Een jongen van de gestampte pot ZATERDAG 31 JANUAR11998 Hij had al een indrukwekkende rij beroepen aan elkaar geregen voordat bariton Ernst Daniël Smid via de opera en de musicals de wereld van de populaire tv binnengleed. Hij was beroepsmilitair, laborant, verpleger en dat allemaal voordat hij nog één noot had gezongen. Het waren robuuste jaren. Van een soort Robin Hood, maar dan uit Twente. En met een hele mooie strot. r.tmtMbTwmsu Ernst Daniël Smid: 'Ik doe waar ik lol in heb' Ik was negentien toen ik be- roepsmilitair werd. Ik wilde thuis weg en aan de andere kant toch ook mijn vader behagen. Het le ger leek me bij die beslissing een mooie middenweg. .Mijn vader was rijksveldwachter geweest, later ook militair. Maar wel met minder sterke zenu wen dan hij dacht. Hij rooide het niet en achteraf ik ook niet. Ik was marechaussee, maar als ik een deserteur van huis moest ophalen en die jongen ging zitten janken, dan was ik in staat om mee te janken. Ik had negen maanden proeftijd. Maar na zeven maanden dacht ik: fuck the army. Ik kon absoluut niet tegen dat totalitaire regime en vooral niet tegen mensen die me de hele dag stijf vloekten en vervolgens 's avonds op hun kantoortje De Heer Is Mijn Herder op hun trompetten bliezen. Bij die club wilde ik niet horen. Ik had ook nooit geweten dat die bestond. In die din gen was ik een naïeve paardenbeffer. Daarom heb ik altijd moeten vechten voor m'n plaatsje, want ik rolde altijd overal in voordat ik wist waarin ik terecht kwam. Thuis vocht ik bok en dat was be kend terrein. Het zat dus in me. Maar ik groeide op in de tijd van de flower power en daar wisten m'n ouders zich geen raad mee. Negen kinderen en allemaal andere ideeën. Ik weet nog goed dat de eerste plaat thuis kwam van de Golden Earring. Als iets tegen het zere been was, was het wel die muziek. Dat was seksdrang. Dat was wild. Dat zat thuis helemaal fout en op dat moment begon het gezin ook te bre ken. Het werd een afbakening van terrei nen en je zag 't gebeuren. Voor m'n ouders moet dat een ramp zijn geweest. Er liep zelfs een zusje regelmatig van huis weg, gewoon omdat ze de kritiek niet langer kon verdragen. Die dingen. Maar ik had een vader die niet in de tere kinderziel kon kijken. Ik hield veel van hem, maar hij was rechttoe, rechtaan. Donder op naar je kamer, geen discussie. Nu moet je als ouder psychologie gestu deerd hebben, maar toen, in de jaren zes tig, had je niet eens het lef om er tegenin te gaan. Het was het nooit nee pa, altijd ja pa, of je liep weg. Ik heb m'n vader ook alleen maar ge kend als een werker. De man maakte werk dagen die om half zeven 's morgens be gonnen en tot half zeven 's avonds duur den. Hij werkte als techneut bij een firma die molentjes maakte. Een hell of a job. Ook 's zaterdags. En dan deed 'ie na het eten nog wel even spelletjes met de kinde ren, maar toen al had je bij ons het grote gevecht, want wie hoort bij de kleintjes en wie hoort bij de groten? Wie moet er om half acht naar bed en wie om half tien? En dat speelde zich allemaal af in zo'n klein huisje in de Sahara van Enschede; nood woningen op een lege vlakte, die erg uit de toon vielen. Rooie dakpannen, bijna Tos- caans. In die tijd had je nog geen deeltijdbanen en geen mogelijkheden voor kinderop vang. Je moest je als vader alleen maar de tyfus werken en in het gunstigste geval had je een moeder, zoals de onze, die dan de grote katalysator was. Bovendien was mijn moeder een genie met geld. Ze wist precies waar de koopjes waren. Ze potte het hele jaar. Blikken halen bij de Aldi. Blikken bij De Gruyter. Daar had je ook het snoepje van de week en daar werd dan thuis om gevochten. In het weekend kocht m'n moeder zestien broden en dan moest je het nog voorzichtig aan doen, want anders was je er met al die opgroeiende boys op zondagmorgen alweer doorheen. Ik denk dat mijn vader in die tijd een maandsalaris had van tweeduizend gul den, met daar bovenop natuurlijk een leu ke lel kinderbijslag. Maar de kleren gingen van broer naar broer, en als jongste in de rij was je daar natuurlijk nooit erg blij mee. Maar we zijn goed opgevoed. Er werd thuis niet gevloekt. Alle slechte dingen die je nu uit mijn mond hoort, komen niet van m'n ouders. Daar hebben ze juist voor gewaakt. Ik ben ook nooit van huis weggelopen zoals mijn zus. Ik koos wel partij voor haar en ik heb in het verlengde daarvan best wel eens rondgelopen met het gevoel: ik maak ze van kant die krengen, want ze begrijpen me niet, en ze willen ons niet begrijpen. Maar dat is het puberale gevoel van grote verongelijktheid. Achteraf begrijp je don dersgoed dat m'n ouders de situatie niet meer konden overzien. Je zult maar zo'n vijftien jaar achter elkaar geconfronteerd worden met puberteit en dan ieder met z'n specifieke problemen, mijn God zeg. Ik heb nu zelf drie kinderen en daar heb ik de klauwen al aan vol. Dood Het ergste van alles vond ik nog dat toen alle negen kinderen de deur uit waren, dat ze stierven. Het leven heeft die twee men sen niet erg veel voordeel opgeleverd. Geen moer beleefd met z'n tweeën, en dan ga je. Dat vind ik donderszonde. Dat relati veert voor mij ook alles. Maar aan de ande re kant, ik zeg maar zo, ik heb een hele lan ge levenslijn in m'n hand. Maar ik ben wel bang voor het moment, en vooral hoe. Dat komt misschien ook een beetje om dat ik als kind twee keer kroep heb gehad. Dat is een hele snelle ontsteking van je luchtwegen. Ik ben twee keer praktisch dood geweest. Ik weet wat stikken is. Daar ben ik altijd 'claustro' van gebleven. Toen ze een paar maanden geleden een wassen beeld van me maakten voor Showbusiness City, moest ik bijvoorbeeld een masker op. Daar werd ik helemaal gek van. Ik moest door mijn neus ademen en toen ging ik nadenken. Ik zit vast, ik zit vast. Rustig, Ernst, rustig. Wat rustig? Eraf die troep. En dan vloeken ook, uit angst. Gek eigenlijk hè, want toen ik kind was, had ik maar een paar dromen en één ervan was dominee worden. Ik vond dat mach tig. Die man kon de grootst mogelijke on zin uitkramen, terwijl z'n gehoor gewoon verplicht was te luisteren en die mensen gingen ook allemaal heel tevreden naar huis. Verplicht luisteren, het idee alleen al, want in een negen-kinderengezin werd er niet naar me geluisterd. Dus wilde ik do minee worden. Of advocaat. Vechten voor degene die geen kans kreeg. In de rechts zaal gaan staan en vervolgens zo'n gedu peerde met de mooiste retoriek vrijpleiten. Dat wilde ik. Of verpleger worden en dat werd het. Overigens heb ik eerst nog allerlei ande re baantjes gehad, waaronder een blauwe maandag in een potje roeren als textiella- borant. Maar op een gegeven moment was er in het ziekenhuis in Groenlo plaats voor een leerling en toen ben ik in de opleiding gegaan. Eerst drie maanden pre-klinisch. Toen chirurgie, en aan het einde van het eerste jaar zat ik op de afdeling van de mente bejaarden. Daar heb ik ongelooflijk gelachen. Maar er zaten ook mensen tus sen die niet oud waren en niet dement, en eigenlijk alleen maar fysiek problemen hadden. MS-patiënten bijvoorbeeld, van wie ik vond dat ze er niet thuishoorden. Die reden daar rond in een karretje tussen allemaal kotsende en poepende mensen. Dat was weinig verheffend. Zeker als je weet dat die andere mensen geestelijk compleet in tact waren. Maar er werd ge woon geen aandacht meer aan ze besteed. Ze werden ook niet door bewogen. We za ten in het minister Rietkerk-tijdperk, God hebbe z'n ziel. Er was een leerlingenstop en geen tijd voor extra fysiotherapie. Ik ben toen als leerlingverpleger voor één vrouw van net vijftig jaar in de bres ge sprongen en ben haar gaan doorbewegen. Met toestemming van de fysiotherapeut. Dus terwijl iedereen in z'n koffiepauze ging zitten lurken, ging ik naar haar kamer en deed oefeningen. Meer om haar het ge voel te geven dat er aandacht was dan dat het hielp. Maar in de tiende of twaalfde sessie ging de deur open en stond er een non in de opening. Smid, wat doe je daar? Nou dat ziet u, ik help die vrouw. Maar dat mag jij helemaal niet, eruit, je bent ontslagen. Dat waren nu die beroem de witte schorten, die elkaar allemaal dek ten. Zij was het hoofd van de afdeling en zij had het er voor het zeggen. Niet die fy- sioüierapeut en niet ik. Ja maar, die vrouw. Niks te ja-maren. Dit zijn de regels en jij eruit. Dat was het einde van broeder Smid. Ik mocht toen nog wel twee maanden uitdienen op de afdeling neuro. Maar ach teraf hadden ze me beter op staande voet kunnen ontslaan, want een week voordat ik aftaaide werd m'n hele bek opengesne den door een loslopende zware psycho paat. Die jongen werd zo agressief dat ik hem oppakte. Maar toen ik hem losliet, pakte hij in z'n kamertje een fles, sloeg 'm kapot en sneed m'n strot open. Ik heb hem toen uit angst helemaal total loss getimmerd, wat ik eigenlijk nog het meest triest voor die jongen vond, maar ik was op dat moment doodsbang dat ie m'n slagaders getroffen had. Ik was helemaal toegetakeld, enfin, dat zje je wel. Ik nam 't vooral het ziekenhuis kwalijk. Want ze hadden me niet gewaarschuwd en ze had den me niet ingelicht over die patiënt. Ik werd gewoon geconfronteerd met een go zer die stapelgek was en dat allemaal in het kader van het Hoofd is de God van de af deling en als die het weet, is dat meer dan zat. Ik was toen net 21 jaar. Zo'n jaap in m'n gezicht, van m'n lip tot in m'n hals. Dat heeft in het ziekenhuis een geweldig circus teweeggebracht met ten slotte een schade vergoeding van vijfduizend gulden. Maar elke dag dat ik me scheer, word ik eraan herinnerd en ik kan ook niet meer baard loos door het leven. Een paar jaar na dat voorval ben ik die jongen nog 'n keer bij toeval tegengeko men in een tehuis voor zwakzinnigen waar mijn toenmalige vrouw werkte. Toen hij me zag, zag ik hem denken: shit. Ik zeg, Guus, geen zorgen, het is verleden tijd. Ik heb een sneetje overgehouden, oké, maar voor jou is het allemaal veel erger, laten we samen vrienden zijn. Maar ik loop naar be neden en hij springt zo tweehoog het raam uit. Alles gebroken. Litteken Kijk, mij interesseerde het echt geen ruk meer. Toen al niet, op m'n eenentwintig ste. Ik kon op die leeftijd versieren wat ik wou, ook al had m'n hele lichaam onder de littekens gezeten. M'n hele leven is wat dat betreft trouwens één litteken. Alleen later, toen ik veertig werd en het ophield, dacht ik: het zal toch niet aan het litteken liggen? Ik vond veertig worden sowieso een moei lijke ervaring. Ik had dat nooit van mezelf gedacht. Ik ben er het hele jaar ziek van ge weest. Fuck, ik word oud, mijn jeugd is voorbij. Het enige waar ik op m'n eenentwintig ste mee zat was, dat ik geen geld meer had. Ik was net getrouwd. Maar soms zie je dan weer hoe het leven van toeval aan elkaar hangt, want ik bezoek op een avond een operettevereniging in Winterswijk en daar was een ouwe zangeres die zei: wat heb jij een prachtige stem. Wil je daar niet wat meer mee doen? Enfin, ik ga bij haar op les, maar ik liep óók bij de sociale dienst. En als je een uitkering wilt houden, moet je aangeven wat je wilt. Ik zeg: ik uil opera zanger worden. De man die er zat keek me aan alsof hij water zag branden. Negen jaar later zat hij zelf in de zaal bij een concert vaii me, en ik heb nog steeds contact met die man. Hij heeft me in een heel belangrijkse fase van mijn leven erg gematst, want ik had geld nodig om te stu deren en dat had ik niet. Dus vroeg ik hem of ik niet stiekem kon studeren en dat dan gelijktijdig mijn uitkering toch zou doorlo pen. Nou, dat kon niet. Maar uiteindelijk heeft hij een legaal potje voor me gevon den om de eerste tijd te overbruggen en daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor. Ik kwam vervolgens op het conservatori um in Amsterdam, in de operaklas en daarna is het heel hard gegaan. Ik was in tegenstelling tot een aantal studenten daar - het is zo raar om dat van jezelf te zeggen, dus ik hoop dat je het goed opvat - een na tuurtalent. Het ging zelfs zo hard, dat ik er zelf ook ambitieus van werd. Ik wilde alle maal dingen doen die eerstejaars nog niet mochten en toen kwam de ouwe chemie weer boven en voelde ik me weer achter gesteld. Als er een leuke rol was, was die al tijd voor anderen. Ik werd daar op 't laatst zo godvergeten ongeduldig en pissig van, dat het achteraf gezien ook niet zo verwon derlijk was dat ik na drie jaar de studie af brak. Dat was op de helft. Maar toen had ik al een job op zak, en óók weer op een heel toevallige manier gekregen. Dat zat zo. Ik ga samen met een vriend naar München en die vriend mocht komen voorzingen bij een Duitse agent. Maar ter wijl hij voorzingt, raak ik in gesprek met een wildvreemde juffrouw en die vraagt: zingt u ook? Ja, maar ik zit pas in m'n der de jaar, en m'n vriend al in z'n zesde. Ze zegt: joh, je bent hier nu toch, laat eens ho ren. Oké, ik ga naar binnen en ik had de job. En vervolgens moest ik achthonderd kilometer terug naar huis met een vriend, die het niet was geworden. Dat is niet leuk, kan ik je verzekeren. Ik ben in Duitsland vervolgens in con tact gekomen met de beroemde familie Wagner. Met name met mevrouw Winnif- red, die in de oorlog zo heel erg fout was en nog met Hitier wilde trouwen. Maar ik was haar grote beschermeling. Totdat ik na een voorstelling met deze godin wat zat te drinken en mijn sopraan, een grote joodse vrouw, haar een hand wilde geven. Prompt trekt die Winnifred zo haar hand weg en op dat moment wist ik één ding zeker: dit is einde verhaal. Met haar wil ik nooit meer iets te maken hebben. Ik heb haar ook nooit meer gezien. Maar ik heb inmiddels geweldig revanche geno men. Ik heb nu in Amerika een stuk ont dekt dat over haar gaat en dat heb ik ver taald en vervolgens heb ik helemaal met haar afgerekend. Ik vertaalde het onder een pseudoniem, want anders zeggen ze: moet 'ie dat nou ook weer zo nodig. Ik heb altijd een zware vakpers over me heen ge had. Maar als ik mooie brieven krijg en ik heb een zaal aan m'n voeten, dan denk ik: fuck the press. Succes is dat het het lukt wat ik wil overbrengen. Hoe gebrekkig ook. Wel of niet met een rafel op je stem. Van Joe Cocker is niet één toon strak, maar die strot is onbeschrijflijk. Daar gaat het om. Als ik het daarna leuk vind om zoals nu met februari bij de TROS een nieuw talen tenprogramma te beginnen met als titel Una Voce Particolara', dan doe ik dat ook. Ik ben een jongen van de gestampte pot. Daar laat ik me niet op voorstaan, maar ik laat me er ook niet door verdrukken. Ik ben een rechtgeaard sociaal denkend we zen. Ik stem PvdA en als er een CPN zijn, zou ik daarop stem men en ik doe waar ik lol in heb. Ik ben niet die prins op het paard in een ivoren toren. Bariton Ernst Daniël Smid: „Ik heb altijd moeten vechten voor m'n plaatsje, want ik rolde al tijd overal in voordat ik wist waarin ik terechtkwam." FOTO GPD BURO ZORGMAN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1998 | | pagina 51