'Ik wil elke keer
bewijzen dat ik
wat waard ben'
Ogen
Het is niet mijn gewoonte om bij
Van Dale te kijken hoe het moet. En
al helemaal niet als het gaat om
kinderkleding. Neem nou deze uit
spraak: 'Zo'n donkere japon oogt
niet voor een meisje'. Ik ben het
daar helemaal niet mee eens. Ik
vind: hoe donkerder hoe beter;
liefst helemaal zwart. Dat staat die
kinderen goed. Alleen die rare hoge
schoenen, die vind ik niet zo mooi.
Maar daar zegt Van Dale dan weer
niets over. Van Dale heeft zijn af
keer van donkere kleding trouwens
al heel lang. In de editie van 1904
lezen we al: 'Die donkere japon
voor dat jonge meisje, dat oogt
niet'. Nadien heeft het woorden
boek zijn mening verruimd; wat
vroeger enkel voor jonge meisjes
gold, geldt nu voor alle meisjes.
Als we nog oudere edities van Van Dale
bekijken, bijvoorbeeld die van 1872r de
enige die door meneer J.H. van Dale zelf sa
mengesteld is, dan zien we daar geen aan
wijzingen voor de kleding van de jeugd. Het
was dus blijkbaar een mening van een van
zijn opvolgers. Ieder zijn smaak. Opvallen
der is dat er in 1872 helemaal niets verteld
wordt over dat 'ogen'. Of zoals het toen ge
schreven werd: 'oogen'. Nee, ik zeg het ver
keerd; er staat wel iets over 'oogen', maar
dat lijkt allemaal niks op ons hedendaagse
'ogen'. Van Dale kende in 1872 wel een
werkwoord 'oogen', maar dat betekende:
'nauwkeurig toezien, waarnemen, in het
oog houden'. Dat is het. En verder niets. Ik
word nieuwsgierig.
Als ik het WNT erop nakijk, het Woorden
boek der Nederlandsche Taal (deel 7,
Ooi - Ooilam), dan worden me al gauw een
paar dingen duidelijk. Ten eerste dat er al
eeuwen en eeuwen een werkwoord 'ogen'
bestaat, met als betekenis 'zien, aanschou
wen; rondkijken'. Zo was het blijkbaar
vroeger. Men zei dus bijvoorbeeld: 'Soo ghy
naer den hemel ooght, peyst hoe ghy daer
komen mooght'. Ten tweede: toen dit deel
van het WNT geschreven werd, in 1893,
was dit nog gangbaar. Dat klopt dus mooi
met hetgeen Van Dale in 1872 zei. Ten der
de: over het hedendaagse ogen wordt er
nog niets verteld. Of toch, op het eind, in
een klein hoekje: 'Niet algemeen in gebruik
is 'oogen' in den zin van er goed uitzien'.
Aha, daar gebeurt het dus. Wat anno 1893
nog breeduit aan de orde komt (ogen
zien, kijken, enz.), is ondertussen verdwe
nen, en het moderne 'ogen' eruit zien)
duikt juist op.
De verandering in betekenis is nogal
groot. Het is gegaan van 'zien' naar een
soort van 'gezien worden', of althans 'eruit
zien'. Ook lijkt de verandering me in hon
derd jaar nagenoeg compleet. Die oude be
tekenis van 'ogen' was mij in elk geval com
pleet onbekend.
Het vierde ding dat me in het WNT op
valt, is trouwens dat daar in 1893 al dat
voorbeeldzinnetje staat: 'Die donkere ja
pon voor dat jonge meisje, dat oogt niet'.
Kennelijk later door Van Dale's opvolgers
overgeschreven.
De aanleiding om eens naar 'ogen' te
gaan kijken, is dat dit woord op 't ogen
blik zo geweldig in de mode is. Alles oogt.
En het is al lang niet meer altijd er goed uit
zien, maar algemener: eruit zien. Koenen
geeft als voorbeelden: 'een mooi ogend
karretje', en 'een kleine, maar stevig ogen
de man'. En Van Dale in zijn jongste editie:
'Zo'n bouwtekening oogt goed, maar als je
alles narekent klopt er niets van'. In de
krant van kort geleden: 'Hij betuigde zjn
vreugde samen met de iets minder vrolijk
ogende voorzitter van het organisatiecomi
té'. Zo ken ik het ook, en ik zou er niets bij
zonders aan zien, als het niet zo vaak ge
bruikt werd.
Maar zoals zo vaak, wanneer iets veel ge
bruikt wordt, dan verandert er iets aan.
Zo ook met 'ogen'. Tot nu toe werd het ge
zegd van zaken die je echt zien kon: een
mooi ogende fiets, een stevig ogende man,
een goed ogende bouwtekening en een
minder vrolijk ogende voorzitter. Dat lijkt
niet meer nodig. We komen nu ook zinnen
tegen als: 'de langdurige besluitvormings
procedures van het Europese Parlement
ogen saai en ondoorzichtig'. Die besluitvor
mingsprocedures, daar is niks aan te zien,
en toch kunnen ze ogen. Nu wel, maar het
valt me nog op. Van Dale zal trouwens zijn
mening over meisjeskleding, na honderd
jaar, echt eens anders moeten verwoorden.
Als hij tenminste volhardt.
ZATERDAG 12 JUNI
lennogende Gerard Sanderink leeft nog altijd even sober
Met een geschat vermogen van zo'n half miljard behoort Gerard
Sanderink (50) uit de buurtschap Lemselo tussen Rossum en 01-
denzaal tot de veertig rijkste mensen van Nederland. Groot ge
worden door overnames van IT-bedrijven; 1.750 werknemers op
de loonlijst. Gerard Sanderink is niet getrouwd en woont bij zijn
89-jarige moeder op de boerderij. „Als kind was ik een angstig
vogeltje.
eld als drek, maar het uitgeven
en er van genieten, ho maar.
Zuinig is het juiste woord niet,
zegt hij. Sober, dat wel, erg sober zelfs. Hij
rookt niet en drinkt nie't. Nog geen plakje
vleeswaar op brood, alleen wat kaas. 's
Avonds wil hij bij een glas fris nog wel eens
twee of drie pakjes Melba-toast wegknabbe-
len.
„Ik werk knetterhard en moet daarom
goed naar mijn lichaam luisteren. Moet me
heel erg beheersen. Als ik 's avonds gekke
dingen doe - ik bedoel, lekkere dingen eet -
moet ik dat de volgende morgen bezuren. Je
lichaam is heel gevoelig als je, zoals ik, voort
durend spanningen hebt."
Hij taalt niet naar status; rijdt in een gewo
ne middenklasser. Misschien zou de auto
wat luxer kunnen, ook al omdat de klanten
dat min of meer van je verwachten, zegt hij,
maar voor het overige zou hij niet weten
waar hij geld aan zoü moeten uitgeven. Kle
ren? „Je kunt maar een pak tegelijk dragen."
Gouden manchetknopen? „Wat een onzin!"
Vakanties? „Ik ben wel eens in Oostenrijk ge
weest. Maar als ik drie paleizen heb gezien,
hoef ik geen vierde meer.
Als je te veel weg bent of als je je te veel
bezighoudt met andere zaken dan je werk, is
dat niet goed voor het bedrijf. Dan zegt het
personeel: 'Het interesseert 'm niet meer'. Ze
zien je toch als de leider, als de man die de
lijnen uitzet. Achter die man lopen ze aan.
En als er onrust is, moet ik er zijn. Dan moet
ik zorgen voor stabiliteit."
- Je vermogen wordt geschat op 650 miljoen
gulden.
„Onzin. Het ligt ergens tussen de 400 en 600
miljoen." Ach, wat maakt het ook uit. „We
praten dan over de beurswaarde van de be
drijven. Het is niet zo dat geld op de plank
voor het grijpen ligt. De familie vindt dat ik
meer geld moet uitgeven. Maar waarom zou
ik dat doen. Ik vind dat nergens voor nodig.
Ze hebben er zich bij neergelegd, althans ze
zijn er gewend aan geraakt, dat ik toch niks
afschuif. Ze weten dat ik karakterologisch nu
een maal zo in elkaar zit."
- Maar wat doe je dan met al die centen?
„Dat geld heb ik nodig voor mijn bedrijven.
Dat heb ik nodig om verder te kunnen groei
en. Kost heel veel geld. Een paar miljoen is
niks. Ach, wat er na mijn dood met mijn cen
ten gebeurt, interesseert me niet. Ik vind dat
ook helemaal niet belangrijk. Wie weet maak
ik nog wel een testament, waarin ik mijn
broer en zusters netjes memoreer."
Hij staat aan het hoofd van de Sanderink
Groep, een houdstermaatschappij van een
tiental automatiseringsbedrijven, vooral in
het westen van het land. Begonnen in 1991 -
met 100 man van het slechtste deel van het
noodlijdende HCS - is ze met 1.750 werkne
mers en een omzet van meer dan 300 mil
joen gulden inmiddels een van de meest
vooraanstaande aanbieders van informatie
technologie in Nederland. Tot de groep be
horen bekende namen als Multihouse, Cen
tric, Ciob en Kramers Kramers, alle in de
afgelopen jaren overgenomen, al of niet ge
saneerd en zeer winstgevend gemaakt.
„Er is een tijd geweest", zegt Sanderink,
„dat men in de branche nogal schamper
over me deed en dat ik me miskend voelde.
'Daar heb je de Joep van den Nieuwenhui-
zen van de IT-sector', riep men, omdat ik be
drijven - met - een - vlekje overnam, ze sa
neerde en weer winstgevend maakte. Men
zag me als een straatvechter. Maar ik heb be
wezen dat ik wel wat in mijn mars heb. Men
doet nu niet vervelend meer. Ik zit tegen
woordig bij grote jongens als Hewlett Pack
ard en IBM aan tafel.
De jaren op de lagere school zijn heel
moeizaam verlopen. Ik ben drie keer voor
waardelijk overgegaan. Heb daardoor een
heel groot minderwaardigheidscomplex ge
kregen. Ik voelde me ook sterk achtergesteld
ten opzichte van de andere kinderen in de
klas. Daar kwam nog bij dat ik klein van pos
tuur ben; ik was een van de kleinsten van de
klas. Had geen spat zelfvertrouwen."
Zijn oudste zus - „Ik ben haar tot op de
dag van vandaag dankbaar" - zette door dat
hij na de lagere school naar de MULO ging.
„Die jongen moet leren", zei ze. Voor vader
en moeder hoefde dat aanvankelijk niet zo
nodig. Zijn broer was voorbestemd om later
de boerderij over te nemen, maar die had al
vroeg laten weten geen interesse te hebben.
„Dus zou ik boer worden. Niet dat ik dat nou
per se wilde, maar ik had ook niet zo veel ar
gumenten om tegen te zijn. Na de MULO
ben ik braaf naar de middelbare landbouw
school in Oldenzaal gegaan. Daar zeiden ze
na een jaar dat ik beter iets anders kon gaan
doen; ze vonden, gezien de ontwikkelingen
in de landbouw en de grootte van de boerde
rij, dat er te weinig toekomst was."
Sanderink ging naar de HTS in Bolsward
om voedingstechnologie te studeren. „Voor
mijn ontwikkelingis dat een heel belangrijke
stap geweest. Ik zag er als een berg tegenop
om uit huis te gaan. Weg uit Rossum, dat
was wat. Maar ik had geen keus. En als ik
mezelf voor het blok zet, heb ik gemerkt, lukt
het ook. In Bolsward kwam ik beter uit de
verf. Daar werd ik getraind in communiceren
in het Nederlands. In het begin werd ik van
wege mijn zwaar Twentse accent en mijn
lengte nog wel eens belachelijk gemaakt,
maar dat was snel voorbij toen ik een van de
beter presterende studenten werd."
Na het eindexamen koos hij voor een stu
die elektrotechniek aan de TH in Enschede.
„Mijn ouders waren niet bepaald enthousi
ast dat ik verder studeerde. 'Je hebt toch een
goede opleiding', zei mijn vader. Achteraf
stel ik vast dat hij veel van wat ik ondernam,
niet heeft zien zitten. Ik constateer dat zon
der hem ook maar iets kwalijk te nemen."
Schuringa, zijn'hoogleraar aan de THT, in
troduceerde hem na de afronding van zijn
studie bij uitgeverij Tijl in Zwolle. Hij werd er
belast met de introductie van het fotogra
fisch zetten. 'Leuk werk, maar het had niets
te maken met dat wat ik had gestudeerd.
Toch is het heel cruciaal voor mijn ontwikke
ling geweest. Ik heb er geleerd hoe je binnen
een bedrijf iets georganiseerd kunt krijgen.
En ik heb er ontdekt dat ik groepen mensen
voor ideeën kan winnen."
In 1978 werd hij ondernemer. Zijn collega
Hans Quellhorst, met wie hij een jaar inten
sief had samengewerkt bij automatiseerder
BSO, stelde voor een bedrijf te beginnen.
„Vrij ondernemen heeft me altijd getrokken.
Zo ben ik ook opgevoed. Aanpakken op de
boerderij was iets vanzelfsprekends. 'Niet
zeuren, maar doen'. Ik durfde het wel aan."
ICT, zoals het werd genoemd, werd een
succesvol software detacheringsbedrijf.
Quellhorst en hij vulden elkaar perfect aan:
Quellhorst was een goed ontwerper, een
vlotte commerciële jongen, hij een goed uit
voerder van zijn ideeën, een harde werker.
De samenwerking ging in de loop der jaren
echter steeds meer scheuren vertonen, zegt
hij, er waren veel problemen. Toen Quell
horst een deel van het bedrijf wilde verkopen
- „Hij wilde cashen, ik voelde daar niets
voor" - en dat ook daadwerkelijk doorzette,
haakte hij zwaar teleurgesteld af. ICT had
toen, eind 1991, 400 werknemers.
In die tijd zette hij ook een punt achter een
al acht jaar durende verkering. „Ik vind het
wel jammer dat ik geen vrouw heb", vervolgt
hij. „Ik hoef niet zo nodig getrouwd te zijn of
kinderen te hebben, dat niet, maar als je een
partner hebt, word je toch beter in balans
gehouden. Ik moet me nu dwingen om geen
Gerard Sanderink: „Ik vind het wel jammer dat ik geen vrouw heb. Ik hoef niet zo nodig getrouwd te zijn of
kinderen te hebben, dat niet, maar als je een partner hebt, word je toch beter in balans gehouden. Ik moet
me nu dwingen om geen randfiguur te worden." foto gpd carlo ter ellen
randfiguur te worden."
Sanderink vertelt uitvoerig hoe hij een
paar maanden na zijn breuk met Quellhorst
voor zichzelf begon en in de jaren daarna het
ene na het andere bedrijf kocht. Vele moei
lijkheden en tegenslagen. „Dat wil je niet we
ten, je zou vele pagina's nodig hebben als je
die allemaal afdrukt. Wat we allemaal niet
hebben moeten doen om de zaken gezond te
krijgen. Onvoorstelbaar zoals we hebben
moeten knokken en er aan hebben moeten
sleutelen."
- Je bent bikkelhard, wordt gezegd.
„Ja. Dus zal het ook wel zo zijn. Het zit ook
in mijn karakter. Ik ben hard voor mezelf en
daarom ook hard voor anderen. Maar ik ben
niet meedogenloos, al heb ik inmiddels vol
doende lef om te saneren. De eerste keer dat
het moest gebeuren, heb ik er drie maanden
over gedaan om het besluit te nemen en
toen nog eens drie maanden om het aan de
mensen te vertellen. Vreselijk. Niemand die
begrijpt wat er door je heen gaat.
Als ik nu moet reorganiseren, heb ik het
emotioneel al helemaal voor mezelf verwerkt
en verteerd. Dan sta ik er voor de volle hon
derd procent achter. Wat moet, dat moet.
Daarom zegt men dat ik een koude kikker
ben; de emoties zijn op dat moment ook in
derdaad verdwenen."
- Nooit bang dat de zaak nog eens uit elkaar
spat?
„Die angst is er voortdurend. Ik vraag, me
steeds af of de groei en het succes maar door
zullen blijven gaan. Er zijn soms periodes
van grote onrust onder het personeel. Vorig
jaar nog liepen er bij een bedrijf van de 120
mensen in een paar maanden veertig weg.
Vaak zijn dat ook nog de besten. Dan moet ik
alle zeilen bijzetten om weer stabiliteit te
krijgen. Spannend, hoor. Ik zit hier zondags
aan de keukentafel wel eens uren suf voor
me uit te staren en te zuchten. 'Komt het nog
weer goed'. Maar ik heb die spanning ge
woon nodig om maximaal te kunnen preste
ren. En als het dan lukt, geeft dat een gewel
dige kick. Mensen zeggen wel eens dat ik niet
kan genieten. Nou, reken maar dat ik dat
kan. Ik ben een heel subtiele genieter."
Hij is, geeft hij grif toe, verslaafd aan zijn
werk. Kan er geen afstand van nemen. Elke
morgen staat hij om vijf uur op; drie kwartier
later zit hij in de auto richting Utrecht, Gou
da of Leiden, 's Avonds tussen acht en tien
uur komt hij weer thuis. Dan neemt hij de
krant door en kijkt tv, bij voorkeur een Duit
se zender. „Of hee zit met zien neus in de
papieren", zegt zijn moeder, „Of hee zit veur
zich oet te kieken. Dan krie'j d'r gen woord
van."
„Ik kan daar natuurlijk best een apparte
ment kopen", zegt hij. „Maar ik weet wel ze
ker dat ik dan 's avonds verpieter. En het zou
er in een mum van tijd een zooitje worden.
Overnachten in een hotel is ook geen alter
natief: elke avond aan de bar... In de auto
kan ik tenminste nadenken over van alles en
nog wat. Dan valt niemand mij lastig. Ik heb
weliswaar een mobiele telefoon, maar die
schakel ik bijna nooit in. Ik wil niet gestoord
worden.
Het is ook uit loyaliteit tegenover mijn
moeder dat ik nog thuis woon. Ze heeft be
hoefte aan wat stabiliteit. Mijn zus woont
met haar gezin in het achterste gedeelte van
de boerderij, maar ik merk toch dat ze meer
behoefte heeft aan mij dan aan haar. Waar
om weet ik ook niet. Misschien omdat we
qua karakter heel sterk op elkaar lijken.'
Sanderink verhaalt van het ernstige hartin
farct dat hem trof op zijn 26ste. Het gebeur
de in een periode dat hij met van alles en
nog wat bezig was en nauwelijks resultaat
zag. Grote ontevredenheid was het gevolg.
Voordat hij het in de gaten had, lag hij in het
ziekenhuis 'aan allerlei slangen en monito
ren'; wekenlang was hij uit de running. „Ik
heb er een permanente onzekerheid over
mijn fysieke gesteldheid aan overgehouden.
Ik kom er niet meer van los. Elke keer als ik
een pijntje zus of en pijntje zo voel, denk ik:
'Het zal toch niet eh....kanker zijn?', ik ben
als de dood voor ziektes en kwalen. Het is
gewoon een obsessie."
- Ga toch lekker genieten van je miljoenen.
„Kan ik niet. Ik heb dat harde werken ge
woon nodig; moet een doel in mijn leven
hebben. Ik bestrijd er mijn angsten en onze
kerheden mee. Gisteren voelde ik weer wat;
ik ben in de tuin gaan spitten; weg pijn.
Ik ben een type dat elke keer wil bewijzen
dat hij wat waard is en dat hij wat kan. Ik wil
gewoon laten zien dat ik meer in mijn mars
heb dan mijn omgeving ooit voor mogelijk
heeft gehouden. Okee, ik heb me al lang be
wezen. Maar het zit zo diep. Al vanaf mijn
jeugd."
RINDERT PAALMAN
JOOP VAN DER HORST
universitair docent Nederlands