ZATERDAGS BIJVOEGSEL De onopgeloste moord op ir. Guljé Leidsch Dagblad door CEES VAN HOORE VwcUo 7 iIUDCtlf kj'<le tiii ZATERDAG 30 MEI 1998 M M e schrijven 1 maart 1946. Een «v gure avond. Stuifsneeuw ver- andert het park De Leidse out in een kerstkaart. Een kerstkaart die reinig vrede inhoudt, zo zal later blijken. Te en tien uur belt er een vrouw aan bij de fa- lilie Guljé in de Van Slingelandtlaan 8, een lime villa tegenover het park. Ze is ongeveer ertig jaar, slank van postuur en draagt een cht hoofddoekje. Aan mevrouw Victoire uljé, die opendoet, vraagt ze of ze de heer uljé even persoonlijk kan spreken. Ze wil em een brief overhandigen. Mevrouw Guljé aat naar boven en waarschuwt haar man, ie daarop naar beneden komt. Terwijl me- ouw Guljé zich nog halverwege de trap be- ndt, hoort zij een schot en ruikt kruitdamp, ven later vindt zij haar man, achterover lig- >nd in de vestibule. De straatdeur is dicht trokken. Hevig geschrokken belt Victoire Guljé on- iddellijk de politie en de geneeskundige enst. In de ambulance op weg naar het zie- enhuis, overlijdt haar man. De laatste woor- en die hij uitbrengt: 'Toire! O, Toire!'. Met at koosnaampje voor zijn vrouw op de lip- pn sterft de ingenieur. Voorgevoel lie noodlottige avond staat bij de twee doch- }rs van Guljé in het geheugen geëtst. Elisa- jeth Guljé: „Mijn zuster en ik waren die vond bij de familie Colin, die net als mijn ader directeur was van de N.V. Hollandsche jonstructie Werkplaatsen in Leiden. Ik weet |et niet, maar ik had al een angstig vdorge- pel. Het was een macabere tijd, waarin veel ogenaamde verzetslieden voor eigen rechter peelden. Plotseling belde mijn moeder ons p met de mededeling dat mijn vader was leergeschoten. We zijn als de donder naar over luis gegaan; hij was op weg naar het zieken- pis. We hebben hem niet meer gezien. De blgende dag werd hij door de politie in een erzegelde kist thuisgebracht. j Maria Guljé, de zuster van Elisabeth, hui- pi als ze terugdenkt aan die avond. „Mijn poeder heeft de vrouw die aanbelde niet beer zien wegrennen. Naderhand is er tegen e politie verklaard dat er een rode auto met (oge snelheid is weggereden. Volgens de re- hercheurs moesten er meerdere daders zijn jeweest. De theorie was dat de vrouw mijn ader naar buiten had gelokt en dat daarna en man tevoorschijn was gesprongen om lem neer te schieten. Later viel het ons op dat het peertje m het ng luitenportaal het niet deed. Het was losge- jraaid. We hebben dat lampje toen gewoon teer vastgedraaid, maar het voorval wel ver- fld aan de politie. Er zijn geen vingerafdruk- on pn gevonden." d have Elisabeth Guljé vult haar zuster aan. „Mijn II ke poeder moest later op het bureau komen om pie vrouwelijke verdachten te identificeren, e herkende geen van de vrouwen als de mo- jelijke dader. Er was een verzetsvrouw bij die inu nog regelmatig tegenkom." ,s is Verdachten )e vrouw op wie zij doelt, vinden we in legstgeest. Ze zegt: „Ik stond bij de groente- us loer toen ze het over de moord hadden. Ik Ertelde wat ik ervan had gehoord. Toen ik nd the feer thuis was- werd ik opgehaald door twee pidse rechercheurs. Ze hebben me op het plitiebureau verhoord. Maar al snel bleek at ik niets met de zaak te maken had. Van pe twee andere vrouwen en van een con- I Guljé's zoon Eugène heeft één persoon al- |jd heel sterk verdacht. „Nee, ik kèn en wil u ijn naam niet noemen", zegt hij. „Omdat ik iet niet zeker weet. Hij is een jaar of vijftien fjnl bieden gestorven. In het begin van de oorlog ras hij lid van de NSB. Later, toen hij zag n relke kant het opging, is hij in het verzet ge- jaan. Mijn vader heeft hem na de bevrijding 'Hier pleeg je een moord vooreen dubbeltje', zei een Leidse rechercheur, nadat hij op de avond van 1 maart 1946 het zieltogende lichaam van ir. Felix H.E. Guljé had aangetroffen. Guljé, directeur van de N. V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen in Leiden en algemeen voorzitter van de Rooms-Katholieke Werkgeververeeniging, lag onderuitgezakt in het buitenportaal van zijn woning aan de Van Slingelandtlaan 8 in Leiden. Het portaal dat toegang gaf tot de voordeur werd door een haag van struiken aan het zicht onttrokken. De moordenaar die hem met een kogel in de borst had geraakt, wist door de felle sneeuwjacht te ontkomen en zou nooit worden gevonden. Deze 'laaghartige/! politieke sluipmoord' werd nimmer opgelost. De vraag daarbij: is er door de Leidse politie destijds wel echt naar de moordenaar gezocht? Villa 'Ten Hout', de woning waar zich het drama Guljé voltrok. Familie verdenkt 'het verzet' ernstig onderhouden over zijn gedrag. Wat zegt u? Of hij een bekend figuur was? Jazeker, voor Leidse begrippen tenminste wel." De kranten spraken de dag na de aanslag schande van deze schunnig-lajfe moord. 'Waar roofmoord uitgesloten moet worden geacht, kan het wel haast niet anders of hier zijn politieke motieven in het spel', zo schreef het Leidsch Dagblad. 'Het ligt niet op onzen weg om een oordeel uit te spreken over de houding en de gedragingen van den heer Guljé gedurende de bezettingstijd. Maar wel dient een woord van krachtig protest te wor den geuit tegen dergelijke WUd-West-metho- den.' En De Volkskrant schreef naar aanleiding van het condoleancebezoek van minister president Schermerhorn en minister van jus titie Kolfschoten aan de weduwe: 'De beide vertegenwoordigers der regering stelden zich op de hoogte van het feit dat ir. Guljé als kroongetuige gedagvaard zou worden in een strafproces, waarbij hij niet alleen zijn eigen onschuld zou hebben bewezen, maar door zijn mededelingen andere personen zou heb ben kunnen beschuldigen. De Justitie zal on derzoeken of dit de reden is van de moord op de ingenieur, van wien accountantsonder zoek heeft vastgesteld dat hij zich niet aan collaboratie heeft schuldig gemaakt.' Eugène Guljé: „Ik heb dat toen ook gele zen, ja. Maar om welk strafproces het nu ei genlijk gaat, nee, dat weet ik niet. Daarover heeft de politie ons nooit ingelicht." Orders uitgevoerd Uit het drietal dikke dossiers over het onder zoek naar economische collaboratie van de N.V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen te Leiden, blijkt dat het bedrijf inderdaad en kele orders heeft uitgevoerd ten behoeve van de Duitse Kriegsmarine en het Sonderkom- mando Fahrë. Maar uit een uitvoerig schrij ven van de directie komt naar voren dat het vooral de algemeen'bedrijfsleider is geweest, die zich heeft ingespannen om de bezetter van dienst te zijn. Door zijn gedrag konden de Duitsers zich in de jaren '43 en '44 'als meesters bewegen in de localiteitert van de fabriek'. De directie moest op zeker moment kiezen voor het verlenen van medewerking aan de 'Arbeitseinsatz', waarbij werkkrachten van de fabriek massaal naar Duitsland zouden wor den gestuurd, of voor het behouden van be drijvigheid in de fabriek zelf, al zou deze dan ten dele ten gunste van de Duitsers moeten komen. Men koos voor de laatste optie. In ju li 1944 gelukte het de directie de bedrijfslei der onder de wapenen te laten roepen. Ze moesten daarvoor een Duits officier voor 5000 gulden omkopen. Toen de bedrijfsleider afscheid nam van het bedrijf, hield hij een korte toespraak. Daaruit bleek overduidelijk de haat die hij de directeuren van de fabriek toedroeg. In Leiden gonsde het intussen van de ge ruchten. De N.V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen zou bommen, torpedo's en an dere munitie maken voor de Duitse oorlogs industrie. Ook de illegale pers probeerde het bedrijf zwart te maken. Zo schreef het ver zetsblad 'Kroniek van de Week' op 12 oktober 1944: 'Achter de schermen beweegt zich de heer Guljé die zich nu reeds voorbereidt om na de oorlog alles goed te praten en zodoen de hoopt nog een vooraanstaande figuur in het politieke leven te worden. Ook uit andere gegevens die ons ter beschikking staan, blijkt zonneklaar dat dit bedrijf van A tot Z rot is'. Maar in november 1944 neemt de Kroniek de beschuldigingen in alle haast terug. 'Onze insinuaties aan zijn adres waren op zijn minst genomen voorbarig'. Wat het blad wel goed meldde, was dat Guljé inderdaad plan nen had om een grote rol te gaan spelen in de Nederlandse politiek. Uit documenten die in het bezit zijn van zijn kinderen, blijkt dat hij een nauwkeurig uitgewerkte blauwdruk klaar had liggen voor het reilen en zeilen van de na-oorlogse maatschappij. Tijdens de begrafenis van Ir. Guljé nam de bekende verzetsman en vriend van de fami lie, Mr. J. Le Poole, het woord. Hij memoreer de in zijn toespraak dat hij veel te danken had aan 'het voorbereidend en inlichtend werk' dat wijlen Guljé voor hem had verricht bij het tot stand brengen van koeriersverbin dingen met Londen. Voorts zei hij dat hij als onderduiker bij de familie een tijd lang een gastvrije verblijfplaats had gevonden. „Mijn vader was zeer zeker niet Duits-vriendelijk", zegt Eugène Guljé met verwijzing naar onder meer de hulp aan onderduikers. Eugène raakte ooit op bijzondere wijze be trokken bij dat werk van zijn vader. Hij zegt daarover: „De zoon van onze huisarts was bij ons ondergedoken. Toen de Duitsers daarvan lucht hadden gekregen en de boel kwamen onderzoeken, dirigeerde mijn vader ze naar mijn kamer. Hij dacht waarschijnlijk: mijn zoon heeft toch weinig of niks op z'n kerf stok, die loopt geen gevaar. Maar ik werd ge arresteerd en moest naar Vught. Na mijn arrestatie werd ik op het politiebu reau in Leiden ondervraagd door die vreselij ke politiecommissaris Hoffmann. Daarna werd ik gevangen gezet: eerst in het Oranje hotel in Scheveningen en later in Vught. Ik heb maar vier of vijf dagen in Vught gezeten. Er was nog geen uitgebreide administratie bij de uitgang en ik zei tegen de bewaker: 'Het is voorbij. Ik ben nog te jong'. Ik kon zo de poort uit wandelen. Maar ik deed het in mijn broek van angst. Verzetsmensen hebben het mijn vader kwalijk genomen dat hij hen nooit zomaar geld heeft gegeven. Maar mijn vader zag ei niets in om groepjes avonturiers te spekken. Op een keer had het verzet de sleutel waar mee een belangrijke brug in Leiden werd opengedraaid, weggemaakt. De Duitsers vroegen aan de N.V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen of ze een nieuwe konden ma ken. Dat is toen gebeurd. Maar ja, je kon zo'n werkje traineren, blijven uitstellen, maar je moest op zeker moment toch doen wat de Duitsers zeiden. Deed je dat niet, dan was het meteen: paf, paf, paf! En als de HCW het niet had gedaan, was er wel een ander bedrijf ge vonden. Mijn vader woog een en ander ge woon goed tegen elkaar af. In onbezonnen en nutteloze verzetsdaden zag hij niets." Arrestatie Op 19 augustus 1945, nadat hij eerst was ge schorst in zijn functie als directeur, werd ir. Guljé door de Politieke Recherche Afdeling te Leiden gearresteerd en geïnterneerd in de Doelenkazerne. Op 26 augustus maakte hij in het geheim een rapport op van de toestan den in het interneringskamp. In dat verslag doet hij een boekje open over het gedrag van een kamparts. Hij schrijft: 'Tijdens de aanvra ge door een arts om ontslag voor een jong meisje dat ernstig diabeteslijdster was, zegt de kamparts: 'Politiek verleden speelt een grotere rol dan gezondheid'. En even verder op: 'Een patiënt met een blaasfistel, waar door de urine nog over de buik siepelt (deze man was uit het ziekenhuis gesleept) komt wel op de ziekenzaal, maar wordt niet ontsla gen, evenmin als een patiënt met drain, waaruit stinkende etter komt. Op de zieken zaal liggen tussen de gewone patiënten aller lei besmettelijke ziekten, zoals t.b.c., diphte- ritis, dysenterie. Van den heer Van Duin, lij dende aan de laatstgenoemde ziekte, is nooit de faeces onderzocht. Hij is op het laatste ogenblik voor zijn dood overgeplaatst naar hel Academisch Ziekenhuis te Leiden. Het sectierapport wees uit: t.b.c. van de ingewan den. De patiënt deed dagelijks ontlasting voor het bed op ondersteek op steel. Op de muur van een van de wc's stond daarna de naam van de kamparts geschreven met de tekst 'De beul van de Doelenkazerne. Het a.s. lijk'. Daarna is de kamparts op de ziekenzaal soepeler geworden'. Zo'n maand of drie later, op 9 oktober 1945, werd Guljé vrijgelaten. De schorsing werd echter niet opgeheven. Bovendien kreeg hij huisarrest opgelegd. Het onderzoek naar de collaboratie van de HCW duurde tot 3 januari 1947. De zaak werd geseponeerd en alle directeuren werden van rechtsvervolging ontslagen. Guljé heeft die gunstige uitslag niet meer kunnen vernemen. (Zie verder elders in dit Bijvoegsel). Ir. Felix Guljé. Deze foto werd af gedrukt op zijn gedachtenis prentje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1998 | | pagina 45