Het huishouden van Jan Steen
r
KORT GALGEWATER
Sommigen denken
dat dit huis
een winkeltje is'
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1998
Rubriek over straten, lanen, stegen, hofjes, grachten en vaarten in Leiden en omgeving. Bewoners
vertellen over de plezierige kanten van hun woonomgeving, maar ook over grote of kleine problemen.
Vandaag: Het Kort Galgewater in Leiden.
door ANNET VAN AARSEN
Oegstgeestenaren doen onderzoek naar familie en verwanten van beroemde Leidse schilder
in het verleden van een stad
bewoners vergt veel geduld en
oewijding. Maar wie het
likenwerk van het doorspitten
archieven voor lief neemt, stuit
0/7 interessante ontdekkingen,
ptgeestenaren Yvonne Prins en
\mit deden onderzoek naar de
milieen verwanten van de
<mde Leidse schilder Jan Steen,
speurwerk leverde, naast de al
mande kennis, veel nieuwe
gegevens op over het
kwoordelijke huishouden van
tenHier dan letterlijk bedoeld.
enealogie heet het vak waar drs.
I Yvonne Prins zich beroepshalve
en dr. Jan Smit zich voor zijn
plezier mee bezighouden. Onderzoek doen
naar stambomen, naar familierelaties, naar
verwantschappen. De historicus en de che
micus, beiden woonachtig in Oegstgeest,
troffen elkaar bij de grote tentoonstelling die
het Rijksmuseum vorig jaar wijdde aan de
schilder Jan Steen (1626 - 1679), waar
300.000 bezoekers op afkwamen. Namens
haar werkgever, het Centraal Bureau voor
Genealogie in Den Haag, maakte Yvonne
Prins deel uit van een onderzoeksteam dat
ten behoeve van die expositie een nieuwe ge
nealogie van Steen had opgesteld. Samen
met Jan Smit - zelf een verre verwant van de
schilder en als zodanig bovenmatig be
nieuwd naar zijn oorsprong - spitte het twee
tal daarna vrolijk verder.
Nooit af
Hun bevindingen legde het gelegenheidsduo
neer in een artikel in het jaarboek van het
Centraal Bureau voor Genealogie. Ondanks
het feit dat ze heel wat nieuwe gegevens bo
ven water hadden gekregen, verbonden ze
daar de conclusie aan dat het plaatje voor
wat betreft de handel en wandel van Jan
r TESTAMENT VAN TITUS VAN RHIJN
punt staan om een studie af te ronden naar de verwanten van Jan Steen en dan in de
loude archieven puur toevallig stuiten op het tot dan toe onbekende testament van Ti-
zoon van de beroemde zeventiende eeuwse schilder Rembrandt van Rhijn. De sensatie
pdergelijke ontdekking valt maar moeilijk onder woorden te brengen. Er liep in elk ge-
jrilling over de rug bij historicus Yvonne Prins toen ze in het Leids Gemeentearchief
(arde bevende pennenstreek herkende als de handtekening waarmee de doodzieke Ti-
de door notaris Arent Raven in 1668 te Leiden opgemaakte akte van zijn signa-
oizag.
wil, deel uitmakend van de zogenaamde Leidse notariële rollen en archieven on-
b299, was niet eerder boven water gekomen. In elk geval over het hoofd gezien door
ithistoricus Bredius die aan het begin van de eeuw naspeuringen deed in de archieven,
inderdaad de sport van dit vak", zegt Yvonne Prins uit Oegstgeest. „Een toevalstreffer,
eleen mooie."
haal voor wat betreft Titus was daarna snel afgelopen. Reeds zes dagen na het zetten
handtekening, op 7 september 1668, lag de enige zoon van Rembrandt
begraven in de Westerkerk in Amsterdam. Hoe hij vanuit Leiden - waar hij op bezoek
familie - daarna weer naar Amsterdam is vervoerd, is tot op heden onbekend,
lament vermeldde dat, behalve zijn vrouw Magdalena van Loo en de een halfjaar na
>d geboren dochter Titia, ook vader Rembrandt deelde in de erfenis van diens bij leven
elde zoon. De ironie wil dat Rembrandt, wiens werk later 'onbetaalbaar' zou worden,
;geld van zijn kind een deel van zijn schulden kon aflossen. Een jaar later overleed ook
en wel.
Steen weliswaar alsmaar duidelijker werd,
maar desondanks nog niet helemaal rond
was. „Dit werk is feitelijk nooit af', zegt
Yvonne Prins. „Als je maar blijft zoeken, vind
je vast wel weer nieuwe aanknopingspun
ten."
Goed, ze mogen dan nog niet helemaal ze
ker weten of Jan Steen ooit in Delft woonde,
wat er bijvoorbeeld terecht is gekomen van
zijn zoon Dirck of waar in vredesnaam die
andere zoon Johannes is gebleven; feit is wel
dat het spoor wat de fameuze schilder van
volkse en moralistische taferelen door Leiden
en omgeving trok, ruim 300 jaar na dato vrij
nauwkeurig te volgen is. Foto, film en video
bestonden natuurlijk nog lang niet. „Maar
aan de hand van wat we nu allemaal aan de
tails weten, zou je bij wijze van spreken een
interieur van een huiskamer aan het Rapen
burg uit die tijd zó in elkaar kunnen steken",
zegt Jan Smit lachend. „Ja, eventueel inclu
sief de schilderijen van meesters als Steen,
Lievens en Dou die daar toen hingen."
oud nederlands
Uit eerder onderzoek, van onder meer de
hoogleraar Bredius rond de eeuwwisseling,
was al veel bekend geworden over het sociale
milieu van Jan Steen. Waar moet je vervol
gens dan zijn om nóg meer boven tafel te
krijgen? „In het Leids gemeentearchief voor
al", legt Yvonne Prins uit. „De stad telde in
de tijd van Steen zo'n dertig notarissen. In
hun notariële protocollen en archieven ligt
een schat aan informatie opgeslagen. Die zijn
allemaal bewaard gebleven. Verder zijn er de
doop- trouw- en begraafregisters. En de
waar- en bonboeken, de weeskamer- en
rechterlijke archieven. Alles is met de hand
geschreven, in oud-Nederlands. Dat moet je
inderdaad eerst onder de knie krijgen."
„Belangrijk is natuurlijk dat je weet waar je
moet zoeken om dat te vinden wat je wüt
hebben", neemt Jan Smit over. „In het verle
den is veel doorgespit, maar toch nog niet al
les. Yvonne en ik hebben overigens een ver
schillende werkwijze. Zij neemt al die nota
riële protocollen stuk voor stuk en bladzijde
voor bladzijde door. Echt monnikenwerk,
want het komt met steekwagens tegelijk naar
je tafel, tonnen papier. Ik zoek vooral in bon-
boeken en transportakten op straten, op hui
zen, op adressen. Soms vind je op één blad
zijde alle eigenaren van een pand of perceel.
Zo kun je verbanden vinden en leggen. Wat
dat betreft is het Leids gemeentearchief een
schitterend archief, hoor. Er is zoveel moois
bewaard gebleven."
Het eindeloze spitwerk mag saai en dor lij
ken; het resultaat leest net zo gemakkelijk
weg als een historische roman, met dien ver
stande dat de feiten ook nog eens (bijna) alle
maal kloppen. De herkenbaarheid is groot,
zeker voor wie Leiden en omgeving een
beetje kent.
Zo speelde het sociale leven van Steen zich
drie eeuwen geleden af rond de Langebrug,
de Vismarkt, de Nieuwe Rijn, de Haarlem
merstraat, de Bouwelouwesteeg en de Pieter
skerk. Gemakkelijk hadden ze het niet in die
tijd, want faillissementen en schuldbekente
nissen waren aan de orde van de dag; ook
Steen was een betere schilder dan zakenman.
De naamgeving van zijn kinderen verschilt
niet zoveel met de moderne tijd: Eva, Con-
stantijn, Theo. En hoewel het artistieke in de
familie zat - de befaamde landschapsschilder
Jan van Goyen was zijn schoonvader - tref je
in zijn directe omgeving verwanten en ken
nissen aan met 'gewone' beroepen als koster,
brouwer, wijnkoper, pasteibakker en make
laar.
De onderzoekers hebben zich, behalve
over de stamboom en het milieu van Steen,
ook gebogen over de vraag of hij nu een los
bol was, danwel een moralist. Yvonne Prins
leidt uit de onderzoeken af dat Steen wel de
gelijk 'serieus' moet worden genomen, zijn
lichtzinnige voorstellingen op zijn doeken
ten spijt. „Hij was hoofdman en deken van
het St. Lucasgilde, toch verantwoordelijke
posities. Verder kwam hij nimmer in aanra
king met het gerecht en trad hij meermalen
op als voogd. Daarnaast trad hij tweemaal in
het huwelijk en moest hij een groot gezin on
derhouden. Hij zal best ook een levensgenie
ter zijn geweest, per slot van rekening had hij
bij leven een brouwerij en een herberg. Dus
de waarheid zal wel ergens in het midden lig
gen."
Vragen
Het beeld van Steen mag dan intussen vrij
compleet zijn; vragen blijven er altijd over.
„Weet je wat interessant is", houdt Jan Smit
het einde open, „dat zijn stamboom, zijn ge
nealogie bekend is, tot het uiteenvallen van
de familie in de 18de eeuw aan toe. Maar wat
is er door de loop der eeuwen eigenlijk met
zijn schilderijen gebeurd? Daar weten we ver
duveld weinig van. Ik bedoel, we weten waar
ze nu zijn en wat ze waard zijn. Maar wie wa
ren door de tijd heen de eigenaren en wat de
den de prijzen? Sommigen schilderijen wa
ren zomaar opeens honderd jaar verdwenen
om dan weer ergens op te duiken. Dat zou
mooi zijn om eens uit te zoeken: de genealo
gie van zijn werk."
Drs. Yvonne Prins en dr. Jan Smit voor het huis op de Langebrug waar Jan Steen destijds woon
de. Een plaquette boven de poort herinnert nog aan de beroemde Leidse schilder.
FOTO HENK BOUWMAN
Wonen in een monument, in één van de beeldbepa
lende gebouwen van Leiden. Da's natuurlijk prach
tig. Maar je moet wel zo veel mogelijk de deuren ge
sloten houden. Tenminste, om te voorkomen dat je
huis elke dag vol zit met onverwacht bezoek. Me
vrouw Sjoerts, huurster van een prachtig houten
huisje op het terrein van de Stadstimmerwerf, weet
erover mee te praten.
„Een paar jaar geleden stond er nog een vitrine
kast in mijn kamer. Daar had ik een aantal poppen
in gezet. Op een gegeven moment stond ik in de
keuken en hoorde ik iets vreemds. Alsof er iemand
binnen was, terwijl ik toch geen bezoek had. Ik ben
naar de kamer gelopen en daar stond een oude baas,
met zijn handen in zijn zakken naar mijn poppen te
kijken. „Wat doet u hier nou. 't Is hier geen muse
um", probeerde ik. „Moet u de deur maar niet open
laten", bromde hij voordat hij het huis uitwandel
de."
Mensen vergissen zich dus nog wel eens. Bezig
met een toeristische wandeling door Leiden, denken
ze dan dat het eeuwenoude complex aan het Kort
Galgewater bij het rijtje Leidse musea hoort. Me
vrouw Sjoerts tilt er niet te zwaar aan. Evenmin als
mevrouw De Visch Eijbergen, haar buurvrouw. Zij
woont in het vroegere kantoortje van de stadstim
merman, gebouwd in 1614. Een heel klein luikje in
de voorgevel, naast het grotere raam, herinnert nog
aan het oorspronkelijke gebruik van het pand: de ka
piteins van de schepen, die aan de kade aanlegden,
gaven hun vrachtbrieven via het luikje door aan de
grote baas.
Wonder
Ze noemt het een wonder, dat ze het huisje twee jaar
geleden kreeg toegewezen. „Ik woonde in Zoeter-
meer, in een grote eengezinswoning. Toen mijn man
overleed, vond ik het veel te groot voor mij alleen",
vertelt ze. „Ik wilde graag een kleiner huis, ik heb me
zelfs ingeschreven in Drenthe. Omdat de woning
nood daar minder erg zou zijn. Maar de zoektocht
was hopeloos. Mijn dochter woont in Leiderdorp en
haar werkster vroeg op een gegeven moment waar
om ik me niet in Leiden inschreef. Het leek me zin
loos, maai' ik heb het toch maar gedaan. Bij de ge
meente waren ze heel behulpzaam. Daar raadden ze
me aan om me ook bij de regenten in te schrijven.
Binnen twee maanden had ik dit huis."
„Je kunt vanuit het raam de hele kade afkijken.
Dat is prettig", zegt mevrouw De Visch Eijbergen.
„Andersom kunnen de mensen, die voorbijlopen,
hier zo naar binnen kijken. Dat gebeurt vaak, hoor.
Sommigen denken dat dit huis een winkeltje is, of
een museum. Toen ik midden in de verhuizing zat,
twee jaar geleden, kwam hier een heel gezin naar
binnen marcheren. De vorige bewoners hielden dat
niet uit. Die voelden zich een beetje opgesloten. En
bekeken. Ik vind het niet erg, ik zou hier niet meer
weg willen. En ach... 's Avonds gaat de poort op slot,
het is wel veilig."
Gedeisd
Zo brutaal als voorbijgangers de bewoners van de
Stadstimmerwerf soms benaderen, zo gedeisd hou
den ze zich als het gaat om de antieke schepen, die
in de Historische haven liggen. Misschien laten ze
zich tegenhouden door de scheiding tussen land en
water? De bewoners van de oude beroepsvaartuigen
staan in elk geval niet vaak oog in oog met ongenode
gasten. Bovendien kunnen ze - het alleraardigste van
hun manier van wonen - er altijd tussenuit. Als het
hen op hoogtijdagen te druk wordt, varen ze gewoon
naar een rustiger plekje.
Jacqueline Kannebeek, die samen met haar man
op de klipper Vrouwe Jozina woont: „Dat is echt de
extra diménsie van wonen, zoals wij het doen. Als we
stil liggen dan wonen we. Als de motor aangaat, dan
is het ineens een schip. We hebben net een nieuwe,
betere motor gekocht. We zijn nu echt van plan om
nog vaker te gaan varen. Het Kort Galgewater is één
van de mooiste plekjes van Leiden. Maar we gaan
toch ook graag ergens anders kijken."
Ze is een kleine vrouw, maar op de een of andere
manier valt dat niet direct op. Ze vindt het geen pro
bleem om de dertig meter lange Vrouwe Jozina met
hooguit twintig centimeter ruimte aan beide kanten
door de smalle Rembrandtburg te varen. „Een boeg
schroef om makkelijker te manoeuvreren? Geen
denken aan", zegt ze. „Zo was het vroeger ook niet."
Dat brengt het gesprek direct op de opdracht, die
het echtpaar zichzelf heeft gesteld: de Vrouwe Jozina
weer terugbrengen - van de buitenkant althans want
in het ruim wordt gewoond - in de oorspronkelijke
staat. Eén mast torent nu hoog boven de huizen uit.
„We zijn op zoek naar een tweede mast, want de
Vrouwe Jozina is een tweemastklipper."
Een mens moet bezeten zijn om een dergelijk
avontuur aan te gaan. Ook al zijn de restauratie
werkzaamheden afgerond, het werk is nooit gedaan.
„Het moet niet zomaar een bevlieging zijn", zegt
Jacqueline. „Want dan wordt het schip je uiteindelijk
de baas. Je blijft altijd bezig. Als je het schip rondom
geschilderd hebt, kun je weer opnieuw beginnen.
Maar ik zou niet meer naar een woning willen, hoor.
Ik zeg wel eens dat ik alleen nog maar 'horizontaal'
van het schip af wil."
Waterzigeuners
De schepen liggen nu rijendik, naast elkaar. Een tij
delijke situatie, de gemeente is bezig met de aanleg
van steigers. Straks hebben de bewoners van de His
torische Haven allemaal een eigen Steiger en ziet het
Kort Galgewater er 'pico bello' uit. Een heerlijk plek
je, vindt ook Marion Akerboom van de Antoinette
Christina, één van de eerste motorvrachtschepen.
De vrachtvaarder, nog steeds voorzien van de oor
spronkelijke Kromhout motor, ligt nu al weer dertien
jaar in het Galgewater. „We hebben het moeten be
vechten, de komst van de Historische Haven", zegt
Marion. „Uit de buurt kwam wat verzet. Een aantal
mensen had, denk ik, een verkeerd beeld van men
sen die op schepen wonen. Ze zagen ons als waterzi
geuners."
Dat beeld is inmiddels veranderd. „Als we zes we
ken zijn weggeweest, krijg ik van mensen te horen
'gelukkig, jullie zijn er weer'. We horen inmiddels bij
dit stukje straat", zegt Marion. Toen zij en haar man
de Antoinette Christina dertien jaar geleden koch
ten, woonden ze eerst twee jaar in de roef. Piepklein,
maar het kon niet anders. Het vrachtruim was nog
kaal. Maar ze waren meteen verliefd.
„We hebben in de roef gekampeerd, we kregen ge
lijk een hele koude winter voor de kiezen", zegt Ma
rion. „Maar gelukkig weet je dat het uiteindelijk heel
anders wordt." Het echtpaar is ooit in een „dolle
bui" - zoals Marion het noemt - begonnen met het
zeemansbestaan. „Met een ander schip, dat we voor
de recreatie hadden. We woonden toen in een huis
aan de Spoorlaan en daar hadden we het helemaal
niet zo naar ons zin. Ik denk dat dat de stap makke
lijker maakte. We zijn dus op zoek gegaan naar een
groter schip. Het moest een motorschip worden,
geen zeilschip. Om te zeilen heb je meestal meer
mensen nodig. De Antoinette Christina kunnen we
met zijn tweeën varen."
Vrijheid
Vooral de vrijheid spreekt haar aan. „Ik ben niet zo'n
stadsmens, ik ben in een dorp geboren. Als je hier
beneden zit, heb je helemaal niet het idee dat je
midden in het centrum zit. En als we het in de stad
zat zijn, bellen we naar de brug", zegt ze. „Nee, ik
zou niet zo snel iets anders willen. Ook al drukt het
wel eens op je, het werk is nooit af. Het enige alter
natief, als we het hier niet meer redden, is een
woonboot."
Het Kort Galgewater: „Een van de mooiste plekjes van Leiden.
FOTO HENK BOUWMAN