1 'Ik ben er nog, ik heb het blijkbaar gehaald' ZATERDAG 19 FEBRUARI Verslaggever Ed Blaauw, werkzaam op de economiere dactie van deze krant, raakte enkele maanden geleden gehandicapt. Als gevolg van een acute vaatafsluiting is zijn linkervoet voor de lielft geamputeerd. Hij lag twee maanden in het ziekenhuis. Half december kwam hij thuis. Sinds de ziekenhuisopname in oktober is hij 27 keer geopereerd. Herstel zal nog maanden vergen. Hij maakt, steunend op krukken, dagelijks zijn wandeling door de buurt en leest boeken die mensen hem aanra den. Zoals bij voorbeeld 'Een been om op te staan' van Oliver Sacks. ,,De autobiografie van een neuroloog die tijdens zijn vakantie zeer ernstig beenletsel oploopt. Hij raakt in een diepe depressie. Ik herken zijn verhaal. De balans is ook uit mijn leven verdwenen, maar ik ben op de weg terug. Ed Blaauw op de weg terug na gedeeltelijke amputatie linkervoet Voetje'voor voetje schuifel ik door mijn buurt. De handpalmen, die doorlopend op de handvatten van mijn krukken steunen, kleuren rood. Mijn schouders beginnen pijn te doen. Een vage bekende klampt me aan. „Wat heb jij nou?", vraagt zij, wijzend op mijn gipsen been en de voor de helft geamputeerde lin kervoet. „Acute vaatafsluiting", zeg ik. Ze kijkt geschrokken. Ik leg uit dat mijn va tenstelsel eerder bij een zeventigjarige hoort dan bij een vent van midden veertig zoals ik. Het functioneert niet zo goed meer. Ik vertel dat ik geopereerd ben aan aneurysma's in mijn linker onderbeen. Ik heb ze ook in mijn buikholte en in mijn rechter onderbeen, dus daar moet de komende maanden wat aan gebeuren, zeg ik haar. Aneurysma's, zegt zij op vragende toon. Ik leg haar uit dat deze verwijdingen in een ader zorgen voor zwakke plekken waar zich - bij voorbeeld trombose kan ontwikkelen. Ook kan er een scheur (ruptuur) in de ader optreden, met alle gevolgen van dien. Zij knikt begrijpend. Ik mag, hebben doktoren mij verzekerd, nog van geluk spreken dat het, tot nu toe, slechts bij de voorvoetamputatie is gebleven. Want de kwaal die ik heb, leidt in vijftig pro cent van de gevallen tot volledige beenam putatie. „Heb jij nooit wat gemerkt?", waagt de kennis ongelovig. „Nooit", antwoord ik naar eer en geweten. Ja, hoe kom je er aan? Erfelijkheid speelt een rol. En ik rookte veel, dat is ook van invloed geweest. „Rook je nog?", vraagt ze. Ik dacht het niet, zeg ik. En zo heeft, om met Johan Cruyff te spreken, elk nadeel dus een voordeel. Ze glimlacht en wenst me beterschap. Ik vervolg mijn dagelijkse wandelingetje. Mijn wereld heeft de afmeting gekregen van het buurtje waarin ik woon. Drie straten schuifelen en dat is het. Maar dat is nog altijd beter dan twee maanden doorbrengen in een zieken huiskamer van acht vierkante meter. Na de amputatie lag ik in het ziekenhuis vaak te piekeren en soms hulpeloos te hui len. Af en toe, als ik onder de dekens naar mijn voor de helft geamputeerde en in gips gevatte voet keek, werd ik overvallen door een vreemd gevoel van paniek. Wat is er ge beurd? Hoe ben ik in deze waanzinnige situ atie terecht gekomen? De laatste weken heb ik die verminkte voet toch redelijk geaccep teerd, maar emotioneel blijft het moeilijk. Volstrekt anders Zomaar, van de ene op de andere dag kan je leven er volstrekt anders uitzien. Ik heb het aan den lijve ondervonden. Vrijdag 15 okto ber 1999, twee dagen voor de ziekenhuisop name, voel ik me uitstekend. Winnevan - mijn zaalvoetbalclub - verslaat in Heemskerk de koploper en ik scoor ons vijfde doelpunt met mijn... linkervoet. Na afloop is het, zoals altijd, weer reuze gezellig. Ik eet van de schaal met gefrituurde hapjes, ik drink een biertje. Samen met een teamgenoot uit mijn dorp ga ik na het mid dernachtelijk uur weer eens op huis aan, niet wetende welk onheil me boven het hoofd hangt. De volgende dag, zaterdag 16 oktober, doet mijn linkerbeen zeer. Ik denk aan een verrekt spiertje in mijn kuit. Aan het einde van die middag kan ik nauwelijks vijftig me ter lopen. En tegen de avond verhevigt de pijn. We gaan met de familie uit eten. Vrouw en dochter worden afgezet bij het restaurant en ik parkeer mijn auto vierhonderd meter verderop. Ik doe er ruim een half uur over om de eetgelegenheid te bereiken. „Waar blijf je nou?" zegt mijn vrouw. „Dat been begin steeds zeerder te doen bij het lo pen", antwoord ik. Als ik rustig op een stoel zit, lijkt de pijn minder te worden. „Zou het geen zweepslag kunnen zijn?", oppert mijn zwager. Later op de avond moet ik mijn auto noodgedwongen, vanwege de drukte in mijn woonbuurt, een straat verder parkeren. Ik zie mijn buurman, die voor het slapen gaan een ommetje maakt. En hij ziet mij een paar stappen lopen en weer stilstaan. Mijn buur man, arts, wil mij zekerheidshalve onderzoe ken. Ik zie zijn gezicht. Er kan geen lachje af. Zo ernstig kijkt hij nooit.... Dwingend verzoekt hij mij een dokter te bellen. „Ik weet niet precies wat het is, maar het is niet goed. De volgende morgen, zon dag 17 oktober, kijk ik naar het strakke ge zicht van mijn huisarts. Die schrijft, nadat hij mij heeft onderzocht, een brief die ik bij de Eerste Hulp van het ziekenhuis kan afgeven. Hij heeft vermoedens, maar spreekt die niet uit. Bij de Eerste Hulp mag ik doorlopen. Ze weten blijkbaar van mijn komst. Een paar geblesseerde sporters in de wachtkamer pikt dat niet en een van hen roept: „Die gozer is net binnen en wordt nou al geholpen. Dat klopt dus voor geen meter." Ik klim op verzoek van een verpleegkundi ge in een bed en kijk onwetend om me heen. Na een kwartiertje meldt de chirurg zich. Hij onderzoekt me een paar minuten en zegt dan: „U mag al uw afspraken voor de ko mende weken afzeggen. Ik hou u hier. Ik kijk verschrikt op. Blijven? Waarom? De specialist legt me kort en bondig uit wat er aan de hand is. Het dringt volstrekt niet tot me door. Intensive care Aan het einde van die zondagmiddag word ik grondig onderzocht door de radioloog. En 's avonds lig ik al op de intensive care. Om dat ze me scherp in de gaten willen houden. Mijn vrouw zit naast me. Ik voel me alsmaar beroerder worden en de pijn in dat linker been zwelt aan. De tenen van mijn linkervoet worden zwart. Met een verstikte stem vraag ik mijn vrouw wat er nou eigenlijk aan de hand is? „Probeer maar wat te slapen", zegt zij en legt een nat washandje op mijn voor hoofd. Een dag later word ik geopereerd en krijg een bypass in de knieholte. Een dag of wat later, als ik weer enigszins opgeknapt ben en de ernst van de situatie begrijp, besluiten we in overleg met de vaatchirurg te proberen zoveel mogelijk van het linkerbeen te behou den. Maar het zal een tijdrovend en inspan nend proces zijn, zegt hij. De voorvoet is in middels weggehaald. Hij waarschuwt dat de kans op amputatie - van het onderbeen - blijft bestaan. Plas bloed Ik lig al weer een maand op kamer 333. Het bezoek is naar huis. Ik leg alle tijdschriften opzij en maak van de gekregen boeken een stapel. Mijn vrouw belt. Ik Idjk ondertussen naar mijn gipsen been en zie een plas bloed. „Ik bel je zo terug schat, ik ben aan het bloe den." De zuster legt een strak drukverband aan. „Dat moet helpen." Het helpt niets. Binnen de kortste keren sijpelt er weer bloed uit het gips. Opnieuw krijg ik een drukverband, maar ik blijf bloe den. Ik begrijp aan de reacties om me heen dat het ernstig is. Ze leggen me aan het in fuus. Een verpleegkundige neemt doorlo pend mijn bloeddruk en die zakt gestaag. Ik voel me beroerd. Die knellende pijn van die drukverbanden. Half zeven de volgende ochtend. Een arts vertrouwt het niet langer. „Knip dat gips open." Dan blijkt dat de eerder aangebrach te bypass in mijn knie is losgeraakt en dat ik een slagaderlijke bloeding heb. De bloed druk is inmiddels gezakt naar 60-40... Ik ben bijna buiten bewustzijn. Vanuit de verte hoor ik mensen zeggen dat ik zo snel mogelijk naar de operatiekamer moet. Er daalt opeens een serene rust over me. Ik voel me kalm en ontspannen. Ik heb er vrede mee dat ik dood ga, hoewel ik liever keurig afscheid had genomen van al die mensen die me zo dierbaar zijn. Maar ze zullen het wel begrijpen, schat ik in. Ik word wakker op de intensive care. „Ik ben er nog, ik heb het blijkbaar gehaald", denk ik tevreden. Overal uit mijn lichaam komen slangetjes. Mijn vrouw zit naast het bed. Ze kijkt zo ernstig naar me - alsof er iets grondig mis is met me. Ik steek mijn duim omhoog ten teken dat ik me goed voel. Ik wijs veelbetekenend naar de tekst op het T- shirt dat ik draag. Alles onder controle, staat er. Twee dagen later mag ik terug naar mijn eenpersoonskamer, die vol hangt met beter- schapskaarten. Het zijn er zeker een paar honderd. Al die hartverwarmende kaarten, brieven, telefoontjes en bezoekjes van fami lie, vrienden, collega's en bekenden. Ik fleur er van op, het doet me zo goed. Op een tafel tje staat een enorme fruitmand van de be manning van pont Büitenhuizen, de pont over het Noordzeekanaal die ik elke dag neem op weg naar mijn werk. Ik kijk naar het kaartje en schiet vol. Dat zoveel mensen aan mij denken. priksold aatjes Eigenlijk is het wel uit te houden in dat zie kenhuis. Krantje, televisie, telefoon. Op tijd eten. Alleen die priksoldaatjes, dat is lastig. Elke ochtend maken deze dames van het la boratorium me voor dag en dauw wakker. Voor een buisje bloed dat uitsluitsel geeft over mijn gezondheidstoestand. Geeuwend en geroutineerd steek ik beide armen naar ILLUSTRATIE JNCRID JOUSTRA voren. Want ik laat ze altijd kiezen. Ze bin den een arm af, schuiven de injectienaald in een ader en vangen het bloed in een buisje op. Waarna ze als dieven in de nacht ver dwijnen. Ik voel me zo langzamerhand lek geprikt, maar nog meer erger ik me aan het ultra vroege tijdstip waarop de priksoldaatjes zich aan mijn ziekenhuisbed melden. De ver pleegsters vinden ook dat het zo niet langer kan. En daarom hangt er vanaf de 35ste dag dat ik in ziekenhuis lig des morgens een keu rig bordje aan de deur van kamer 333 waar op staat: Heer Blaauw slaapt uit. In het ver volg melden de prikdames zich rond half ne gen. Kijk, dat is een tijd waarmee ik kan le ven. Naar huis De fysiotherapeut staat aan mijn bed. Een lange pezige man. Hij duldt geen tegen spraak. Na weken op bed moet ik gaan staan. Twee stapjes en ik ben uitgeput. Hij komt el ke dag even langs. Het gaat steeds een stukje beter. Ik leer trappen lopen met krukken en... ik krijg begin december te horen dat ik naar huis mag. Ik moet me wel elke maan dag melden voor de operatie. Dan halen ze dood weefsel uit mijn voet en maken de wonden schoon. Maakt niet uit, ik ga naar huis, werken aan mijn herstel. Een revalidatiearts heeft me gezegd dat, als alles volgens plan verloopt, ik uiteindelijk op negentig procent kom. Daar klamp ik mij aan vast. Voetballen wordt niets meer, dat weet ik ook wel. Maar misschien, heel mis schien kan ik straks toch weer schaatsen. Daarvoor hoef je de voet niet af te wikkelen. Een week voor mijn ongeluk heb ik klap schaatsen gekocht. Ik heb er slechts één keer op gereden. En dat is eigenlijk doodzonde. Vlak voor de kerstdagen belt mijn hoofdre dacteur. Hoe het met me is? Ik vertel dat ik anders tegen het leven ben gaan aankijken. Ik hoor mezelf over de betrekkelijkheid van geld en het belang van gezondheid praten. Zegt de hoofdredacteur dat hij me belt om dat ik in aanmerking kom voor salarisverho ging. Toch niet omdat ik nu een beetje zielig ben geworden, reageer ik meteen. Dat blijkt niet het geval te zijn. ED BLAAUW

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2000 | | pagina 48