Lachen als compensatie van groot leed yj Fragment uit 'ONVOLTOOID VERLEDEN' 131 ZATERDAG 17 JANUAR11998 Hugo Claus: 'De goede sukkel maar tegelijkertijd ook altijd de slechterik' Toen vorig jaar de Vlaamse krant De Morgen aan Hugo Claus vroeg of hij een thriller in de vorm van een feuilleton wilde schrijven, stemde hij meteen toe. Het plan mislukte. ,,Als je een thriller wilt maken, moet je daarin gespecialiseerd zijn. De feuilleton werd bij mij al vrij snel een parodie, een pastiche.Het leverde als resultaat wel het boek 'Onvoltooid verleden 'opdat deze week verscheen en een vervolg is op 'De Geruchten', waarvoor Claus de Libris Literatiairprijs 1997 ontving. In zijn nieuwe roman heeft hij vooral de vage grenzen tussen schuld en onschuld verder uitgewerkt. Een gesprek met de auteur van zon 150 boeken, over Oedipus, een halfuurtje verdriet, de gezonde laclr en de affaire Dutroux:Rimbaud heeft ooit gezegd: de dichter is een ziener. k maakte laatst iets zonderlings B mee," vertelt Claus (68) halver- vvege het gesprek. „De kunst schilder Jan Fabre was bij mij op bezoek en die vertelde mij dat hij en zijn vrienden vaak eikaars werk bespreken. Toen kwam het als een golf over me heen dat ik dat nooit heb gedaan, ik heb nooit met een van mijn vrienden gesproken over wat ik in mijn werk aanbreng. Toen voelde ik me plotseling heel verdrietig worden. Ik heb vijftig jaar lang doorgebracht met het aanbrengen van allerlei subtiele dinge tjes in mijn werk die misschien niemand eruit heeft gehaald. Ik zag een persoon voor me die zijn hele leven aan het krassen is in zijn eentje met niemand die over zijn schouder meekijkt. Dat is toch om verdrie tig van te worden?" Claus kijkt vragend. Dan: „Gelukkig ging het na een half uur weer over. Maar het meest verbazingwekkende is misschien nog wel dat mij dat niet eerder was opge vallen. Ik heb altijd geschreven, maar blijk baar is het nooit in me op gekomen om die ervaringen met anderen uit te wisselen. Is dat hoogmoed geweest? Of heb ik er nooit behoefte aan gehad? Ik ben er niet achter gekomen en eigenlijk wil ik het antwoord helemaal niet weten ook." Kronkelwegen Er staat een oude foto op de voorkant van het tweede deel van het Jaarboek voor de Claus-studie dat twee jaar geleden ver scheen en waarin ongepubliceerd werk uit de periode 1950-1955 is opgenomen. Of de jongeman op die foto hem nog iets zegt? „Ik heb er veel moeite mee om in te zien dat ik dat ooit ben geweest. Vrouwen uit die tijd zullen hem misschien nog kunnen herkennen. Die jaarboeken vind ik wel in teressant, want ze gaan over iemand met wie ik geen enkele binding meer heb. Som mige mensen zijn trouw aan hun jeugd, maar ik totaal niet. Ik ben zelfs niet trouw aan de persoon die ik gisteren was. Het werk uit die boeken durf ik niet te lezen. Het feit dat ik het zelf destijds niet heb ge publiceerd, wijst er al op dat het door mij was afgewezen. Ik weet trouwens niet pre cies via welke kronkelwegen die stukken nu in die boeken terecht gekomen zijn. Ik werk er niet aan mee." Hoezo? Het voorwoord geeft aan dat Claus zélf die stukken heeft afgestaan. „Ja, ja, ik heb pakken met oude manuscripten aan de makers van die boeken gegeven, met de bedoeling dat ze die kunnen ge bruiken als ze er heil in zien. Maar ik heb me er verder niet meer mee bemoeid. Ik heb bovendien de afwijking dat ik iets van mezelf nooit kan herlezen. Dat leidt soms tot koddige resultaten. Ik heb zo'n vijftien honderd gedichten gepubliceerd waaruit ik niet één regel kan citeren. Dat is misschien een beetje kinderachtig maar dat doe ik bewust. Want er moet altijd ruimte komen voor nieuwe impulsen. De ballast moet weg." Dumas Op het moment dat Hugo Claus begon te werken aan zijn nieuwe roman, moest hij met enige vertedering denken aan het ma nuscript van De drie musketiers van Alexandre Dumas. „Dat zou iedere jonge schrijver eens aandachtig moeten bekij ken." Dumas schreef iedere dag en noteerde ook steeds in de kantlijn de datum waarop hij een passage had geschreven. Onder de laatste zin staat het woord 'einde' en ver volgens een dikke streep. Daaronder lees je weer 'twintig jaar later', waarmee het vol gende boek begint. In de kantlijn staat nog steeds dezelfde datum. „Tegenwoordig moet een schrijver na het afronden van een roman eerst drie maanden gaan liggen of samen met zijn maitresse naar de Mid dellandse zee afreizen. Maar Dumas werk te meteen verder aan een volgend boek, nadat hij een roman van zeshonderd pagi na's had voltooid. Op dezelfde dag! Ik vind die werkwijze stimulerend en heb onder De Geruchten als het ware eveneens een streep gezet. Met daaronder: 'Twintig jaar later'." Onvoltooid verleden bestaat uit een be klemmende bekentenis van Noël die in De Geruchten als een sympathiek personage en een wijze onnozelaar naar voren komt. In de nieuwe roman van Claus is hij twin tig jaar ouder en groeit hij langzamerhand uit tot een hedendaagse 'serial killer' wiens gruwelijke daden stukje bij beetje worden onthuld. „Ik vond het jammer dat het per sonage Noël in De Geruchten zo plotseling verdween. Hij bleef mij boeien, dus vroeg ik me af hoe het na twintig jaar met hem zou zijn. Noël is in De Geruchten een goed mens en zo'n personage is voor een schrij ver het moeilijkst om uit te werken. Kijk maar om je heen, goede mensen zijn vaak sukkels met weinig wilskracht. En dat is natuurlijk niet de bedoeling van een goed mens in een roman, die moet minstens zo intelligent zijn als een slechterik. Die goede sukkel zie je trouwens vaker in mijn werk terugkeren en is natuurlijk een autobiogra fisch personage. Maar goed, tegelijkertijd ben ik ook altijd de slechterik. Iemand die beter wil zijn dan de anderen. Vanuit dat gevoel ontstaan de ergste gruwelijkheden." Masochist Maar waarom moest Noël worden omge vormd? Heeft Claus last gehad van sadis tische neigingen? „Misschien, alhoewel een schrijver meestal een masochist is. Ik heb willen laten zien dat je achter de faca de van een goed persoon onmiddellijk ook moet kijken naar zijn slechte kant. En je kunt het ook omdraaien, iemand die de meest vreselijke dingen doet, wordt mis schien wel gemotiveerd door een goed streven. Die beweging tussen goed en kwaad is voor mij inherent aan een goed boek. Anders verval je in de grootste geme ne deler." In tegenstelling tot De Geruchten staat Onvoltooid verleden bol van de verwijzin gen naar het hedendaagse Vlaanderen, waarin een flinke dosis vreemdelingenhaat is verwerkt. Maar het opvallendste is mis schien wel dat in beide romans de geest van Dutroux op de achtergrond aanwezig is. Waarom heeft hij allerlei verwijzingen naar de affaire Dutroux in de beide romans opgenomen?Rimbaud heeft ooit geschre ven: de dichter is een ziener," reageert Claus onmiddellijk. Want: „Mijn boek was al geschreven voordat die affaire losbrak." Hij begint de vertellen over een Vlaamse journalist die hem vorig jaar vroeg hoe lang hij had gewerkt aan De Geruchten. „Zo'n vraag heeft natuurlijk niets met lite ratuur te maken, dus in zo'n geval zeg ik altijd maar dat ik het verhaal al een jaar of twaalf met me mee heb gedragen en het vervolgens in een paar maanden heb ge schreven. Op die manier ga ik op dat soort onzinnige wagen in. Maar tijdens een in terview moet je enorm uitkijken voor een ironische opmerking, want de journalist nam mijn antwoord serieus en maakte er een groot bericht van. Zo van: na twaalf jaar hard werken schrijft Claus zijn roman in twee maanden. Die opmerking werd weer overgenomen door een andere krant, tot er een slimmerik was die begon te reke nen en opperde dat ik de affaire Dutroux even snel in een roman had verwerkt. En vervolgens werd er schande van gesproken dat ik op die manier met die affaire om was gegaan. En nu staat er nog steeds zo nu en dan een grijze meneer op die zegt dat ik me moet schamen voor het feit dat ik aan dode kinderen mijn geld probeer te verdienen en me schuldig maak aan lijken- pikkerij. Je ziet dus hoe een misverstand uit kan groeien tot enorme wanklanken. Maar daar ben ik wel aan gewend." Maar hoe hebt u de affaire Dutroux ge volgd? „Zoals veel anderen aanvankelijk zeer aan dachtig, maar daarna ebde die aandacht weg. En ik ben niet in een woede ontsto ken, omdat ik al mijn hele leven weet waartoe mensen in staat zijn. Na de bevrij ding had ik al een massa op straat gezien in het stadje Kortrijk. Honderden mensen stonden te wachten op degenen die van collaboratie werden verdacht. Die had men bijeengebracht in vrachtwagens en werden vervolgens geschopt en gelyncht. Ik heb daarom een wantrouwen tegenover de gevoelens van grote massa's. En in deze beide boeken heb ik willen laten zien hoe goed in kwaad kan verkeren. Maar ik laat het alleen maar zien, ik leg niets op als norm." Vandaar die clowneske toon in uw roman? „Zo nu en dan moetje een uitlaatklep heb ben, en die hoort erbij want die heeft na melijk met gezond verstand te maken. Het gezond verstand ligt aan de basis van de lach. Ik zie de lach als een correctie van wantoestanden. En door die toon komt in mijn roman het gruwelijke des te sterker naar voren. Dat is een artistieke ingreep. Bovendien kan ik wrede of ontoelaatbare toestanden niet verwerken zonder erbij te lachen. Zoals de schilder James Ensor hou ik ervan om de kille registratie gepaard te laten gaan met een gouden, groteske lach." De roman heeft als motto een citaat dat af komstig is uit De Geruchten'Ik geef toe, het is van ons schoonste niet, maar de mens moet toch iets doen met zijn medemens, hem plagen of hem vogelen.Bent u het met dat motto eens? „Ik vind het vrij simplistisch, want er zijn natuurlijk ook andere manieren om met je naasten om te gaan. Maar zoals bij alle aforismen bevielen de klank en het visio naire mij meer dan de filosofische implica ties. Alhoewel ik het niet met de stelling eens ben, vind ik het citaat sterk genoeg om als motto te dienen. In het boek ga ik per slot van rekening ook niet als een an tropoloog of journalist te werk. Ik ben eer der de dichter die met bliksemflitsen werkt dan de prozaïst die een logische stroom weet te ontwikkelen." In het motto klinkt eveneens het Oedipus- thema door, over iemand die zijn vader vermoordt en met zijn moeder naar bed gaat. Het thema komt trouwens duidelijk in de beide romans naar voren. „Van de honderdvijftig boeken die ik ge schreven heb, zijn er misschien vier die echt over het Oedipus-syndroom gaan. Ik weet niet meer op welke datum mijn fasci natie voor Oedipus is ontstaan, maar goed, ik was een moederskind en ik haatte mijn vader. Ik volgde bokslessen om hem te kunnen slaan. En ik had hem vast en zeker kunnen vermoorden. Zo voelde ik mij voordat ik Oedipus had gelezen. En toen ik dat klassieke werk las, herkende ik alles. Oedipus was mijn verhaal. Ik zal toen een jaar of vijftien zijn geweest. Voor een aan tal boeken diende dat thema zich later aan. En had ik dan nu dat thema los moeten la ten? Ik heb niet het vermogen om over een' eindeloze hoeveelheid thema's te schrijven en ben niet geïnteresseerd in het beschrij ven van het dagelijkse leven. Want de wer kelijkheid kun je nooit vatten. Die veran dert immers ieder kwart van een seconde. Dus hoe zou je met schamele middelen als letters die werkelijkheid ooit weer kunnen geven? En waarom zou je dat trouwens doen? De werkelijkheid bestaat immers al." Hugo Claus: „De beweging tussen goed en kwaad is voor mij inherent aan een goed boek." FOTO GPD MARCEL ISRAEL Het was in de tijd dat men een dertienjarig meisje aan de kust en twee meisjes van veertien in de streek van Haspengouw vermiste. September. Het was de twaalfde september. Ik werd zwetend wakker door de warmte en door de honden. Het zijn doggen, gevlekt, een meter hoog, een stuk of zeven, het bloed druipt uit hun bek en hun kop is plat als van een bull-terriër, maar ik heb hun soort nooit in het echt gezien. Met die klodderige bloedige snoet woelen ze in de aarde zodat er kluiten klei in het rond spatten. Zij snauwen en hijgen maar je hoort het geluid niet. Ik werd ook wakker door de buren die jammerden en zongen zoals elke ochtend, de Mohammeds van naast de deur. Als ze bidden moet de hele buurt het weten. Ik vooral, van hen ge scheiden door een bakstenen muur van één baksteen. Ik heb mijn gezicht gewassen en geschoren. Eerst heb ik mijn onderbroeken die in de wasbak lagen te we ken er uit gehaald en uitgewrongen en dan op de sofa te dro gen gelegd. Ik kan niet zo goed tegen de hitte. Ik kreeg met moeite mijn schoenen aan, met mijn gezwollen voeten. Sedert Alice weg is, spreek ik tegen mezelf. Meestal zeg ik 's ochtends: 'Wat zal het in Godsnaam vandaag weer zijn?' Die dag ook. Niet dat ik een antwoord verwachtte. Ik verwacht niets. Ik heb een kopje Nescafé gedronken. Twee koffïelepel- tjes, twee klontjes suiker. Het hete water van de kraan in de keuken was niet heet genoeg. Af en toe nog wat flitsen van de geluidloze meute die wroette in de klei. Ik heb de grijze stofjas die ik de avond tevoren gewassen en gestreken had, opgevouwen en in de plastic tas geschoven. In de tijd van Alice wou zij dat ik een boekentas van simileer droeg. Niks voor mij. Ik ben een werkman. Men mag dit we- Voor ik de woonkamer uitging zwaaide ik met mijn plastic tas in de richting van onze huwelijksfoto, die in een ovale zilveren lijst op het buffet stond. Soms knipoogde ik naar Alice, soms wuifde ik vaarwel. Bleke, papperige Alice in de witte bruids jurk. De bedremmelde bruidegom aan haar arm was iemand van heel lang geleden die ik uit mijn leven verbannen heb.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1998 | | pagina 51