ZATERDAGS BIJVOEGSEL Het museum wilde lang pronken met joods bezit' -r jidsch Dagblad ZATERDAG 17 JANUAR11998 De Goudstikker-affaire, de Koenigscollectie, het joodse goud, het opduiken van het Liro-archief, de vernietiging van de crediteurenadministratie van de Deutsche Revisions- und TreuhandA.G. Het lijkt wel alsof de emotionele schade die de oorlog in joodse kringen heeft veroorzaakt wat begint weg te ebben en nu de materiële schade aan de beurt komt. In het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden is de materiële schade voor dr. AlfonsJajfé en de weduwe Larsen-Menzel, tivee joodse bruikleengevers, aanzienlijk geweest. Hun waardevolle collecties zeventiende-eeuwse meesterwerken werden daar tijdens de bezetting brutaalweg door de bezetter geroofd. mmsmmissssm Hitleren zijn trawant Heinrich Hoffmann tijdens een tentoonstelling in München. Bij hen thuis werden een aantal schilderijen van Jaffé aangetroffen. foto uit. ve jackdaw of lint Twee grote kunstroven tijdens Duitse bezetting in De Lakenhal km ike I ijdens de Duitse bezetting vond i I het Stedelijk Museum De Lakenhal een kunstroof plaats die eldenge buit betreft doet denken udstikker-zaak. Deze roof werd, volgens Naftaniel van het Centrum Informa- Documentatie over Israël, in de hand irkt door „een te hebberige houding van ;enhal". In 1941 confisceerde de Dienststelle Mühl- tuseum zo'n honderd zeven schilderijen van twee joodse leengevers. Het ging daarbij om de col- dr. Alfons Jaffé uit Berlijn en die de weduwe Susanne Larsen-Menzel uit ar, die hun waardevolle bezit medio De Lakenhal veilig hadden willen >or de nazi's. De Lakenhal hield, op instigatie van dr. H. hneider die bevriend was met directeur E. tui ïnck van De I^akenhal en aan het hoofd igr!nd van het Rijksbureau voor kunsthistori- le en iconografische documentatie, on- nks smeekbeden van de bruikleengevers teruggave van hun collectie vast aan de |eh ntractueel afgesproken termijn van één e(; ir bruikleen. En leverde de schilderijen armee ongemerkt uit aan de bezetter. Net de collectie Goudstikker verviel de verza ding van Larsen-Menzel na de oorlog gro- ideels aan de staat. Van de collectie Jaffé nog steeds zo'n negentwintig meester- iken spoorloos. Naftaniel: „De Lakenhal lang mogelijk willen pronken met ze collecties. Van die houding zijn de jood- eigenaars de dupe geworden." Bibberend haar artikel 'Recuperatie in Nederland M5-1996', schrijft Jopsephine Leistra: 'De nto rste officiële Duitse koper die op de Neder- ndse kunstmarkt verscheen, was Kajetan ühlmann, protégé van Seyss-Inquart. Eén igna de Nederlandse capitulatie arriveerde Den Haag', waar hij de Dienststelle ühlmann vestigde. Met uitoefening van de idige dwang kocht zijn bureau, meestal or belachelijk lage prijzen, kunst van joden joden. Veel schilderijen die hij zo be- igde werden doorverkocht aan Hiüer, ich Hoffmann en Hermann Goering. de collecties die meteen Mühl- anns aandacht trok, noemt Leistra in haar likel de schilderijenverzameling van dr. Alf- De dood van Procris, schilderij uit de collectie Jaffé, dat na de oorlog werd teruggevonden. Dit doek was in bezit van Hitler, die het in 1941 voor 8.000 gulden kocht v jaffé hebben opgesteld, blijkt dat het bij dit bruikleen ging om werken van W. Calff, Q. Brekelenkam, Ferdinand Bol, Albert Cuyp, Adam Elsheimer, Jan van Goyen, Judith Ley- ster, Adriaan van Ostade, Peter Paul Rubens, Salomon Ruysdael, David Teniers, Tiepolo, Willem van der Velde en nog wat van die gro te namen. De zending kwam veilig aan in De Lakenhal, waar de collectie in 1939 werd ten toongesteld. Het Leidsch Dagblad stak in een drietal artikelen de loftrompet over de schoonheid van Jaffé's schilderijen' De re censent begon zijn bespreking met de woor den: "Een zeer belangrijk bruikleen van meer dan vijftig schilderijen van oude meesters, is gedurende de zomermaanden tentoonge steld in De Lakenhal. Het is niet onze bedoe ling dit bruikleen in zijn geheel af te hande len. Men zou voor het belang der zaak vele kolommen nodig hebben. Ik wil mij slechts beperken tot enkele werken, doch daaraan breedvoeriger enkele kunsthistorische be schouwingen vast knopen, die u herinneren aan de grandioze ontwikkeling der Neder- landsche kunst.' Jaffé bedankte Pelinck in een brief van 22 april 1939 voor 'de grote zorgvuldigheid waarmee (hij) deze gelegenheid heeft aange pakt'. Maar in juli begon de Berlijnse kunst verzamelaar, die naar Londen was gevlucht, te vrezen voor een Duitse inval in Nederland en wilde hij zijn collectie verkopen. Dr. Sch neider was het daarmee niet eens. Hij schreef op 5 juli 1939 aan Pelinck: „Uit principieel oogpunt zou ik het onjuist vinden, indien u zich zou laten vermurwen en vóór 1 Maart 1940 een afbrokkeling van dit bruikleen zou toestaan. De man kan zich best zoo lang red den zonder zijn schilderijen te verkoopen.' Op 15 januari 1940 gaf Jaffé wederom te kennen dat hij zijn collectie of een gedeelte daarvan naar Londen wilde laten overkomen. Schneider reageerde negatief en liet Pelinck weten dat de termijn van één jaar bruikleen 'binnenkort afgelopen zou zijn' en dat hij het van belang achtte 'alles zoo lang mogelijk in Leiden te houden.' De directeur van De Lakenhal bedankte Schneider in een brief van 18 januari 1940 'voor de inlichtingen inzake de angst van Jaf fé. Hij vervolgde met: 'Gelijk er lieden zijn, die met behulp van hun likdoorns het weer voorspellen, weet men in 's heeren Jaffé om geving te Londen, aan zekere symptomen een Duitsche inval te voorspellen." Toch kreeg Jaffé, die zijn oren volgens Sch neider teveel liet hangèn naar zijn 'bibberen de land- en rasgenooten' in Londen, gedeel telijk zijn zin. In februari 1940 werden twee schilderijen van Jaffé verkocht aan kunsthan del De Boer in Amsterdam. Op 5 maart 1940 werden er op last van Jaffé twenty antique pictures opgehaald in De Lakenhai en door de firma De Gruijter Co ter veiling ge bracht. Jaffé deed vervolgens nog een poging om een tiental waardevolle schilderijen weg te krijgen, maar die werden bij de Gruyter Co onderschept door de Dienststelle Mühl- Vlooien De overblijvende 46 schilderijen van Jaffé bleven in De Lakenhal, maar niet voor lang. Op 30 januari 1941 moest Pelinck het restant van de collectie aanmelden bij mr. J.K. van der Haagen van het Departement van O. K. en W. De verzameling was immers al ten toongesteld en de bespreking ervan had al in veel kranten gestaan. Na deze aanmelding verscheen de Dienststelle Mühlmann op het toneel en werden de resterende schilderijen opgehaald en doorverkocht naar de collecties van Hitier, Hoffmann en Goering. De collectie van Jaffé was echter al eerder gesignaleerd door Eduard Plietzsch, een Duitse kunsthistoricus die in dienst was bij de Dienststelle Mühlmann. Hij had op twaalf juli 1940 de belangrijkste kunstcollecties in Nederland al in kaart gebracht. In een rap port aan Seyss-Inquart schepte hij op over zijn ontdekldng van de schuilplaats van 'de joods-Berlijnse collectie van dr. Jaffé in het museum van Leiden', een ontdekking die hij kon doen door 'geheime informatie vanuit Berlijn'. Plietzsch was volgens Jean Vlug, een func tionaris die na de oorlog deel uitmaakte van de internationale commissie die was belast met de teruggave van door de Duitsers gesto len schilderijen, 'een echte Duitser, met zijn haar mooi in een scheiding en zo'n ouder wets brilletje op.' 'Hij had zelf aquarellen van Pechstein, terwijl dat toch zogenaamde ont aarde kunst was'. Vlug: 'Toen hij uit de ge vangenis van Berlijn werd gehaald, heb ik met een boek alle vlooien op zijn lijf dood moeten slaan. Een treurige figuur.' Hitler Na de oorlog stelde Jaffé zich in verbinding met de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK), de instelling die was belast met het opsporen van door de Duitsers geroofde kunstwerken. Om zijn schilderijen terug te krijgen, moest hij een aantal 'interne aangif te-formulieren' invullen, waarop de naam van de schilder en de afbeelding van het ge stolen schilderij dienden te worden vermeld. De Stichting slaagde erin een twintigtal schilderijen te localiseren en terug te halen. Zes van die schilderijen waren in het particu liere bezit van Adolf Hitier terecht gekomen, te weten: 'Kerkinterieur' van Em. de Witte, 'De dood van Procris' en 'Latona en de boe ren' van Adam Elsheimer, 'Zelfportret met vanitas' van Gerard Terborch, 'Bergland schap' van Henri met de Bles en 'Verliefd paar' van Jacob van Loo. De rest kwam terug uit het bezit van Heinrich Hoffmann, Hitiers trawant in het kwaad, en uit dat van Jozef Schaub, Hitiers persoonlijke adjudant. Voor de moeite die de SNK voor Jaffé had gedaan, schreef Arthur Kauffmann, Jaffé's zaakwaarnemer, een dankwoord aan dr. A.B. de Vries, directeur van deze stichting: I think you did amazing work in hunting down all these pictures which had been looted and I willingly insert myself in the long row of your admirers. Ik vind dat u bewonderenswaar dig werk heeft gedaan in het terugvinden van deze schilderijen die geroofd waren en ik plaats mijzelf in de lange schare van uw be wonderaars). Deze De Vries zou later ontsla gen worden voor fraude met een uit het Lou vre teruggehaald schilderij van Jeroen Bosch, een transactie waarvoor hij de slordige som ma van 280.000 gulden opstreek. Spoorloos Tal van schilderijen uit de Jaffé-collectie zijn tot op heden nog spoorloos. Het gaat om doeken als 'Keukeninterieur' van Willem Calff, 'School' van Adriaan van Ostade, 'Man met pijp in rechterhand' van Q. Brekelen kam, 'Dobbelende soldaten voor een schouw' van Palamedesz, 'Lierman met luit' van Da vid Teniers de Oude, 'Stilleven met dode haas' van Jan Fijt, 'Jongen met hoed' en 'Schepen bij hevige storm' van Albert Cuyp en vele andere zeventiende-eeuwse meester werken. Jozef Schaub, de persoonlijke adjudant van Hitier, werd door de geallieerden na de oor log in Berlijn ondervraagd over zes verdwe nen schilderijen uit de Jaffé-collectie. Hij ver klaarde dat hij de 'Jongen met hoed' van Al- bert Cuyp en het werk van Palamedesz ca deau had gekregen van Hitier. De twee wer ken hingen in zijn huis in Kitzbuhl, dat in 1945 werd geplunderd. Waar de doeken ge bleven waren, wist hij niet. Het Nederlands Beheers Instituut (NBI) schreef op 28 januari 1947 dat er in het geval van Jaffé sprake was geweest van simpele roof, zonder dat er enige financiële transactie had plaatsgevonden. Maar het NBI had het bij het verkeerde eind. De Duitsers stortten bij de Deutsche Revisions- und Treuhand A.G., de firma waarvan het archief in 1991 door het ministerie van Financiën is vernie tigd, 55.109 gulden en 27 cent om de ge dwongen verkoop een lej De Stichting Nederlands Kunstbezit maak te in 1950 een contract op waarbij werd be paald dat van de 51 schilderijen die door de Dienststelle Mühlmann in beslag werden ge nomen er 22 schilderijen waren terugbezorgd aan Jaffé. In werkelijkheid werden er ze venenvijftig kunstwerken geconfisceerd. Waar die zes andere kunstwerken zijn geble ven, waaronder twee werken van De Amini, een van Jan Fijt, een rond paneeltje van Sci- avone en twee beeldhouwwerken van J. de Wit, weet geen hond, zelfs geen Duitse her der. Jaffé was inmiddels overleden. In het con tract werd bepaald dat zijn weduwe van het bedrag dat voor haar op de Deutsche Revi sions- und Treuhand A.G. was gestort, 22/51ste deel, te weten 23.502 gulden en 48 cent, moest betalen aan het Bureau Herstel- betalings- en Recuperatiegoederen. Dat was wel logisch. De weduwe hoefde niet aan de Duitsers te verdienen. Maar waarom de Stichting Nederlands Kunstbezit dat Duitse geld dan in hemelsnaam moest opstrijken, is een raadsel. Misschien was het wel hoffelijk geweest om dat bedrag in handen van de we duwe Jaffé te laten ter vergoeding van de 29 vermiste schilderijen, waaronder tal van doe ken die nu misschien wel twintig keer zoveel waard zijn. Hoe de zaak is opgenomen door de weduwe van Jaffé, is niet te achterhalen. Ondanks intensieve naspeuringen konden geen familieleden worden gevonden. Vervolg op de volgende pagina de engel van Adam Elsheimer, schilderij uit de collectie Larssen-Menzel dat nog steeds vermist is. foto hielco kuipers

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1998 | | pagina 45