'Er zit een fabriek van beelden in mij' 7 ZATERDAG 27 FEBRUARI 1999 Co Westerik en zijn hang naar mensen Vingeroefeningen Op 2 maart wordt de Rotterdamse kunstenaar Co Westerik 75 jaar. Voor drie musea is dit aanleiding om hem te eren met een tentoonstelling. Teylers Museum toont getekende zelfportretten, in het Haags Gemeentemuseum is grafisch werk te zien en het Huygensmuseum Hofwijck, Voorburg, brengt schilderijen en tekeningen uit de collectie van Frits Becht, een belangrijke verzamelaar van Westeriks werk. De getekende zelfportretten zijn een bijzondere gelegenheid om deze kant van Westeriks oeuvre te leren kennen. Want de krabbels en schetsen waren eigenlijk nooit voor de buitenwereld bestemd. „Ze bieden een inkijkje in mijn werkwijze", zegt Westerik. o onschuldig als de voorstelling is, zo indringend is het schilderij Snijden aan gras van Co Westerik. Het beeld van het schilderij wordt gedomi neerd door twee vingers en een randje gras sprieten, waaruit een halm naar voren steekt. De halm raakt één van de vingers. In de huid van de vinger is een sneetje ontstaan. Wat getoond wordt, is het moment van snijden. Het rozige wondje is zo vers, dat er nog net geen bloed uit gulpt, maar dat kan elk mo ment gebeuren. Een kunstwerk dat jaren ge leden onder de aandacht kwam toen de NS het opnam in de serie waarmee treincoupés worden verfraaid. Het is een pijnlijk en ook intrigerend beeld. Hoe kan iemand zich snijden aan gras? Gras is zo mogelijk een nog zachter materiaal dan de menselijke huid. Wil je je snijden aan gras, dan moet je een wel erg zachte huid hebben. Hierin - én de monu mentale wijze van uitvergroten - ligt de kracht van dit schilderwerk: de uiterste kwetsbaarheid van een mens. We zijn teer der dan gras. De maker, Co Westerik, heeft zijn eigen vinger als model gebruikt. Het schilderij be rust dan ook op een eigen ervaring, vertelt hij, toen hij zich jaren geleden eens neervlei- de in het gras - en zich sneed. Sindsdien heeft hij deze belevenis meerdere malen in een schilderij verbeeld. Westerik houdt zich, als kunstenaar, al zijn hele leven bezig met het menselijk lichaam en de eigenschappen van de menselijke na tuur. Doorgaans doet hij dat in het laborato rium van zijn atelier. Als studieobject ge bruikt hij dikwijls zichzelf. Het zelfportret is dan ook goed vertegenwoordigd in zijn oeu vre. Niet zozeer in de vorm van schilderijen of uitgewerkte tekeningen. Maar yooral als getekende schetsen, krabbels, kortdurende studies. Westerik: ,,Het tekenen is voor mij als het doen van vingeroefeningen. Zoals een violist dagelijks zijn toonladders speelt. Door te te kenen oefen ik mijn handvaardigheid als kunstenaar. Men vraagt mij wel eens: waar om zelfportretten? Weet je: een levend mo del krijgt er op een gegeven moment de schurft in. Maar mijn eigen gezicht is er al tijd. Eindeloos zit ik voor de spiegel. Kijkend hoe er kleine veranderingen in mijn huid op treden. Nieuwe rimpeltjes ontstaan. Uren lang bestudeer ik hoe mijn neus in elkaar zit. Ieder zelfportret is hierdoor als een nieuwe ontmoeting. Mijn tekeningen zijn in wezen onderzoe kingen naar de natuur. Zoals je dat op een botanische manier met planten kunt doen. Jarenlang heb ik op de academie lesgegeven in figuurtekenen. Door het tekenen van een neus, handen of voeten begrijp je pas hoe het lichaam in elkaar zit. En als je de mense lijke figuur kunt tekenen, kun je ook een boom tekenen. Gelukkig is deze vaardigheid weer aan het terugkomen in het kunstonder wijs." Proces illustraties pr Zelfportret met open mond, 1985, olieverf op paneel. idee. Iedere druppel verf of olie betekent als het ware een verliespost in mijn hoofd. Maar helemaal lukken doet het me nooit. Hoe hard ik ook blijf klooien. Mijn hele leven als kunstenaar ben ik bezig die 60 procent op te krikken naar 75 procent. Als ik denk dat ik er klaar mee ben hang ik het schilderij ergens op, bijvoorbeeld in de woonkamer. Daar kan het uithangen. Als ik er niet meer zo op gefocust ben, komt het tot rust. Het krijgt een eigen leven. Dan is het af." Uiteindelijk gaat het niet om de vorm, zegt Westerik. Het is de geest in het werk die voor op moet staan. ,,De vent is belangrijker dan de techniek. Voor een kunstenaar is zijn beeldende vennogen het belangrijkst: datge ne wat hij met zijn techniek teweegbrengt in het binnenste van de toeschouwer. Welke klap krijg je, of welke aai over de bol? Dét is het. Daarom ben ik ook tegen kunst die uit sluitend wil behagen. Het is zo verleidelijk om decoratieve kunst te maken." De thematiek in zijn werk, de geest dus, is door de jaren heen vrijwel hetzelfde geble ven. Westeriks onderwerp is de mens, en hij schuwt geen enkel menselijk aspect in zijn schilderijen en tekeningen. Zaken als angst, kwetsbaarheid en machtsmisbruik bijvoor beeld spelen een belangrijke rol in zijn werk. De hoeveelheid voorstellingen van mensen in benarde situaties of (te) kleine ruimtes is opvallend groot. Een kind dat door schadu wen belaagd wordt. Een vrouw die opgeslo ten lijkt in een kast. „Dat is een heel menselijke thematiek", zegt hij. „We hebben er allemaal mee te ma ken. En ik ben een vertolker van dergelijke beelden. Het zijn situaties die ik zelf, lijfelijk, beleefd heb, en die diepe indruk op me heb ben gemaakt." Een ander terugkerend onderwerp in zijn werk is het orgaan, het vlees, de huid. „Weet je wat het is: al die dingen bleven vroeger verborgen, ze bleven altijd achter gesloten deuren. Zoals seksualiteit. De dingen onder de huid. Ik heb bijvoorbeeld een mannen- been geschilderd met een opgekropen broekspijp, zodat je een bloot stuk onder been ziet. Ik hou ervan achter de coulissen te kijken. Dat heeft me altijd geboeid." Veel is terug te voeren op angsten opgedaan in zijn kindertijd, zegt hij. „Er zit een fabriek van beelden in mij." Zieken en stervenden zijn meerdere keren door Westerik afgebeeld. Het is bijna een apart thema binnen zijn oeuvre. Westerik: ,,Ach, zoals de patiënten in een ziekenhuis liggen, vreselijk toch? De zus ter die monter roept: 'Meneer Jansen, het valt best wel mee! Wat zijn dat nou weer voor een urinevlekken in uw pyjama?' Dat zijn dingen die mijn ziel verscheuren. En ik wil het in mijn werk laten zien. Dat is natuurlijk hovaardig, egotripperij. Want ik zadel andere mensen met mijn gevoelens op." Relativeren De 75-jarige lijkt niet erg onder de indruk van zijn leeftijd. Als de telefoon gaat springt hij op en huppelt hij naar een ander deel van de kamer alsof hij zich aan het voorbereiden is voor een binnenkort af te leggen mara thon. „Men kankert wel op de ouderdom, maar ik vind het leuk", laat hij weten. „Het ouder worden ervaar ik als een soort bevrij ding van kleinigheden. De dingen die er niet toe doen kan ik tegenwoordig relativeren." Hij vertelt dat reproducties van het schil derij 'Snijden aan gras' ooit door de NS uit de treinwagons werden verwijderd, nadat reizigers hun beklag over de confronterende voorstelling hadden gedaan. Westerik: „Ik graaf natuurlijk dikwijls in lagen van het be staan, waar veel mensen niets mee te maken willen hebben. 'Nee jongen', zeggen ze dan, 'daar wil ik niet aan hoeven denken!' Het gaat mij om algemeen menselijke ge voelens. Ik vind het zó fascinerend, hoe een pigment korreltje of een druppeltje olie een emotionele reactie bij een toeschouwer ver oorzaken kan." WIM DE WAGT Tentoonstellingen: De getekende zelfportretten van Co Westerik; Teylers Museum Haarlem, 6 maart t/m 30 mei; Westerik en Becht: een weerzien op Howijck, Huygensmuseum Hofwijck, Westeinde 2a, Voorburg, t/m 19 maart; Grafiek van Co Westerik, Haags Gemeentemuseum, 2 maart t/m 2 mei. Zowel bij de tentoonstelling in Teylers Museum als die in Huygensmuseum Hofwijck verschijnt een catalogus. Voor historische technieken en de geschie denis van de kunst heeft Westerik in het al gemeen een grote belangstelling. Maar an ders dan bij de meeste van zijn collega's houdt zijn interesse in het verleden niet op bij de vernieuwingen uit het begin van deze eeuw. Westerik kijkt veel verder terug. Zijn grote voorbeelden zijn de Vlaamse Primitie ven, met name Jan van Eyck en Rogier van der Weyden, en de schilders van de Italiaan se Renaissance, zoals Piero della Francesca. Hij vertelt hoe hij, toen hij begon als kun stenaar, geboeid raakte door deze meester schilders uit de vijftiende eeuw. „De schitte rende helderheid van die schilderijen! Ze za gen eruit alsof ze gisteren gemaakt waren. Dankzij de temperaverf waren ze kraakhel der en veel minder vergeeld dan olieverfdoe ken." In de portretten en scènes met bijbelse fi guren trof hij een 'grote stilte' aan, zegt hij. „Stille mensen in een kamer of een land schap. Ik zag een surreëel element in die gekke poppen van de Vlaamse Primitieven. Iets dergelijks hoop ik ook in mijn eigen werk aan te brengen." De kennismaldng met dit werk was van grote invloed op zijn ontwikkeling als figura tief kunstenaar. Westerik is een van de wei nige na-oorlogse kunstenaars die zich over een periode van zo'n vijftig jaar staande heb ben weten te houden met deze traditionele manier van werken en hiervoor veel waarde De vraag wanneer een schil derij af is, prikkelt hem. „Die vraag had je nooit moeten stellen", roept hij uit. Hij tuit zijn lippen en denkt na. „Het begint met een idee, een ge voel, een sensatie. Eerst in mijn hoofd. Dan maak ik een schets. Uiteindelijk ga ik over op schilderen. Naarmate ik verder kom verlaat het idee mijn hoofd. Het schilderij wordt 60, 70 procent van het Zelfportret, 1950, pen. ring kreeg van museumdirecteuren, kunst critici en verzamelaars. Tegelijk met zijn keuze voor een figuratie ve werkwijze, ging hij op zoek naar de tech nieken en materialen die de oude meesters hanteerden. Hij ontdekte de schrale zuiver heid van temperaverf en de systematische, bijna planmatige manier waarop een schil derij opgebouwd kan worden. De uiterst zorgvuldige en geduldige ma nier van werken die hiervoor nodig is, past wel bij hem, verklaart Westerik: „Ik ben lang aan het donderjagen met een schilderij. Aan het schuren, herzien. Ooit heb ik geprobeerd sneller te werken. Maar mijn langzame, 'slij pende' methode blijkt toch het beste eindre sultaat te geven. Als ik bezig ben neem ik een aantal belangrijke beslissingen voor ik de de- fintieve vorm bereik. Dat kan niet als het werk snel en impulsief tot stand komt." Het gevolg is dat hij niet veel meer dan drie schilderij en per jaar maakt. „Bij mij gaat alles gestaag, het kabbelt voort. Ik heb een laadje in mijn atelier, vol met potlood schetsjes. Ze liggen te wach ten tot ze rijp zijn om als grondstof te dienen voor een compositie. Om je een idee te geven: er kan een ideeën- schets tussen zitten uit 1951. Toen durfde ik het niet aan om het uit te werken. Af en toe maak ik gebruik van zulke oude ideeën. Daarmee is ook het gebrek aan ontwikkeling in mijn werk verklaard." Zelfportret, 1974, inkt, pen en penseel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1999 | | pagina 47