Het nut van het fruitvliegje Onweersbeestjes: zomerse lastpakken In Natura Chandra gaat röntgenbronnen ontleden WOENSDAG 21 JULI 1999 Wanneer het op een zomerna middag drukkend warm is en donkere wolken donder en bliksem voorspellen, doet zich soms een merkwaardig ver schijnsel voor. De lucht raakt ineens vervuld van duizenden zwarte insectjes, die overal op neerstrijken en schijnbaar zin loos rondkrioelen. We kennen deze beestjes als 'onweers vliegjes', maar van de aard of de samenstelling van de plot selinge zwermen beestjes we ten velen van ons feitelijk niets. Ofschoon de benamingen 'onweersbeestjes' en 'donder- beestjes' heel algemeen zijn, wordt door sommigen ook ge sproken van 'vliegende mie ren', 'knutjes' of'trippen' en hiermee heeft ieder van deze naamgevers een beetje gelijk. Als soort bestaan er namelijk geen onweersvliegjes, maar de bij zwoel weer optredende in- sectenzwermen kunnen in derdaad gevormd worden door elk van de drie genoem de soorten. Wat een trips is, weten niet veel mensen. Daar hoeven ze zich geenszins voor te scha men. Tripsen zijn immers piepklein, soms maar een mil limeter groot. Toch hebben we allemaal wel eens met hen van doen gehad. Die kennis making was niet aangenaam, want van de vliegjes die plots klaps in ons oog belanden, wordt een groot gedeelte ge vormd door tripsen. Door zelf in het tranende oog te wrie melen of door lijdzaam te on dergaan dat een ander onhan dig in de weer is met zakdoek of tissue, proberen we bevrijd te raken van de kleine last post, maar het ongerief is slechts een akkefietje in verge lijking met de ellende waarop een boel tripsen te zamen ons soms weten te trakteren. Terwijl wij op een benauwde zomerdag gelaten wachten op een verfrissende onweersbui, worden deze insecten levendi ger dan ooit. Massaal stijgen de tripsen op uit de begroei ing, om even later overal neer te strijken waar ze zich maar bevinden. Wanneer ze bij toe val op ons terecht komen, kunnen sommige tripsensoor- ten ons een rode, jeukende huid bezorgen. We denken dat we gestoken zijn, maar tripsen kunnen helemaal niet steken. Ze beschikken noch over een angel, noch over een steek- snuit, aangezien ze zich slechts voeden met al dan niet dood plantenmateriaal. Tripsenkenners beweren dat het de voetjes zijn die het hem doen. Aan de poten zouden, in plaats van normale insec tenklauwtjes, kleine prikblaas- jes zitten, die de voortbewe ging mogelijk maken over gladde oppervlakken, zoals bloembladeren. Vanwege deze prikblaasjes worden tripsen ook wel blaaspoten genoemd en het zouden deze blaasjes zijn die onze huid irriteren. In tegenstelling tot tripsen kunnen knutjes wel degelijk steken. Dat wil zeggen: alleen de vrouwtjes. Net als bij mug gen het geval is, leven de mannetjes van plantensap pen, terwijl de vrouwtjes bloedzuigers zijn. Op warme dagen vormen deze agressieve wijfjes grote zwermen, die zich vooral bij zonsondergang manifesteren. Ze ontzien geen enkel levend wezen. De wijfjes hebben immers een flinke bloedmaaltijd nodig om eie ren te kunnen ontwikkelen en storten zich op vogels, zoog dieren, reptielen en amfibie- en. Met zijn onbehaarde huid vormt de mens een wel heel gemakkelijke prooi. Boven dien zijn mensen nogal traag in hun bewegingen en hebben niet eens een staart om zich het kleine tuig van het lijf te houden. Heeft u dus te maken met venijnig stekende on weersvliegjes, rekent u er dan maar op dat het knutjes zijn, die ook 'knijsjes', 'knijtjes' of 'knaasjes' worden genoemd. De derde soort onweersvlieg jes zijn mieren. Dat mieren kunnen vliegen wist u mis schien nog niet en dat is zo vreemd niet, aangezien alleen de mannetjes gevleugeld zijn en slechts gedurende een kor te periode rondvliegen. Mie ren doen wijwei alles in het verborgene, maar voor de pa ring kiezen ze de open lucht. Om dit mogelijk te maken zijn de mannetjes uitgerust met vleugels, evenals het handje vol vruchtbare wouwtjes dat door een nest wordt voortge bracht. 'Koninginnen' worden deze wijfjes genoemd. Wanneer u onder een stoepte gel of een flink stuk dood hout kijkt, ziet u die gevleugelde mieren rondhollen te midden van het krioelende werksters volk. Op een warme zomerdag vliegen al die gevleugelde exemplaren uit, eerst de man netjes en vervolgens de konin ginnen, in een zwerm, die zo dicht kan zijn dat het wel een rookwolk lijkt. In de lucht pro beren de mannetjes te paren met de koninginnen, maar dat lukt slechts een enkeling als gevolg van het enorme man- nenoverschot. Zowel de gelukkigen als dege nen die een blauwtje hebben gelopen, keren weer snel terug naar het aardoppervlak. Over al scharrelen ze rond: op het gazon, op het balkon, op het tuinmeubilair, op de parasol, op uw zomerkleding, in uw haar. Wespen, andere vlees etende insecten en zelfs vogels komen meteen een maaltje halen. Het maakt de mieren mannetjes niet uit: ze zijn toch ten dode opgeschreven. Nadat ze hun functie in de voortplanting hebben vervuld is het met hen gebeurd. Zo wordt in de natuur met mannen afgerekend, terwijl de bevruchte koninginnen op weg gaan om een nieuw mie rennest te stichten en nog lang en gelukkig te leven. THEO SCHILDKAMP Worstelen met veel onopgeloste vragen BEN APELDOORN Precies 30 jaar nadat Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan zette, wordt de derde in een reeks van grote ruimteob servatoria van de Amerikaanse ruimte vaartorganisatie NASA gelanceerd: Chan dra. Zijn voorgangers heetten Hubble Space Telescope (HST) en Compton Gam- ma-Ray Observatory (CGRO). Chandra mag een mijlpaal worden genoemd gezien zijn ongekend scherpe blik op de kosmos: een röntgenblik. De lancering van Chandra naar een uitge kiende baan om de aarde stond gepland voor gisteren, precies drie decennia na de eerste maanbetreding, maar moest op het laatste moment worden uitgesteld. Chandra moet vooral informatie inwinnen over de stervensfase van sterren, waarbij ze vaak ontploffen en gigantische hoeveelhe den gas het heelal in slingeren. Dit nieuwe observatorium, dat meegaat in het laad ruim van een Space Shuttle, zal bijzonder scherp kunnen kijken in het stralingsgebied waar het speciaal voor werd gemaakt: het röntgengebied. Die straling komt van natu re ook in het heelal voor. Alleen moet moeder natuur daar wel heel erg tekeer gaan voordat spontaan röntgen straling vrijkomt. Op de plaatsen waar die straling ontstaat heersen dan ook extreme condities. Om daarover meer te weten te komen gaat Chandra de lucht in. Of liever gezegd: uit de lucht, want het ob servatorium moet waarnemingen gaan doen buiten de dampkring. Vanuit onze at mosfeer kun je namelijk niet scherp in het röntgengebied kijken. En scherp zal Chan dra zeker kunnen kijken, ongewoon scherp. Technisch moet er heel wat gebeu ren voordat je een goed beeld kunt ontwer pen in het röntgengebied. Röntgenstraling is immers veel energierijker dan bijvoor beeld gewoon licht en met een gewone gla zen lens of spiegel kun je röntgenstraling niet naar een brandpunt afbuigen om er een beeld van te ontwerpen. De 'spiegel' van Chandra bestaat daarom uit een groot aantal concentrisch ten op zichte van elkaar gelegen, in de lengte licht gebogen en speciaal gecoate metaalcylin- ders. Door het röntgen'licht' daar heel scherend op in te laten vallen, kun je het wèl afbuigen en in een brandpunt samen brengen. Bovendien is het met Chandra mogelijk om, met zogeheten röntgenroosters, spectra van röntgenbronnen te ontwerpen. Net als zichtbaar licht met een prisma of faserooster in zijn bestanddelen uiteen te rafelen is tot een spectrum (de natuur doet dat soms ook met behulp van regendrup pels in de vorm van regenbogen) kun je met een vernuftig röntgenrooster een rönt- genregenboog ontwerpen. Röntgenstraling komt zoals aangehaald in de ruimte vrij bij extreme processen. Bij voorbeeld uit de onmiddellijke omgeving van zwarte gaten en neutronensterren, uit de helder stralende kernen van zogeheten actieve melkwegstelsels en bij tal van ande re objecten. Dit soort processen herbergt nog vele raadselen. Het observatorium, dat ontworpen is om minstens vijf jaar onafgebroken te werken, kan röntgenbeelden creëren met een scherpte van een halve boogseconde. Dat is het hoekje waaronder een dubbeltje gezien wordt op een afstand van ruim zes kilome- CRYPTOGRAM Horizontaal: 1. Slechts een ouder voertuig (4); 4. uitzendbedrijf (5); 7. re volutie in een deftige buurt (7); 8. Zot in slaap (3); 9. Holte voor geld (3); 10. Er zijn niet veel mensen die tennissen (7); 12. Groente voor het hoofdgerecht (7). Verticaal: 2. Met hulp van Romeo (4); 3. Om het overblijfsel van een schild (6); 4. Begroten? (8); 5. het alternatief van een noot hoort niet (4); 6. Artikel van een paartje dat niet in bed ligt (6); 9. Geweldig, wat een explosie! (4); 11. Rendier (3). Oplossing van dinsdag: 1. wrak - waker - Wakker 2. tael - talie - Italië 3. maan - manga - Nagalm 4. krat - kater - Ka tern 5. teen - teren - Entree 6. doel - dolen - Lonend 7. edel - pedel - Poedel 8. arak - kraai - Afrika 9. naga - graan - Nagras 10. daas - smaad - DamastGe- vraagd woord: WINKELPAND REDACTIE MARGOT KLOMPMAKER EN SASKIA STOELINGA 023-5 i; Bij gebruikt zon als kompas Britse wetenschappers heb ben ontdekt waarom bijen niet uit koers geraken bij ster ke wind. Radar is gebruikt om de afgelegde routes te volgen tussen hun nesten en voedsel- gebied. Kleine sensoren, die 53 verschillende vluchten re gistreerden, onthulden dat de bijen hun route niet laten be ïnvloeden door sterke wind stoten. De wetenschappers, verbon den aan de Universiteit van Malveni in Worcestershire, ontdekten dat de bijen de zon als referentiepunt gebruiken. Tevens gebruiken ze de grond onder hen als oriëntatiemid del. Dit idee wordt gesterkt door de bevinding dat bijen die boven water vliegen, al snel de weg kwijtraken omd ze geen herkenningspunten onder hen kunnen waarne men. Kleine aanpassingen boven land worden continu gema om niet af te wijken van de plande route. Windsnelheii en richting hebben geen in vloed op de stuurmanskun sten van de bij. Wel bepaal windsterkte de vlieghoogte Hoe harder het waait, dest lager het insect vliegt. De o derzoekers hebben tevens i varen, via radarmetingen, i bijen sneller vliegen dan al werd gedacht. De kruissnel heid van een honingbij is ven meter per seconde. Aardappelen tegen hepatitis-B In Amerika is een ontwikkeld met daarin een vaccin tegen hepatitis-B. Dit eerste orale vaccin ter wereld wordt vanaf deze week getest op veilig gebruik orjjder ver plegend personeel van liet zie kenhuis in Buffalo: New York. De genetisch veranderde aardappel is ontwikkeld aan het Boyce Thompson Institute van de Cornell universiteit in Ithaca, eveneens in de staat New York. Wereldwijd zijn 'meer dan twee miljard men sen geïnfecteerd met het he- patitus-B virus, een belangrij ke veroorzaker van leverkan ker, dat jaarlijks ruim een mil joen slachtoffers maakt. „Er bestaat wel al een goe om hepatitis te voorkomen' zegt Charles Arntzen van hi onderzoeksinstituut. „Maai hoge kosten en het praktisc ongemak yan.de injectiena den zijn voor veel ontwikla Iirïgsfanderi een drempel, i we de ziekte wereldwijd wi uitbannen, zijn alternatievf 55 methoden van toediening hard nodig. Een oraal vactia' verhoogt de acceptatie, ooier het Westen." De studie, die111 zeven jaar bezig is, wordt file nancieel gesteund door de ie Wereldgezondheidsorganis 0 tie en een biotech bedrijf i het Engelse Cambridge. Maanvoeten Het is vandaag precies dertig jaar geleden dat de eerste men sen voet zetten op de maan. Die maandagmorgen om 3.56 uur Nederlandse tijd raakte Neil Armstrongs linkervoet het maanoppervlak, terwijl hij de historische woorden sprak: „That's one small step for a man, one giant leap for man kind." FOTO CPD Oranje bloemkool Een oranje bloemkool, gevon den in een Canadees kolen veld, kan belangrijke geneti sche informatie bevatten om de voedingswaarde van uit eenlopende gewassen op te peppen. Deze bloemkool maakt zoveel bètacaroteen - een oranje kleurstof in worte len en andere groenten - dat het anders normaal witte de len oranje kleurt. Bètacarot een behoort tot een klasse be standdelen die bekend staan als carotenoïden. Door bèta caroteen is de kans op het ontstaan van hart- en vaat ziekten beperkt evenals va1 bepaalde typen kanker. Hf!l1' tevens een belangrijke bro: 'r voor vitamine A. Veel ge\« 11 sen die een belangrijk dee vormen van het menselijk nu bevatten geen of nauw N lijks bètacaroteen. Molecu! IR bioloog Garvin, verbonden aan de universiteit van CoiMf in Ithaca, New York, hoopt zijn studie naar de oranje bloemkool zal leiden lot in l matie die nodig is om L' rijke gewassen als rijst ent we te verrijken met dit be standdeel. I HEINZ K£i& kM>&£TJ£ £tt t>r£TJ£ fATAT ZUV!SfiV Stt&rt-TarTAVttTST gtPVtV&S/SJ t*£7SOS OM>££rZ£Ortttr£££T/r£yt/Z££t/ COUteCTAttT ,&)£C£Mlat>A<l, 'trZV+ZL. G£t£> 'V VOOK i/Aawr7£0ae&£«!v traste Besmeur" ,f/£tteBiSBgvteocteC£trr'£££rMO „art maar pAtsftraas eeautsrit C/£S /£7S~reo£ it, ",Atsr#£rrs VA/tAtsrr£AP££S \£XKD£ MltteCft mc££hp£h w££££££re tteföu& Hij is slechts enkele millimeters groot. Zijn ledematen en zeker zijn organen zijn louter onder een microscoop te bekijken. En toch is de Drosophila Melano- gaster al honderd jaar het meeste bestudeerde organisme in de biologie. Hij staat beter bekend als het fruitvliegje. We kennen hem uit de gft-bak en hij heeft diverse familielijnen die al decennia in het laborato rium verblijven. Drosophila Melanogaster is de naam. Het is een piepklein vliegje, dat in het wild niet echt tot de bedreigde diersoorten behoort. Kijk maar eens in de afvalbak voor groente, fruit en dergelijke. Dat voor dit beestje in 's werelds laboratoria zo'n belangrijke rol is weggelegd, dankt het aan zijn geringe om vang en tamelijk ongecompli ceerde opbouw. Voor de lief hebbers van de Drosophila (klemtoon op de tweede o) zou je natuurlijk ook kunnen zeg gen dat dit fruitvliegje indertijd de domme pech had in het net van onderzoeker Thomas Hunt Morgan te vliegen. Vraagje een moleculair bioloog of er dit jaar een Drosophila-ju- bileum te vieren valt, dan luidt het antwoord: „Het is moge lijk." Het honderdjarig jubile um zal derhalve niet uitbundig worden gevierd. Sterker nog, niets duidt erop dat het heuglij ke feit op enigerlei wijze zal worden herdacht. Het tekent de gemeenschap van Drosophila- onderzoekers. Wat niet geheel en al aantoonbaar juist is, is de moeite van het vermelden niet waard. Toch is het heel aannemelijk dat ergens in het jaar 1899 het onderzoek naar het fruitvliegje is begonnen. De eerste experi menten staan op naam van de latere Nobel prijswinnaar Thomas Hunt Morgan. In 1901 verschenen diens eerste publicaties. Zeker in die jaren zal daar langdurig onderzoek aan vooraf zijn ge gaan. Maar de Drosophüa-ge- meenschap neemt liever 1910 als uitgangspunt. In dat jaar ontdekte Morgan de witogige vlieg. De beroemde publicatie 'Mechanismen van erfelijkheid' van Morgan en diens studenten van de Amerikaanse Columbia Universiteit vormt in de ogen van de onderzoekers het eerste echte wapenfeit van hun vroege collega's. In het moleculair-ontwikke- lingsbiologisch laboratorium van het Max Planck Instituut in Göttingen leven al sinds jaar en dag duizenden fruitvliegjes. Leider van het onderzoek Her- bert Jackie waakt over het we tenschappelijk onderzoek in deze afdeling van dit wereldbe roemde instituut. Er vallen No belprijzen te verdienen met de Drosophila. Dat blijkt uit de ge schiedenis van het onderzoek. Morgan beet het spits af. Een van zijn studenten Hermann Joseph Muller volgde in 1947. Hij ontdekte tijdens het onder zoek naar het fruitvliegje dat röntgenstralen mutaties veroor zaken in de genen. E.B. Lewis sleutelde aan het 'bithorax complex' van Dro sophila. Daar zit een overblijfsel van de evolutie, hetgeen Lewis tot uitdrukking wist te brengen. Dat resulteerde in een viervleu- gelige fruitvlieg. Het leverde hem de Nobelprijs in 1995 op. Datzelfde jaar kregen ook zijn collega's C. Nüsslein-Volhard en E. Wieschaus het felbegeer de laureaat voor hun eerste pu blicatie over het systematisch screenen van gemuteerde ge nen in de ontwikkeling van Drosophila. In stilte hopen de vele huidige on derzoekers ook op een nomina tie. Maar daarvoor moet wat ge presteerd worden. En er zijn meer kapers op de kust. Göttin gen is niet de enige plaats waar onderzoekers naarstig speuren naar de geheimen die het 'ge noom' van het fruitvliegje - de kaart waarin alle genen van een organisme zijn vastgelegd - nog in petto heeft. Over de hele we reld worstelen wetenschappers met nog veel onopgeloste vra gen. Het lijkt een Sisyfusarbeid. En waartoe leidt het? De farmaceu tische industrie - anders duide lijk in beeld bij het biotechnolo- gisch onderzoek - is niet bijster geïnteresseerd. Het fruitvliegje zal niet snel leiden naar een nieuw wondergeneesmiddel. Onderzoeker Urs Schmidt-Ott: „Ons onderzoek zal misschien uiteindelijk wel leiden tot toe passingen, maar dat is niet het doel. We proberen nu alleen greep te krijgen op een tamelijk complex organisme als de Dro sophila. Toch heeft het al tot re sultaten geleid, die meer inzicht geven in de werking van de ge nen in zoogdieren." Eén zo'n resultaat is de ontdekking van het gen dat de cellen opdracht geeft de ogen te ontwikkelen. Het gen bleek zowel in vlieg als in muis als in mens identiek. En zo manipuleren de onderzoe kers - ook in Göttingen - in ogenschijnlijk wrede experi menten. We zien foto's van fruitvliegjes met ogen op de plek waar de poten moeten zit ten en afbeeldingen van ratten zonder ogen. Drosophila Melanogaster is ook uit andere overwegingen een uiterst geschikt onderzoeksob ject. De voortplanting gaat snel. Een generatie vliegen neemt derhalve ongeveer een tijdsbe stek van twee weken in beslag. En in de beschermde omgeving van het lab is het nageslacht talrijk. Een vrouwtje legt maxi maal honderd eitjes per dag en gemiddeld tegen de duizend gedurende haar levenscylus. Interessant is ook het genoom van de fruitvlieg. De totale DNA-inhoud van een genoom van een organisme is ongeveer zestien miljoen base-paren. DNA bestaat uit een dubbele streng waartussen het DNA zich in 'basen' langs een 'wen teltrap' groepeert. Daarvan zor gen er twaalf miljoen voor de codering van de genen. Dro sophila telt tussen de twaalf- en vijftienduizend genen. Daarvan zijn er 3600 van levensbelang, hetgeen wil zeggen dat het uit schakelen van een van deze ge nen de dood ten gevolg heeft. Maar een fruitvliegje is taai. De uitschakeling van het belangrij ke gen dat de cellen 'vertelt' wat voor- en achterkant is, is voor elk ander organisme het subiete einde van het experiment. Op het Max Planck Instuut laat Marcos Gonzales-Gaitan echter een experiment zien waarbij een embryo van een fruitvliegje tot aan het larvestadium in le ven blijft ondanks het feit dat het 'voor- en achterkant-gen' is geblokkeerd. Het Drosophila-onderzoek mag voor een leek een tamelijk zin ledige bezigheid zijn, uit de fi nanciering van sommige on derzoekers blijkt al dat dit niet het geval is. Sommige onder zoekers worden bekostigd uit de pot voor het vastleggen van het menselijk genoom. Sommi ge genen blijken de evolutie te hebben overleefd en zijn het zelfde bij bacterie tot mens. Dat kan het speurwerk van het menselijk genoomproject aan zienlijk vergemakkelijken. Er vallen Nobelprijzen te verdienen met onderzoek naar het fruitvliegje oftewel Drosophila Melanogaster. FOTO MARTIJN DEJQEk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1999 | | pagina 10