'Stoer doen heeft ook zijn beperkingen' ZATERDAG 24 JULI 199S Carrie: „Politiek, daar begin ik niet Carrie: een opstandige vrouw Katten zoeken schoten, testen de nagelbestendigheid van het vloerkleed en proberen tussen de kindertekeningen door tevergeefs een kruimel te pikken van een chocoladecake die volgens de columniste eigenlijk die naam niet verdient. Buiten wiekt een politieheli- kopter brullend over de volkswijk Het Oude Westen. Carrie kijkt even op, overziet het ge cultiveerde natuurschoon in de achtertuin en speurt vervolgens de lucht af. „Mmm, ze ker weer een overval gebeurd." Haar gezicht klaart op als van onderen af dreunende bas tonen door het pand trekken. „Ha, de winkel is open." Zelf noemt ze het nog steeds een punk winkel, maar die vlag dekt de lading van de Black Widow allang niet meer. Groot gewor den door 'Surinaamse meiden' en nu vooral bezocht door 'jonge alternatieven' en 'Ma rokkaanse meisjes met lang haar' verkoopt de kledingzaak tegenwoordig ook 'mooie jurken en chique sieraden', promoot de eige naresse. „Zelf sta ik er niet zo vaak meer,.ben geen goede verkoper. Als mensen lastig zijn, zeg ik al gauw: 'Dan koop je het toch niet'. We ontwerpen zelf ook kleding. Heel af en toe, als ik vind dat ik te veel gepraat heb, ga ik kilometers maken op de naaimachine." Dat de zaak het vaker niet dan wel met Carrie moet döen, heeft voornamelijk te ma ken met haar huidige dagvulling. Ze schrijft en draagt columns voor in het VARA-radio- programma Spijkers met Koppen en voor Radio Rijnmond. Daarnaast werkt ze mee aan het tv-programma 'Ladies Only' en ver schijnen er regelmatig bijdragen van haar hand in de Straatkrant. Zoals het een goed columniste betaamt, spaart ze niemand. In weerwil van rectificatie-eisen bleef de direc teur van de sociale dienst voor haar een oet- lul, de vreselijke gynaecoloog die zuslief aan haar baarmoeder behandelde, kreeg pek en veren over zich heen. En natuurlijk was en is er Bram Peper, minister en ex-burgemeester van het mooie plaatsje Rotterdam. „Ik was blij dat-ie wegging, nooit begrepen waarom hij wat geworden is. Hij was een arrogante PvdA-regent. Nu hebben we Opstelten, een WD'er. Daar verwacht je alleen maar slech- tigheden van, maar hij is al in meer wijken geweest, dan Peper ooit heeft bezocht. Kort om, je kunt beter een goede WD'er hebben, dan een slechte PvdA'er. Den Haag hebben Pepers ziel." Haar politieke voorkeur zwalkt tussen Groen Links en de SP. „Maar ik ben ook nog steeds een beetje anarchist." Beide partijen hebben haar regelmatig gevraagd lijsten te duwen dan wel te trekken, maar daar begint ze niet aan. „Dan moet je te vaak compromissen sluiten. Niks voor mij." Een echt vak Carrie voegde zich medio jaren tachtig bij het columnistenfront nadat directeur Nico Haasbroek van Radio Rijnmond haar, een jonge Rotterdamse onderneemster, had ge ïnterviewd. „Hij vond dat mijn mening ook gehoord moest worden en vroeg me colum niste te worden. Maar daar had ik in het be gin helemaal geen zin in. Ik vond het volko men nutteloos, vertrouwde de radio niet, was ervan overtuigd dat ze in mijn stukjes zouden knippen. Ze hebben een half jaar lang geprobeerd me over te halen. Uiteinde lijk ben ik het .gaan doen en merkte ik pas hoe driftig ik was over bepaalde zaken." Zo vuurspuwend als in haar eerste stukken trekt ze niet meer tekeer, zegt ze, terwijl ze haar vlammende haardos schudt. „Het wordt natuurlijk op een gegeven moment Halverwege de veertig is ze, het eelt op haar ziel wordt dikker en harder. Toch kan columniste Carrie nog immer razend worden over de toestand in Nederland en daarbuiten. Zonder scrupules zet ze arrogante regenten te kijk, neemt ze gynaecologen te grazen, prijst ze de directeur van de sociale dienst het graf in en hekelt ze de willekeur in het asielbeleid. „Maar soms ben ik ook net een menselijk wezen.Carrie orakelt over God, familie, de dood en het klootjesvolk. ,,Ik probeer ze niet meer te overtuigen van hun ongelijk. Dan denk ik:fuck, ga maar uit mijn buurt. een vak. Het gaat niet alleen maar van rata- tatat." Maar van bepaalde kwesties gaat ze nog regelmatig 'over de rooie'. „Het asielzoe kersbeleid vind ik schandalig. Ik ken veel vluchtelingen, hoor hun verhalen en dan weet je pas wat er echt met hen gebeurt. Dat mensen drie jaar lang niets van de overheid horen en dan ineens mag de ene broer blij ven en moet de andere het land uit. De wille keur van die slordige ambtenaren, daar word ik pissig van. Vaak is het ook zo onnodig, weet je. Als ze het nou eens wat handiger zouden aanpakkèn. Bijvoorbeeld met die Marokkaanse jongens hier. Die zijn hartstik ke crimineel, lastig en vervelend. Als je er een beetje normaal mee zou omgaan, zou het niet zo uit de hand lopen. Maar nee, ze gooi en er gelijk politie op, die er meteen op los slaat. Ja, dan slaan die gasten tuurlijk terug." Vol mededogen beziet ze de jonge Marok kanen, ook al werd ze eens zo goed als aan gerand door een aantal van hen. In haar re cent verschenen boek Een keihard kusje („Mijn coming out als human being") be schrijft ze hoe ze door een groepje van vijf tien knapen een zijstraat werd ingedreven, hoe ze haar rok omhoog en haar panty om laag begonnen te sjorren. Ze wist zich uitein delijk door pure bluf te redden, met een ver haal over haar broers en vader die niet zou den rusten voordat ze elk Marokkaans ge slachtsdeeltje op sterk water naar de moskee hadden gebracht. „Het maakt niet uit of je wordt lastig geval len door Marokkaanse of andere jongens", verklaart Carrie haar ruime tolerantie. „Het blijft vervelend. Als je een keer gepakt wordt door Nederlandse knapen, dan schrijf je toch ook de hele bevolkingsgroep niet af?" Ze verwijt zichzelf wel dat ze soms wat al te veel vertrouwen in de mensheid heeft. „Laatst riep er een man op straat tegen me: 'Hé, psst, mag ik je kutje likken?' Ik draaide me nog om omdat ik dacht dat ik het niet goed verstaan had. Maar toen sloeg hij zijn jas open en zag ik dat het weer zo'n viezerik was. Dan word ik wel boos, maar vergeet te slaan." Rotterdam Haar accent is zo Rotterdams als de Euro mast lang is. Maar noem haar geen Rotter damse Carrie. „Dat klinkt zo Schele Bep- en Zwarte Riek-achtig. Ik hou van de stad. maar ben hier niet geboren. Dit is een wereldstad, zonder kapsones, met heel veel bevolkings groepen die door elkaar heen wonen. Toen ik jaren geleden voor een gesprek bij het JAC het station uitkwam, botste er een oude man tegen mij op. Ik zei: 'Sorry'. En die kerel ant woordde: 'Joh, krijg jij helemaal de tering'. Dat vond ik zo grappig! Dit is een te gekke stad, hier wil ik wonen, dacht ik. Binnen een half jaar sprak ik ook de taal. Altijd maar schelden." Haar wieg stond in Utrecht, in een ambte- narenwijk, waar de bellen nog werden ge poetst en de vitrage dicht genoeg hing om er goed doorheen te kunnen gluren. Ze was zes toen ze het geloof in God verloor. Dat was nadat ze in de kerk de pastoor half opgericht, met een pijp in zijn hand, opgebaard zag lig gen in zijn kist. God heeft het leven gelaten, dacht ze, nu staat de mens er alleen voor. Het was een standpunt dat ze nadien nim mer meer zou verlaten. „Dat mensen gelo ven, vind ik prima, moeten ze zelf weten. Maar het hele instituut kerk vind ik zo ver schrikkelijk moorddadig. Wat dié mensen al lemaal heeft aangedaan. Een voorbeeld: mijn moeder was niet zo heel erg gezond. Die wil de er na drie kinderen wel mee ophouden. Toen kwam de pastoor langs en vroeg: 'Zeg, er is toch niks aan de hand, het is al weer twee jaar geleden dat je een kind kreeg'. Hoe durft zo'n man?! En dat de katholieke kerk nog steeds zegt dat de pil niet geslikt mag worden en het condoomgebruik in Afrika verbiedt. Het mag toch niet zo zijn dat éen geloof mensen dingen op gaat leggen? Er is ook geen andere hogere macht die Carries ziel kan beroeren. „Nee, helemaal niks. Ik hou te veel van mensen en alles wat er op aarde is om te geloven. Ook die hele New Age is niet aan mij besteed. Zonnegroet, Tibetaanse meditaties? Hou toch op! Laatst zei er een jongen tegen me dat mijn chakra's niet klopten. Ik heb hem fijntjes verteld dat hij kon gaan wieberen. Aan de andere kant: als mijn moeder een kaarsje voor mij brandt, wanneer ik iets moeilijks moet doen, dan vind ik het toch schattig." Nieuwsgierig Het opstandige had ze volgens haar moeder als kind al. .„Mijn ouders zijn opgegroeid in een tijd na de oorlog dat de hele wereld nog maakbaar leek. Ze geloofden in een gelijke behandeling voor iedereen. Oneerlijkheid en ongelijkheid werden in extreme mate tegen gegaan. Ze waren niet socialistisch, maar let ten scherp op of we allemaal evenveel kre gen." In haar boek beschrijft ze hoe de Utrechtse ambtenarenwijk een Indisch gezin anders bekeek en zij tot het besef kwam dat in haar buurt veel klootjesvolk moest wonen. Ook haar moeder pakte met moeite een bord nasi van de Indische buurvrouw aan. „Ja, dat heeft me altijd bevreemd. Ik vind: mensen zijn mensen, ongeacht hun huidskleur. Ik was ook wel heel nieuwsgierig naar ze. Hoe doen anderen het? Dat was bij mijn ouders een stuk minder. Die hadden Nederland lie ver blanker gehouden, denk ik. Nu praten we er niet meer over, maar vroeger heb ik er veel ruzie over gehad. Maar zoals mijn ouders zijn er natuurlijk meer. Die hebben een fantastische Marokkaanse buur man, maar dat beïnvloedt niet hun negatieve beeld over Marokkanen. Laten we eerlijk we zen: elke bevolkingsgroep heeft zijn eigen et tertjes. Dat hoeven we na Feyenoord niet meer te vertellen, met al die blanke kaalkop pen die hier op de Coolsingel hebben huis gehouden. Toen ik die vernielingen zag, dacht ik: sinds wanneer is blank Nederland beter dan de rest?" Hoe tolerant ook, haar haat tegen het klootjesvolk is onmetelijk diep geworteld. „Ik heb een verschrikkelijke hekel aan mensen die letten op wat anderen krijgen. Waarom heeft hij een grotere auto, waarom verdient mijn buurman meer? Waarom krijgt die Ma rokkaan een huis? Ik vind het doodzonde van mijn tijd om met dat soort mensen om te gaan, probeer ze ook niet meer te overtui gen van hun ongelijk. Ik denk dan: fuck, ga maar uit mijn buurt." Haar betrokkenheid bij alles wat mens is, maakte dat ze koos voor een studie maat schappelijk werk bij De Horst in Driebergen, toentertijd nog 'een lekkere communistische opleiding'. Ze raakte als stagiaire verzeild bij het JAC in Utrecht en vertrok naar Rotter dam toen daar een JAC-post vrijkwam. „Ik werkte daar veel met zwervers. Het was full time en dat betekende dat ik ook 's nachts meldpunt was. Dus als de politie iemand had gevonden die ondergebracht moest worden, belden ze mij op. De laatste twee jaar heb ik geen nacht meer doorgeslapen. Dan ging om twee uur 's nachts de bel en stond ik al weer aangekleed om iemand op te halen. Mijn huis was ook aanlooppunt. Hoorde je tok, tok, op de deur. Ik haalde ze binnen, gaf ze een slaapzak met de belofte dat we het morgen wel zouden oplossen." Ze kan nu beter tegen dingen, zegt ze. „Ik ben toch bijna 45, heb veel meegemaakt. Toch wat meer eelt op mijn ziel gekregen." Niettemin kunnen ziekte en - een soms zelf gekozen - dood van dierbaren haar balans nog flink verstoren. Haar vader kreeg pros taatkanker en later botkanker. „Wat ik zo heel bijzonder aan de situatie vond, was wat voor trucjes je eigen geest uithaalt, óm voor al maar niet door te hebben hoe ziek hij is. Hoe vaak dacht ik niet: het is nu voorbij. En als hij vreselijk afviel: zo, pa doet goed aan de lijn. Je merkt dat je moeilijk kan accepte ren als je ouders, ook al zijn ze al zeventig, ziek worden. Dat je het heel oneerlijk vindt om iemand te zien aftakelen. Het was in no vember vorig jaar dat ik doorkreeg dat mijn vader het niet zou halen. In twee weken tijd was hij vijftien kilo afgevallen. Maar daarna is het proces tot stilstand gebracht. Een soort van wonder. Hij heeft van die cholesterolpil- len, waarvan de artsen in november hadden gezegd dat hij ze niet meer hoefde te slikken. De kans dat hij daaraan zou overlijden, was uiterst klein. Maar in februari moest hij daar weer mee gaan beginnen, want het ging zo goed met hem. Over mijn vader had ik in de Straatkrant geschreven. Een halfjaar lang werd ik aange klampt door onbekenden die me vroegen hoe het met hem ging. Zo'n reactie moet je wel van tevoren incalculeren." Ze heeft naar eigen zeggen nu geen problemen meer met het delen van haar privé-leven met een groot publiek. „Vroeger dacht ik: ik heet Carrie, mijn achternaam gaat je geen reet aan, waar ik woon ook niet, of ik kinderen of een vriendje heb, ook niet. 'Ik geef mijn giro nummer door, daar kun je geld op storten, de rest bekijken jullie maar', zei ik altijd te gen de VARA. Maar ja, op een gegeven mo ment ga je ook van die mensen daar houden. Je hoeft er niet zo stoer over te doen, dat heeft ook zijn beperkingen. Dan lijkt het net of je geen mens bent." Kinderen Behalve over haar vader schreef en sprak Carrie ook over Tommy, een jongen die bij haar in de winkel werkte en er voor koos uit het leven te stappen. „Hij was net twintig en had de avond daarvoor een mooi optreden met zijn band gehad. Dan weet je gewoon niet wat je overkomt. Om hen heen zwerm den veel meisjes en jongens van zijn leeftijd, die allemaal in dezelfde periode van onze kerheid en onduidelijkheid verkeerden. Ik vond dat het onze plicht was om heel erg voor hen te zorgen. De schade zo veel moge lijk te beperken. Na zijn begrafenis hebben we in het jongerencentrum een afterparty gegeven. Bands speelden zijn nummers, mensen droegen zijn gedichten voor. We hebben heel erg lopen tutten, opgelet dat we dicht bij elkaar zouden blijven. Maar er zijn nog twee vrienden Tommy achterna ge gaan." Carries zoon Slinger is nu negentien. Ze is zich terdege van deze 'gevaarlijke' leeftijd bewust. „Zelfmoordgedachten horen bij je adolescentie. Je hebt er zelf ook wel eens mee gespeeld, op je achttiende boeken gele zen over de zinloosheid van het bestaan. Zo'n gedachte zal bij Slinger ook wel eens bovenkomen. Het enige wat je kunt doen, is hem bijstaan, een beetje opletten en hopen dat het goed komt." Slinger woont nu op zichzelf. „Dat doen jongens van negentien. Maar, hij komt vaak eten. En voor Moeder dag kreeg ik van hem toch mooi een cd van de punkband Greenday." Carrie lieeft twee kinderen: naast Slinger is er Blixa, negen jaar oud. En dat terwijl ze vroeger honderdduizend procent zeker wist dat ze nooit kinderen zou willen. „Uit angst dat ik met ze thuis moest gaan zitten wach ten op manlief. Maar ja, toen kreeg ik een vriendje, die er wel zes wilde. We hebben het gehouden op twee. Samenwonen doet ze niet met hem. „Dat hebben we twee jaar lang geprobeerd, maar het werd geen succes. Sindsdien, en dat is 22 jaar geleden, wonen we apart. Je moet nooit over één nacht ijs gaan." Een jong katje van net twee maanden oud richt zich klagerig op tegen een tafelpoot. Carrie ziet vertederd op het beestje neer. „Klein is-ie, hè? Blixa wou er nog een katje bij en ik zei altijd nee. Deze werd bij de bo venburen geboren. Ze is elke dag gaan kij ken. Toen kreeg ik een briefje van haar: 'Als jij klein was, zou jij ook wel een klein poesje willen hebben. Nou ben ik klein en wil ik een klein poesje en mag het niet van jou'. Toen was ik om. Het is ook een redenatie waar ik niet tegenop kan. Ik ben niet zo standvastig." PETER KUIJT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1999 | | pagina 39