kijk, dan zie ik de opgestapelde lijken
in de kampen en dan weet ik dat dat nooit
meer mag gebeuren." Dat herkende ik. Al
leen, hij zag in de werkgevers de nieuwe na
zi's en hij gooide wel met bommen. Dus op
dat vlak was hij doorgeschoten.
Ik was destijds een bewonderaar van Jan
Foudraine. Zijn boek Wie is van hout? vond
ik geniaal. Hij had een grote empathie, ook
voor psychotische mensen. Maar hij zette de
hersenfuncties volstrekt aan de kant als niet
ter zake doende. Dat heb ik van het begin af
aan bestreden. Als u een hapje LSD neemt,
wordt u een tijdje gestoord, en als u thuis
komt en er zou onverwacht iets naars zijn
gebeurd, wor.dt u verdrietig. Chemie en erva
ringen spelen altijd allebei mee. Dus moet je
ook medicijnen toepassen als ze de psychia
trische behandeling kunnen ondersteunen
en nooit alleen medicijnen geven zonder ge-
sprekshulp.
Psychiatrische patiënten in nood naar huis
sturen omdat ze dat zelf willen, zonder enige
begeleiding is ook onzin en vaak levensge
vaarlijk. Dan kun je situaties krijgen zoals
kort geleden in Amsterdam, waar een ontsla
gen patiënt drie mensen neerstak.
Helaas paste ik met mijn visies nooit in de
tijd. In plaats van de empathie zie ik veel ver
zakelijking en verharding om me heen. Vak
idiotie, functionaliteit en routine. Dat valt
mij overigens ook in veel journalistiek op.
Die is veel harder geworden. Zondagochtend
FOTO CPD CEES ZORN
kijk ik vaak naar Buitenhof, een goed pro
gramma. Maar ik schrik de laatste tijd van de
manier waarop gasten soms worden onder
vraagd. Dat gaat met een verbetenheid waar
ik bang van word. De gasten worden in de
rede gevallen en soms bijna afgesnauwd. Het
is uitstekend dat interviewer en geïnterview
de gelijkwaardige gesprekspartners zijn ge
worden en dat je als journalist niet steeds
dank u wel hoeft te zeggen tegen de geïnter
viewde, maar dit slaat door naar de andere
kant.
In de zorg lijkt het soms of we niet meer
willen voelen wat voor gevolgen de behande
ling heeft voor de patiënt. Ik zeg niet dat de
mensen hun werk slecht doen of met slechte
bedoelingen, absoluut niet. Maar velen wor
den steeds meer gejaagde techneuten. Bij
agressieve patiënten is het van levensbelang
dat ze serieus genomen worden. En men
moet echt proberen te begrijpen. Als iemand
zegt zelfmoord te willen plegen, wat bedoelt
die dan? Waarom verlangt hij of zij naar de
dood? En waarnaar verlangt zo iemand?
Naar zijn overleden kinderen? Naar zijn
overleden moeder? Ziet iemand de dood als
verdiende straf? Wat zijn de motieven?
Als je niet weet hoe het geloofsleven van
de patiënt eruit ziet, kun je niet goed behan
delen. Ik ben agnost. Ik geloof in de grens
van mijn kennis. Agnostisch betekent: het
gaat mijn kennisvermogen te boven. Geen
dogmatiek, geen eeuwige waarheden. Pati
ënten hebben mij vaak gevraagd wat volgens
mij de zin van het leven is. Ik kan niet zeggen
wat voor anderen de zin is. Hooguit kan ik
zeggen wat ik als de zin van mijn leven er
vaar: de zorg voor en de erkenning van ande
ren, vooral mijn vrouw, mijn twee zoons en
mijn vier kleinkinderen.
Mijn kleindochter van vijf was pas op mijn
schoot in slaap gevallen, en toen ze wakker
werd keek ze van onderen tegen mijn gezicht
aan. Ik heb een grote neus, dus die zag ze
heel duidelijk. Zegt ze: „Opa, jij hebt een le
lijke neus. Zeg ik: „Ach wat vind ik dat nou
jammer, want ik vind hem juist zo mooi."
Zegt zij: „Nou ja, hij is ook wel mooi, maar
hei is eigenlijk een heksenneus." Prachtig
hoe zo'n kind probeert om iets goed te ma
ken, maai tegelijk tocl. niet wil liegen.
Ik ben niet bang voor de dood. maar soms
als ik mijn vrouw, de kinderen en kleinkinde
ren zie denk ik: „Straks zie ik ze niet meer. en
dat is dan wel een triest gevoel."
DICK HOFLAND