Een strenge God kwam
over de rivier
'Dit landschap
heb ik mij
toegeëigend'
Schrijver Jan Siebelink in het landschap van
zijn jeugd. De Veluwezoom, de IJssel en aan
de overkant, links naast Siebelink, het oude
veerhuis. foto's* renee de borst
Jan Siebelink (13 februari 1938,
Velp) is leraar Frans aan het Marnix
College in Ede en schrijver. Hij de
buteerde in 1975 met Nachtschade
en schreef daarna talloze romans en
verhalenbundels. Tot zijn bekendste
boeken horen De Herfst zal schitte
rend zijn (1980) en De overkant van
de rivier (1990), waarvoor hij in
1991 de F. Bordewijkprijs kreeg.
Zijn laatste roman Vera verscheen
in 1997.
Ter gelegenheid van zijn zestigste
verjaardag verscheen onlangs bij
uitgeverij Meulenhoff Daar gaat ze
zon nooit onder, met autobiografi
sche notities over de plekken van
zijn jeugd, die in zijn boeken voor
komen.
gebied is van oudsher een protestantse en
clave in een overwegend katholieke omge
ving. Mijn grootvader was in eerste aanzet
ook protestant, heel gewoon en rustig. Wat
voor mij nog altijd in het duister is gehuld, is
hoe die man zich heeft kunnen laten bekeren
tot een veel strenger geloof. Hij werd een vol
geling van dominee Paauw, een extreem or
thodoxe protestant. Maar hoe een man die
altijd hard moest werken - in de steenfabriek,
maar ook thuis met zijn twaalf kinderen - ook
nog eens de tijd en de geestesgesteldheid had
om zich zó met geloofszaken bezig te hou
den...
Hoe hij met dat andere geloof in aanraking
kwam is wel te achterhalen en is tegelijk ook
het verhaal van dit landschap. Mijn grootva
der woonde aan de rivier. Daar kwamen dan
de turfschippers uit Embden en andere stre
ken waar een strenger geloof heerste. Die
schippers wilden op zondag niet varen en
legden hier dus aan, kwamen eieren en ande
re leeftocht kopen op de boerderijen, praat
ten 'es wat met de boeren en brachten zo dit
strenge godsbesef hierheen. Dat snap ik wel,
maar hoe het dan komt dat mijn grootvader
daarvoor openstond, en hoe hij dat heeft
doorgegeven aan drie van zijn kinderen, on
der wie mijn vader - dat blijft duister. Maar
het beeld dat de rivier de brenger was van
deze andere ideeën naar deze plek waar an
ders nooit iemand kwam, omdat nooit ie
mand er hoefde te zijn omdat alles hier op
hield... Nu staan er overal antennes op het
dak, nu zijn er andere boodschappers.''
We verlaten Lathum over de provinciale
weg, de N338 richting Giesbeek. Siebelink
kan die weg heel goed wegdenken. Hij zet
ons even aan het begin van de roman De
overkant van de rivier.
Jan Siebelink bij het graf van grootvader Jan Siebelink op de begraafplaats in Lathum.
„Hier liep Hans Innemee en later zijn
dochter Hanna over de weilanden naar de
boerderij. Er was geen weg of niks. Kijk, hier
doorsnijdt de weg de dijk - dat heeft toch ge
volgen voor de mensen die hier woonden en
wonen. Ik behoor tot de aanhangers van het
geloof dal je wordt bepaald door het milieu,
door de straat waarin je opgroeit. Of je dit nu
ziet als kind, of je groeit op in Amsterdam..."
We slaan af, een kleine zijweg, het weidse
land in. Nog een bocht en dan: „Hier hield
vroeger de weg op. Er was water en een brug
getje, de Rouvenerbrug. In mijn jeugd zetten
we hier de fietsen neer en dan moesten we
nog een heel eind door door het weiland naar
de boerderij van mijn grootouders. Dat is een
van die vier boerderijen daar in de verte. Drie
daarvan spelen een belangrijke rol in De
overkant van de rivier. Ja, het zijn er in het
echt vier, maar ik had er maar drie nodig
voor het verhaal. Dus er was er een te veel.
Nee, ik heb nooit foto's gezien van hoe het er
hier aan het begin van de eeuw uitzag. Dat
heb ik mij allemaal verbeeld, maar die ver
beelding stoelt natuurlijk op het fundament
van leegheid dat je hier nu nog ziet. Nee, ik
zou hier nooit willen wonen. Het is toch een
treurig stemmend gebied. Er was niks, er
kwam nooit iemand langs. Ik herinner me
dat mijn grootmoeder altijd al in de verte een
stip ontwaardde en dan zei 'Wie zou dat zijn'.
Iedereen die hier voorbij kwam, die moest
hier ook zijn."
iJ itgerekend hier - in dit door God verlaten
landschap waar Jan Siebelink als jongen vaak
kwam - zegt hij: „Dit landschap is van mij.
Dit heb ik mij toegeëigend. Dit landschap
heb ik in mijn boeken een aparte glans gege
ven. Eigenlijk vind ik dat andere schrijvers
hier af moeten blijven. Natuurlijk, Koos van
Zomeren en Hermine de Graaf situeren hun
boeken ook in Velp en Arnhem. (Lachend:)
Maar hier heb ik de eerste rechten. Het is
soms zo naar om te bedenken dat het alle
maal voorbij is. Versta me goed, ik ben geen
behoudend mens, ik sta midden in de we
reld. Maar ik wil in mijn boeken niet een
blauwdruk geven van hoe de wereld eruit
moet zien. Ik denk ook niet dat je dan goede
boeken krijgt. Maar hier - in dit grensgebied -
zie je de basis van de melancholie en wee
moed die aan mijn schrijversschap ten
grondslag liggen. Deze plek, waar sinds jaar
en dag een besloten gemeenschap gevestigd
is en waar de rivier bepaalde hoe het leven
was - waar van de woorden hoog water een
echte dreiging uitging. Nu zijn er overal brug
gen, maar toen liepen de uiterwaarden vol en
kon je niet - of veel moeilijker - naar de over
kant. Dan was het water de vijand."
verlaten het gebied van de grootou
ders en gaan naar de geboortegrond van Jan
Siebelink. Hemelsbreed een kleine afstand,
maar bij afwezigheid van een veer een autorit
van tien minuten over de snelweg. We ko
men aan bij Bergweg 17 in Velp, waar vader
Siebelink, vlak voor de tweede wereldoorlog,
toen oudste zoon Jan amper een jaar was.
een huis kocht bij de kwekerij, die hij niet
lang daarvoor was begonnen. In dit dorp,
waar toentertijd veel Oud-Indiëgangers en
andere renteniers domicilie hadden kozen,
groeide Siebelink op.
Siebelink: „Hier achter het huis was de
kwekerij. Hier heeft mijn vader zelf een para
dijsje op aarde gemaakt. Hij heeft dat hele
maal zelf opgebouwd. Wat ik dan ook niet
snap is hoe deze man leven heeft kunnen ge
ven aan dat strenge geloof waardoor hij af
stand nam van mijn moeder en zijn kinde
ren, maar waardoor hij ook -de kwekerij is
gaan verwaarlozen. Na zijn bekering had hij
geen interesse meer voor aardse zaken, geld
was niet belangrijk, alleen zijn eigen band
met God telde nog. Hij was soms zomaar ver
dwenen. Dan had hij zijn nette pak aange
trokken en was naar een hagepreek op een
boerendeel in Ede vertrokken. Ik heb mijn
moeder wel eens huilend aangetroffen. Zijn
beweegredenen zijn voor mij zo duister. Mijn
twee jongere broers verbazen zich er wel
eens over dat dat bij mij allemaal zo diep is
ingeslagen. Maar ja, dat strenge geloof, die
duistere en dreigende taal. Ik was tien en
mijn vader had gelijk. Hij was één met het
onzienlijke. Ik heb wel belijdenis gedaan in
de kerk en dacht toen dat God zich wel aan
mij bekend zou maken, maar God deed hele
maal niks.
Ik ga niet meer naar de kerk. Ik denk wel
met de grote denker Pascal dat je er maar be
ter van uit kunt gaan dat God bestaat, zolang
je niet kunt bewijzen dat hij niet bestaat. Ik
zal ook nooit zeggen dat het allemaal onzin
was wat mijn vader deed of geloofde. Ik zal
ook nooit vloeken. Ik ben heus geen nette
jongen en ik doe dingen die het daglicht niet
kunnen velen, maar ik wil altijd nog geloven
dat mijn vader gelijk had. Ik denk ook dat
God wel weet dat ik een goed boek geschre
ven heb. Ik ben wel eens bang dat God denkt
dat ik beroemd of bekend wil worden door
over mijn ouders te schrijven, terwijl zij dat
misschien helemaal niet willen. Ik ben wel
eens bang dat ik mensen gebruik. Ik ben al
tijd in mijn hoofd aan het calculeren of mijn
vader mij ziet, of God. Ik heb voortdurend
dat soort gesprekken met mijzelf - een onrus
tige worsteling die er altijd is. Als, zoals van
middag bij de rivier, de hemel plotseling
openscheurt, dan weet ik dat mijn vader mij
ziet."
Ian Siebelink is een onrustig mens. Hij
is een radde prater, van de hak op de
tak. Zijn witte eendje - ruim acht jaar
geieaen van de fabriek in Portugal gehaald en
naar Nederland gereden - blijft verbazing
wekkend stabiel onder de gierende wind bui
ten en het schokkende rijgedrag van de be
stuurder. Siebelink wordt in dit gebied overal
door afgeleid. Zoals hij zelf meerdere keren
aangeeft: de beelden tuimelen over elkaar
heen door zijn hoofd. Gelukkig kent hij hier
de weg.
Bij Westervoort de snelweg af en de IJs-
seldijk op, richting Lathum. De rivier, hier
nog maar enkele kilometers afgescheiden
van de Rijn, baant zich een weg door het
landschap. De wand heeft vrij spel en wolken
houden het zwerk grijs - op die enkele mo
menten na dat de zon een wak slaat in het
wolkenpak en de hemel heel even openbarst.
Aan de overkant zien we in de verte de
bosrijke heuvels van de Veluwezoom. Siebe
link: „Het is nu nog grijs, maar in het voor
jaar zie je heel veel tinten groen. Het Ve-
luwemassief houdt daar op, gaat over in dat
Een lommerrijk dorp aan de
iuwezoom, een kasteel met vijvers,
een rivier meteen veerpontje, een
ubbeldorp aan de overkanten dan
de kilometerslange uitgestrektheid
n weilanden, met hier en daar een
boerderij. Ziehier de belangrijkste
rediënten van het landschap uit de
jeugd van Jan Siebelink. Een stukje
Nederland dat je overal in zijn
eken - en dan vooral in zijn roman
)eoverkant van de rivier' uit 1990 -
nieuw tegenkomt. Opnieuw omdat
\eschrijver dit landschap aanraakt
el de toverstaf van zijn verbeelding,
aar ook omdat het in al zijn pracht
)de, een machtig decor vormt voor het
landschap van zijn ziel.
en;-. We trekken er op een winderige
°iC'c. middag - vlak voorde boekenweek
nals thema 'Panorama Nederland'
- op uiten ondergaan de 'delicate
charme' van hetIJsseldal.
glooiende stuk en dan in het IJsseldal. Een
transitoir gebied, een grensgebied. Grensge
bieden zijn plekken waar de belofte woont en
leveren altijd de mooiste literatuur op. De ri
vier, die zich een weg gebaand heeft onder-
langs dat massief, werkt natuurlijk al symbo
lisch. Ze hebben de meanders eruit gehaald,
de loop is veranderd, dat heeft wel iets van de
grilligheid van de rivier afgehaald. Maar de
IJssel is op zich een van de mooiste rivieren
van ons land."
We rijden de Bandijk op. De IJssel - hoe
smal en ogenschijnlijk lieflijk ook - oogt met
deze wind onrustig en verraderlijk. Siebelink
wijst op het oude veerhuis aan de overkant,
met daarachter nauwelijks zichtbaar het kas
teel Biljoen bij Velp. „Daar gaan we straks
naar toe. Vroeger ben ik heel vaak met het
veer over geweest. Toen ik werd geboren in
Velp, 's ochtends vroeg, was het nieuws heel
snel hier aan de overkant. Het was een flinke
afstand maar de tam tam werkte goed. Er
was een Siebelink ter wereld gekomen..."
Da
/at deze gebeurtenis aan deze kant van de
rivier inderdaad niet onopgemerkt kon blij
ven, wordt even later duidelijk als we het be
graafplaatsje naast het kerkje van Lathum be
treden. Het is hier - om het maar eens oneer
biedig te zeggen - vergeven van de Siebelinks
en de Hupkes (de meisjesnaam van moeder
Siebelink). Jan: „Kijk hier een neef - daar heb
ik nog wel veel mee zitten praten. En hier een
broer van mijn vader, en mijn grootvader van
moederszijde. De families lopen door elkaar
heen. Een jongste broer van mijn grootvader
Hupkes was getrouwd met de oudste zuster
van mijn vader. Ik snapte daar als kind niets
van - er lag natuurlijk een lichte zweem van
incest over. Er waren ook wel volle neven en
nichten met elkaar getrouwd, maar daar zijn
volgens mij nooit rare kinderen van geko
men.
Kijk, en dit is mijn grootvader Jan Siebe
link, die overleed in 1958. Tsja, dan stonden
we hier, in mijn herinnering in de sneeuw en
kou. Maar de begrafenismaaltijden daarna
waren dan weer heel warm en gezellig. Dit