Ik merk vaak datje je leven niet zelf stuurt'
en sterke, spannende B-film met een helder serene c Sharp Minor
Leiden Regio
Indrukwekkend
4G 14 FEBRUARI 2000
Historicus Wesseling door toeval in de rol van Frankrijkkenner
>n mooie zaterdag. Ik was op
bakker toen ik opeens een har
mijn arm voelde. Ik dacht dat
jende was, maar opeens stond ik
[met drie jeugdige criminelen. Ie
laif maal niet voorstellen dat het
die tijd - wij woonden toen nog
;®§L)ldenbameveldtstraat - liep ik el-
0 rondje door de Leidse Hout.
reactie was om te schoppen en
„de ik ook, rhaar toen lag ik met-
n rrond met zo'n jongen bovenop
geeft je portemonnee af en
weet is het weer voorbij. Wat me
jst verbaasd heeft toen ik naar
jwant ik kon ook niet meer naar
donder geld - is dat niemand op
Pl? als je in een gescheurde regen-
s i'bloed op je kop over straat
2 an begint het hele gezanik. Poli-
ir'a een verklaring afgelegd, dat kost
'>.v 1 terwijl je heel veel dingen niet
^teit zeggen. Toen 's avonds mijn
bed ging, heb ik een aardige
de kelder gehaald en ben een
t a an schrijven. Dat bleek een goe-
want ik heb er nadien nooit
0 edacht.
lijn colums in NRC Handelsblad
onjles, ook wel over wijn of de Mi-
de dingen des levens, de poli-
nderdaad, vaak gaat het over za-
raciets vanaf weet: de geschiede-
avctobeer ik wel eens Franse dingen
"|n. Ik ben niet iemand die de hele
zit te lezen om dan een scher-
te geven, dus ik heb het eerst
afgehouden toen ze me vroe-
'g kd ik al boekbesprekeningen en
;en voor de NRC geschreven en
en ze een lezing van mij af en
ia^n vragen, ga je toch nadenken,
ze je mee uit eten, ze praten op
jzaam begin je er aan te wen-
jhaast zeggen: het wordt een
nu doe ik het al zo'n ze-
f ik op verzoek. Daarom heet
rjjajB bundel Alles naar wens? Het
ak datje je leven niet zelf stuurt.
ensbf ik iets wil doen, dan vraag ik
95fik het, vind ik het leuk? Daar sta
veel historici hebben dat.
eb ik altijd prettig gevonden,
de volle week op de universiteit
nu ik directeur ben hier op het
etherlands Institute for Advc
n Wassenaar. Dit is mijn hoofd -
ïier vier dagen per week omge-"
yetenschappers uit allerlei vak-
len ben ik nog maar een dag in
te
enorm verbonden met Leiden.
j ik er gaan studeren en ik ben er
hij weggegaan. Nou ja, ik woon in-
maar dat is hetzelf-
e feiden heb ik mijn vrouw leren
ma ook geschiedenis studeerde. Ik
eu? it aan de sfeer op de universiteit,
nst 3r verwant met mijn alma mater,
üg miversiteit is een plaats waar
:aar de ruimte geven, mensen
g|t elkaar verbonden voelen,
rak ik een collega die vertelde
1 vijftien jaar in Amsterdam zat.
dde dat ik vijftien jaar helemaal
Z1J nd, waarop hij zei: 'Ja, maar jij
n. Daar word je niet benoemd,
en- rkoren.' Leiden is toch iets bij-
iel collega's waren al ergens an-
iet eraar, voordat ze naar Leiden
en Ve profiteren natuurlijk van onze
3en /Vie weet nou waar Nijmegen
:esl i is een wereldnaam, een super-
lei
injt
Sinds kort mag Hendrik Lodewijk
Wesseling zich lid noemen van de
Academie des Sciences d'Outre-
Mer, de Franse academie der
wetenschappen van de overzeese
geschiedenis. Tamelijk bijzonder.
Naast honderd Fransen telt de
academie vijftig buitenlandse
leden, maar een Nederlander zit
daar zelden bij. De Fransen zijn
dol op de Leidse hoogleraar
algemene geschiedenis: eerder
werd hij al gedecoreerd als officier
in het legioen van eer en als groot
officier in de orde van verdienste.
Dat vervult hem met trots, maar
hij blijft nuchter. „Er zijn niet veel
Nederlanders die in het Frans over
de Franse overzeese geschiedenis
schrijven. Waarschijnlijk vinden ze
dat wel leuk: zo'n gekke
Nederlander." Andersom is
Wesseling in eigen land
uitgegroeid tot Frankrijkkenner.
Min of meer tot zijn eigen
verbazing. Vanaf de jaren zeventig
werd hij steeds vaker gevraagd zijn
mening over het land en zijn
cultuur te geven. „Ik merk vaak dat
je je leven niet zelf stuurt. Dat
hebben veel historici."
ONNO HAVERMANS
FOTO HENK BOUWMAN
brand, een grote merknaam.
Onze opleiding geschiedenis komt jaar in
jaar uit als de beste uit de bus in kwaliteits
onderzoeken. Dat geldt voor het onderwijs,
maar ook voor de onderzoekprestaties. Ja,
ik ben chauvinistisch. Wij hebben de ambi
tie om zo goed mogelijk te zijn, wat zou je
anders willen?
Zelf ben ik min of meer toevallig in Leiden
terechtgekomen. Wanneer je gaat studeren,
kies je meestal voor een universiteit die in
de buurt is en omdat ik in Den Haag ben
opgegroeid koos ik voor Leiden. De groep
eerstejaars bestond uit een man of vijftien.
Toen ik elf jaar later ging doceren waren
dat er al gauw tweehonderd. De hooglera
ren ontvingen nog thuis. Dan kreeg je kof
fie meestal met een vel erop en een si
gaar aangeboden. Er werden ontzettend
veel sigaren gerookt door studenten en
hoogleraren. Je deed mondeling tentamen
en daarmee was de kous af. Schriftelijk ten
tamen, laat staan multiple choise, bestond
niet.
De hoogleraren interesseerden zich ook
niet voor de studenten. Ze gaven college,
namen tentamens af en verder bemoeiden
ze zich niet met de studenten. Er was geen
sociale begeleiding, je had hoogstens een
studentendecaan. De universiteit was een
volwassen instelling, waar volwassen men
sen les gaven aan volwassenen. Je sprak el
kaar aan met meneer en mevrouw. Dat doe
ik trouwens nog steeds, ik ben een beetje
ouderwets. De groei van het aantal studen
ten maakte een zekere organisatie nodig.
Bovendien is het rolpatroon veranderd, de
normen zijn wat losser geworden. Wij
droegen vroeger allemaal hetzelfde jasje
dasje. Ik kan me niet herinneren ooit in een
trui naar college te zijn i_
Wie geschiedenis ging studeren had maar
een perspectief: leraar worden. Dat was de
horizon. Daarom zijn er ook velen niet aan
begonnen, al hadden ze wel de belangstel
ling. Vanuit Leiden ging elk jaar ook wel ie
mand de diplomatie in en er was er altijd
wel eentje die journalist werd, maar niet op
zo'n grote schaal als dat nu gebeurt. Ik
werd in 1962 leraar in Wassenaar.
Mijn promotor, professor Scheper, belde
me elk jaar een keer op om te vragen hoe
het ging met mijn proéfschrift. Januari 1966
belde hij weer. Óp de universiteit kwam
een plaats vrij en hij wilde mij hebben. In
maart, de maand dat mijn oudste zoon
werd geboren, keerde ik terug naar Leiden.
Er was geen benoemingscommissie, geen
sollicitatieprocedure, helemaal niks. Ik was
gewend om dertig uur per week voor de
klas te staan en opeens zat ik op een ka
mertje van de faculteit. Pas in september
zou ik colleges gaan geven, dus kon ik rus
tig aan mijn proefschrift werken.
Ik ben vrij gauw gepromoveerd. In 1968
was ik al klaar, maar het proefschrift moest
natuurlijk door diverse mensen worden ge
lezen en ze wilden me cum laude laten
promoveren dus moesten weer anderen
het lezen. Uiteindelijk lag het boek er in
1969: Soldaat en Krijger, over de merkwaar
dige verheerlijking van de oorlog in Frank
rijk aan het begin van de Eerste Wereldoor
log. Daarmee bouwde ik voort op wat ik als
student al had gedaan.
Voor mijn proefschrift had ik al in de ar
chieven in Parijs gewerkt. Kort na mijn pro
motie kreeg ik een stipendium van de Ne
derlandse Organisatie voor Wetenschappe
lijk Onderzoek (NWO) om een jaar in het
buitenland te werken. Eigenlijk was die
beurs bedoeld voor veelbelovende bèta's
die meestal in de VS onderzoek gingen
doen, maar elk jaar mocht er ook een alpha
op stap. En ik wilde naar Frankrijk. Al tij
dens mijn middelbareschooltijd had ik een
passie voor Parijs ontwikkeld; daar wilde ik
naar toe. Daar was de meeste actie, het
mekka van de moderne geschiedenis.
Met mijn gezin - inmiddels hadden we
twee zonen en de derde is in Versailles ge
boren - heb ik een jaar heerlijk buiten ge
woond. Elke dag ging ik met het treintje
naar Parijs, waar ik veel mensen leerde
kennen die later beroemde historici zijn ge
worden zoals Le Roy Ladurie, de schrijver
van Montalliou. Het was een heel verrij
kend, bijzonder jaar. Daarom heb ik later
de Prix de Paris opgericht, een fonds dat
om de twee jaar een jonge historicus in
staat stelt een jaar in Frankrijk te studeren.
Dat kwam ook omdat ik me zorgen begon
te maken over de betekenis van Frankrijk in
Nederland, als gevolg van de afnemende
talenkennis en de groeiende fixatie op de
Engelstalige wereld.
Na mijn terugkeer in Leiden, in 1972, werd
ik benoemd tot hoogleraar algemene ge
schiedenis. Tja en hoe gaat dat? Je wordt
eens gevraagd voor een lezing, een krant
belt of je een stuk voor de opiniepagina wilt
schrijven, een journalist vraagt je reactie op
een gebeurtenis in Frankrijk en dan word je
Frankrijkkenner. Zoals Van der Dunk en
Brandt (emiriti-hoogleraren uit Amster
dam) Duitslandkenners werden. Ik ging
ook wel steeds terug naar Parijs en af en toe
organiseerde ik een congres waar mijn
Franse collega's naar toe kwamen.
In 1975 werd het IGEER geopend, het Insti
tuut voor.de Geschiedenis van de Europese
Expansie en de Reacties daarop. Het was
een kleine Gideonsbende: een groepje jon
ge mensen dat ik zelf heb kunnen samen
stellen. We hebben Leiden opnieuw op de
kaart gezet als het centrum voor de over
zeese geschiedenis. Later vroeg de Europe
an Science Foundation me leider te worden
van het Europese centrum dat summer-
schools organiseerde waar Portugezen,
Spanjaarden, Engelsen, Duitsers, Zweden
enzovoorts bij elkaar kwamen om steeds
meer vergelijkende studies te maken.
Eigenlijk heb ik me veel meer gericht op de
overzeese geschiedenis dan op de Franse.
Mijn boek Verdeel en heers, over de deling
van Afrika tussen 1880 en 1914, loopt erg
goed. Ik liep al heel lang rond met het idee
en ik schreef het negen jaar geleden in een
sabbatical year. Nu is het, en ik zeg dat met
enige trots, in zes talen vertaald. Daarnaast
heb ik tal van andere boeken en artikelen
over dit onderwerp geschreven, vaak sa
men met anderen. Nu ben ik bezig aan een
boek dat een samenvatting moet worden
van de negentiende-eeuwse overzeese ge
schiedenis en daarna wil ik terug naar mijn
Franse liefde.
Die academie, ach... In België ben ik al veel
langer lid. Toen ik vorig jaar gasthoogleraar
was in Parijs ben ik gepolst of ik in de aca
demie wilde. Ik heb gezegd dat het een gro
te eer zou zijn. Nou geniet ik daar ook wel
een zekere bekendheid, in beperkte kring
natuurlijk. Verdeel en heers is vrij uitvoerig
besproken in Le Monde en de Figaro. Er
zijn niet veel Nederlanders die in het Frans
over de Franse overzeese geschiedenis
schrijven. Waarschijnlijk vinden ze dat wel
leuk: zo'n gekke Nederlander. In Frankrijk
is de academie van een grote gewichtig
heid, dat zet je daar op je boeken. Maar
hier interesseert het buiten de universiteit
niemand een snars."
nent bij nieuwe productie Theater van het Oosten
lK VAN ROTTERDAM
is afgedicht met
tand van negen bij
In de wand is een
juiskamertje uitge-
boze buitenwereld
'sfetsbaar privédomein-
één toneelbeeld te
321 b de nieuwe produc
van het Oosten,
,n gfug af gezien' van Ar-
V „Ik ben heel be-
het effect", zegt
:onard Frank. „Het
riment. Voor zover ik
een toneelvoorstel-
iooit op zo'n groot
[et video gewerkt.
(itale videotechniek
mogelijk om op het
scherm scherp
ijgen, met voor een
jerd gezelschap be-
ipparatuur waarmee
(cruciale factor!)
ijnd|iele land kan worden
left eerder met video
iegin jaren zeventig,
eenfoideo nog analoog en
e machines. In het
;ater in Amsterdam
gebruikt bij 'Menuet'
Paul Boon. Er ston-
tonitoren links in de
^''ijf rechts. In de jaren
!b ik in de Amster-
|neelschool ook met
beam' gedaan. Met
dat veel herrie
l [eeg je op een scherm-
We van een muurtje
beeld. Nu kunnen we
ie camera's wer-
:vend om het te
was, dat je het
•riaal kunt manipule-
•nteren zonder kwali-
Het gaat van de ca
de computer en dan
Leonard Frank: „De gefilmde acteurs zijn tweemaal levensgroot."
kun je ermee rommelen wat je
wilt. Daarna sla je het bp in de
recorder. Alles in een klein kast
je, waaruit over een afstand van
twintig meter op het grote
scherm dezelfde beeldkwaliteit
komt als die van voor de mon
tage. En dat gaat allemaal zo
snel!"
De acteurs hebben met een
ander technisch aspect van het
werken met video van doen.
Niet alleen het spelen voor de
camera, ook het 'live' op het to
neel in dialoog treden met ge
filmde tegenspelers. „De ge
filmde acteurs zijn tweemaal le
vensgroot. Door veel repeteren
gingen de spelefs op het toneel
de beelden op het scherm her
kennen. Het belangrijkste bij
het opnemen en bij het zetten
van de 'live'-scènes was het
goed uitkienen van de blikrich
tingen. Dat, als een speler op
het scherm vraagt 'heb je hon
ger' en een speler op het toneel
FOTO GPD/CORT OTTING
'ja' of 'nee' antwoordt, die twee
elkaar ook aankijken. Als dat
goed loopt kom je, met het ge
luid erbij, tot timing."
Voor hij aan het project be
gon had Frank technische ge
sprekken met collega's met vi
deo-ervaring en hij kon terug
grijpen op zijn opleiding voor
televisieregie. Vorig voorjaar
begon hij met Bettina Weller al
aan het maken van het draai
boek. „Zij heeft een 'drawing-
board' gemaakt, tekende shot
voor shot uit. Het is een rij
pingsproces geworden. Vanaf
de eerste opnamen tot het op
nieuw draaien van scènes een
paar dagen geleden hebben we
veranderingen aangebracht."
Het waren artistieke zowel als
praktische overwegingen die
leidden tot Franks experimen
tele aanpak. „Bij Miller speelt
de omgeving van de hoofdfigu
ren, een gezinnetje, een belang
rijke rol. Het gezinnetje woont
in een buurt, een buurt in een
wijk, een wijk in een stad, een
stad in een land; een steeds
grotere omgeving die van in
vloed is op dat groepje mensen.
Miller personifieert die omge
ving in buren, vrienden, figuren
van buitenaf. Voor al die rollen,
met soms een paar zinnetjes, ga
ik geen mensen vragen het hele
land door te reizen. Dat zou
ook te duur zijn. In plaats van
twaalf heb ik nu zes spelers."
Verder, en belangrijker, was
er de overweging dat het stuk
een soort documentaire is. Je
ziet het gezinnetje met die hele
'Umwelt' en een advocaat ver
telt wat er allemaal is gebeurd.
In de figuur van die advocaat
zag ik een televisiepresentator
van een praatprogramma. Van
het tv-idee kwam ik op video;
alles wat zich buiten dat kamer
tje afspeelt op video laten zien.
Het sluit aan bij het karakter
van Millers stuk, dat je kunt
zien als een sterke B-film, met
spannende ontwikkelingen en
een helder plot."
Theater van het Oosten,
'Van de brug af gezien'; 18 en
19 februari Theater aan het
Spui Den Haag.
MUZIEK RECENSIE
LIDY VAN DER SPEK
Rachrraninov's Liturgie opus 31, door "C
Sharp Minor" o.l.v. Elger Niels, met soli
door Marleen van der Weij, sopraan en
Rosalie Sloof, alt. Gehoord 12/2, Mare-
kerk, Leiden.
'Het is duidelijk dat de compo
nist geen enkele poging heeft
gedaan zijn muziek binnen de
stilistische conventies van de
kerkelijke leer te passen'. Zo
schreef een Russisch muziek
blad op 3 april 1911 naar aan
leiding van de eerste uitvoering
van Rachmaninovs 'Liturgie
opus 31' in Sint Petersburg. Dat
deze liturgie een te weinig ker
kelijk karakter zou hebben, te
veel op opera zou lijken, is na
de uitvoering in de Marekerk
door C Sharp Minor voor ons
onvoorstelbaar.
Al had Rachmaninov tijdens het
componeren van dit werk 'op
pervlakkig inzicht in de achter
gronden van de Russische or
thodoxe mis', dat. neemt niet
weg dat hij als kind talloze mis
sen met zijn geliefde grootmoe
der had beluisterd en ze vervol
gens goed in z'n kleine kopje
had gestampt. De orthodoxe re
ligie was hem met de paplepel
ingegoten. Gecombineerd met
zijn grote muzikaliteit is deze
Liturgie van de Heilige Johan
nes Chrysostomos (Gulden
mond) wellicht niet Russisch
Orthodox maar wel richting
Hemels geworden.
Die bovenaardse schoonheid
beleefde je vooral met ogen
dicht. Want een vreselijk ge-
exalteerd dirigent, hoe goed
ook bedoeld, leidt af. Mijns in
ziens reuze knap van het koor
om zó ingetogen te blijven zin
gen. Elger Niels lijkt een krui
sing tussen een acrobaat en een
voortreffelijke mimespeler van
de Kleinkunst Academie. Sub
tiele innerlijke overredings
kracht die dirigeren zo boeiend
kan maken zit niet in zijn data
base.
In ieder geval vindt C Sharp
Minor al zingend eigen wegen
om emotie om te zetten in in
drukwekkende sereniteit. Want
dót was het meest opvallende
aan deze uitvoering. Alle tek
sten, antifonen, dubbelkoren
worden met grote fijnzinnig
heid en diepdoorvoelde kracht
gezongen. Ópvallend mooi en
verheven wordt er omgegaan
met dynamiek en sfeer. In onze
oren is deze liturgie nergens
onbeschaamd romantisch of
opera-achtig.
Het dubbelkoor wordt gedra
gen door een kernploeg van
vier solisten, min of meer ver
sterkt door een schaduwkwar-
tet. Deze werkelijk schitterende
kern bestaat doodgewoon uit
leden van het koor, maar is
uniek in loonvorming en geza
menlijk coloriet. De tenor blijft
tot in de hoogste noten zuiver
en prachtig van kleur. De so
praan zingt als de eerste, de
béste voorjaarslijster zonder
enige vibratie, simpelweg. De
alt is zilverlicht, en behoudt in
alle registers een zélfde exoti
sche glans. Deze drie stemmen,
inclusief het voltallige wonder
schone koor, worden gedragen
door een authentieke 'Wolga-
bas' met zo'n uitgebalanceerde
aardedonkere bodemklank.
Alle positief geladen gevoelens
zingen je tegemoet: blijdschap,
vroomheid, eerbied, vertrou
wen. En dit alles voor een leek
althans in een schitterend gear
ticuleerde Russische taal. Ik zou
tegen Niels willen zeggen: schil
der eens met een fijner penseel,
wellicht verwijst deze liturgie
dan regelrecht naar de hemel.