'Uitgeleerd, dat ben ik nooit' 7 77-jarige Ming Govaars-Tjia promoveert 932 ZATERDAG 11 DECEMBER 1999 Ming Govaars-Tjia: „Er is niemand meer verwonderd dan ik." Een leven lang leren. Wie kan het motto van het Nederlandse onderwijs beter verbeelden dan Ming Govaars-Tjia uit Oegstgeest. Meer dan 25 jaar loopt ze rond op de universiteit. Ze studeerde afin de filosofie, kunstgeschiedenis en sinologie. Donderdag 16 december promoveert ze, 77 jaar oud, op een proefschrift over het onderwijs aan de Chinese bevolkingsgroep in Nederlands- Indië. Dat geeft voldoening, maar het vervult haar allerminst met trots. Er zijn vrouwen die honderdduizenden luiers hebben gewassen, die honderdduizend aardappels hebben geschild, duizenden nachten hebben gewaakt bij bedjes waarin hun zieke kinderen lagen. Voor hen is er geen doctoraat... e streelt liefdevol de cello. In m bruikleen gegeven door een vriendin, wier dochter was ge stopt met spelen. Het instrument rust op zijn zij tegen een kastje met boeken. Haar leer meesters. Met de lessen in muziek ging tien jaar geleden een droom in vervulling. De boeken verwierf ze moeizaam, een voor een. Het leven speelt een plagerig spel met Ming Govaars-Tjia. Hard werken, weinig kansen. Pas op haar 77ste bekroont ze haar zoek tocht naar kennis en verwerft ze de status van zeer geleerde vrouw. „Er is niemand meer verwonderd dan ik. Dat, gezien mijn nederige uitgangspunten, ik mag en hoop te promoveren. De drang tot leren heeft ieder mens. Anders waren er geen computers, vliegtuigen en e-mail, toch? Stu deren is een gevolg van willen leren. Het is een voorrecht dat ik dat op mijn oude dag nog kan en mag doen. Als crisiskind was daar niet veel kans op. Eigenlijk is het een wonder dat het nog ooit zover is gekomen. Na een jaar hbs in Batavia moest ik alweer van die school af. Mijn vader kon het school geld niet opbrengen. Vijftien gulden per maand, daar kon je toen een halve maand van leven. Ik moest eigenlijk gaan werken, maar ik was zo verdrietig, dat mijn vader me naar de handelsschool stuurde. Die was goedkoper. Mijn verhaal is helemaal niet bij zonder hoor. Honderdduizenden kinderen gingen helemaal niet meer naar school. Mijn vader was journalist, boekhandelaar en uitgever tegelijk in Padang, waar ik ben geboren. Ik was in zijn ogen voorbestemd om arts te worden. Als ik een Europees kind was geweest, had ik voor niets en niemendal naar school gekund. Indische kinderen moesten altijd schoolgeld betalen. Discrimi natie? Ach, dat was nu eenmaal zo. Waar had het gouvernement al die scholen vandaan moeten halen? Er waren honderdduizenden Chinese en miljoenen Javaanse kinderen. Daar waren eenvoudig geen scholen voor, dus bleef het onderwijs voor de welgestel- den. We hadden drie werelden en school was de Hollandse wereld. Tussen de overwegend blonde kindertjes was ik een uitzondering. Toch heb ik dat nooit raar gevonden. Ik voel de me daar gewoon op mijn gemak. Buiten was de Indische wereld, daar werd ik altijd uitgejouwd. Er bestond nauwelijks contact tussen de bevolkingsgroepen onderling. Thuis was de confusionistische wereld. Je moest heel beleefd zijn en nooit je stem ver heffen tegen je ouders of oudere broers en zussen. We hadden een groot gezin en als goede Chinese meisjes moesten mijn zusjes en ik helpen in de huishouding, dat was een deugd. Ik herinner me dat we een keer de sperzieboontjes lukraak in ongelijke stukjes hadden gebroken voor we ze in de pan gooi den. 'Dit zou Confusius nooit goedgekeurd hebben', zei mijn vader. De bedoeling was dat we leerden om iets goed te doen en niet slordig. Nu gaan mijn boontjes altijd onge broken in de pan. Ik doe zoveel wat vroeger niet mocht. Dat is wel leuk hoor." Leergierig „Toen ik van de handelsschool kwam was ik zestien en blijkbaar rijp voor een baan. Ik solliciteerde bij een handelsfirma, waar ik 75 gulden per maand zou verdienen. Dat was heel wat voor een jong meisje. Maar ik kon ook voor veertig gulden op het schoolkan- toor van de hbs gaan werken. De directeur van die handelsfirma moet gedacht hebben dat ik te lui was om te werken toen ik hem vertelde dat ik voor het schoolkantoor koos. Maar ik was nog zo'n kind en ik voelde dat ik nog wat te leren had. Ik had visioenen van school en vereenzelvigde dat met leren. Een kind van zestien toen, is te vergelijken met een kind van misschien negen jaar nu. Zeker een Chinees meisje. Wij werden zo be schermd opgevoed! Het was al heel wat dat ik buitenshuis ging om te werken. Die direc teur wierp mij voor de voeten dat iemand die in het leven vooruit wil komen, bereid moet zijn om 24 uur per dag zijn best te doen. En ik had niet het lef terug te zeggen dat ik nog zoveel moest leren. Op die school werd ik het verlengstuk van de amanuensis. Ik heb daar een alleraardig ste tijd gehad en het heerlijke was: ik kreeg alle proefwerken op mijn tafel en ik heb, voor zover ik dat kon, alles gelezen. Zo pro beerde ik mee te leren. De schooldirecteur had in de gaten dat ik opleefde en hij liet me uit de bibliotheek van de leraren net zoveel boeken lenen als ik maar wilde. Die biblio theek was een puinhoop en ik vond het heerlijk om in mijn vakanties alles op orde te brengen. Ik heb heel wat afgelezen. Die man was zó aardig, als de school een presentex emplaar van een nieuw boek kreeg, dan bracht hij het mij. Zo spijkerde ik mezelf bij. Maar ik voelde mij een dief. Een dief van het gezin. Ik had 75 gulden kunnen verdienen en nu bracht ik er maar veertig mee naar huis. Vader en moeder hebben er nooit iets van gezegd. Maar ik heb toen een tweede baan genomen, van vier tot acht in, hoe kan het anders, een boekhandel, voor vijftien gulden in de maand. Daar leerde ik ontzettend veel over boeken. Maar het was tenslotte toch te zwaar. Daarna werd ik door de Stoomvaartmaat schappij Nederland aangenomen als steno typiste, voor 75 gulden per maand. Dat was natuurlijk weer een nieuwe leerschool. Van een meisje dat vers uit Nederland was geko men kreeg ik studieboeken, ik nam wiskun deles bij een student en van mijn vader kreeg ik alle presentexemplaren van boeken die bij de krant binnenkwamen. In de studiegids van Kluwer zocht ik al mijn mogelijkheden op: een sntk paradijs dat niet in mijn hereik lag. Waar wilde ik studeren? Leiden, ach, ik zou best tevreden zijn met Utrecht. Ik zat in het havenkantoor van Tandjong Priok, de haven van Batavia, en ik leefde al tijd mee wanneer er een schip aankwam of wegvoer. Dat was iets heel bijzonders. Maar toen kwam de oorlog en de haven was een doelwit van de Japanners... Opbouw Het waren ontzettend moeilijke oorlogsja ren. Daarna ben ik weer bij de stoommaat- schappij gaan werken. Alles moest van de grond af worden opgebouwd. Dat was dag en nacht werken. Veel Nederlanders kwa men uit de kampen en het is verbazend hoe ze zich er doorheen hebben geslagen. Ik heb ook mogen meedoen aan die opbouw - ik zeg: mógen meedoen. Die tijd heeft grote in druk op me gemaagt. Nog steeds lees ik er al les over; over generaal Spoor, de politionele acties, al is het hartverscheurend. Alles, be halve boeken over de kampen, daarvoor heb ik nog niet genoeg eelt op mijn ziel. Ik was intussen getrouwd met een zaken man. Vanwege Soekarno moesten we in 1958 halsoverkop het land uit. Op een schoen en een slof zijn we naar Nederland gekomen en in Den Haag gaan wonen. We hebben een kleine postzegelhandel gehad. Hij is overle den en eigenlijk ben ik met hem overleden. Meer wil ik daar niet over zeggen. Dat kan ik niet goed. Toen ik in 1974 naar Leiden kwam om te studeren, had ik het gevoel: nu gaan alle deuren van de tempel der wijsheid en kennis voor mij open. Maar ik had het mij veel te idealistisch voorgesteld. Ik was veel te gretig. Er was toen nog geen propedeuse en men had mij verteld dat ik al le colleges mocht volgen. Dus volgde ik alle studiums generale, alle bijvakken, alle keuze vakken. Ik was begonnen met sinologie, met een zwaar bijprogramma Japans. Aan het einde van het eerste jaar stond ik in al mijn enthousiasme op gemiddeld een 5,5. Daar om moest ik modern Chinees overdoen. Dat was een slecht begin, maar mijn kandidaats was al betor: ik haalde een zeven. Bijna altijd heb ik twee studies tegelijk ge daan. Alsof ik op twee paarden zat. Aanvan kelijk wilde ik na sinologie naar Amsterdam om kunstgeschiedenis van Oost-Azië te vol gen, maar ik hoorde dat die richting zou worden wegbezuinigd. Dus toen heb ik Chi nees op een laag pitje gezet en ben eerst naar Amsterdam gegaan. Daarna heb ik alsnog doctoraal Chinees gedaan, terwijl ik intussen aan wijsbegeerte begon. Helaas moest dat volgens de nieuwe stijl: alles opeengepakt in vier jaar. Ik wilde het liefst alle vier richtin gen volgen: klassieke oudheid, logica, cultu rele filosofie en metafysica. Bij wijsbegeerte had ik voor het eerst het gevoel dat ik echt iets studeerde. Voor Chi nees moest ik ontzettend veel leren, maar bij wijsbegeerte gaat het om inzichten en invals hoeken. Als oudste was ik onder de indruk van de jonge mensen die al zoveel hadden nagedacht, zoveel diepgang hadden. Op een gegeven moment kon ik het colle gegeld niet meer opbrengen. Het begon met 730 gulden, maar als je al een studie gedaan had, moest je meer dan tweeduizend gulden gaan betalen. Zoveel geld had ik gewoon niet. Is dat niet eng? Het lijkt Indië wel. Levenslessen Eerlijk gezegd heb ik er nooit aan gedacht dat ik zou kunnen promoveren. Ik wist wel dat op een proefschrift een promotie volgt, maar toen ik bezig was. was ik alleen maar bezig. In 1984 studeerde ik af bij professor Van Oort in Amsterdam, die zei: 'Het zou fijn zijn als u zou gaan promoveren op een Chi nees historisch kunstonderwerp'. En toen ik drie jaar later mijn afstudeerscriptie wijsbe geerte inleverde bij professor Blussé, zei die: 'Ik stel voor dat u hiervan een promotie-on derwerp maakt'. Nu is het dan zover. Het is net alsof ik datgene wat destijds niet lukte, alsnog heb gedaan. Als iemand die over dat punt is heengestapt. Natuurlijk kijk ik nu wel met oude ogen. Wat ik gemist heb, kan ik nooit inhalen. Maar uitgeleerd, dat ben ik nooit. Wat weet ik tenslotte? En vergeet niet, leren is iets zo omvattends, dat geen enkele school toereikend is. De grootste leermeester is het leven zelf. We hebben school nodig voor bepaalde vaardigheden, maar leren moeten we zelf doen. Als ik een boek lees, probeer ik te luisteren naar de echo die het bij mij oproept. Mijn eerste boek kocht ik van mijn salaris bij de stoommaatschappij: Also sprach Zarathustra van Nietzche. Dat werd in een catalogus aangeprezen als ein Buch für Allen und Kei- nen - een boek voor iedereen en niemand. 'Dat moet ik lezen', dacht ik en ik ben niet bedrogen uitgekomen." 0NN0 HAVERMANS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1999 | | pagina 51