'Achter de
simpelheid
ligt 'n lange
lijdensweg'
1
'De gezelligheid
breken ze ook af
enige dat de succesvolle
[ttertandem Waardenberg De
soms nog dwars zit is die veel
lure slee van de impresario.
i oewel, dat getuigt natuurlijk
J t wel weer van een kerngezonde
la" telling. Zo van: 'Voor grote
,22 diaken moetje nietbij ons zijn,
denken en doen alleen in
'jT uriviteit'. En dan nog alleen
n 'gens een zelfbepaald tempo,
bergj tveel ruimte laat voor allerlei
sprongen die de geest lenig
teten houden. Hoe moet dat
«a jfo verder na het alom
iandi
!l« ubelde (zesde) programma
1 'q mdkaai'?
Martin van Waardenberg en Wilfried de Jong (achter het glas): „Wij zijn geen jongens die een paar weken op een hotelkamertje gaan zitten om
een show te schrijven." foto cpd jaap rozema
ij Waardenberg De Jong gaat creatieve vernieuwing voor alles
n, tol
achiB
1 wasf"^ eiden volbloed Rotterdammers,
intussen zo'n beetje het konings
koppel van het fysieke, absurdis-
he variété, hebben nog geen enkel idee
ir het naar toe gaat. „Mijn kop is nog wer-
jk helemaal leeg", roept Wilfried de Jong
„Dan zal het wel weer allemaal van mij
eten komen", zucht Martin van Waarden-
(41) meteen quasi-wanhopig. Voorlopig
m uien ze nog dollen over hun gezamenlijke
q komstplannen. Omdat er nog tot in juni
91 lijk kan worden 'gebandkaaid' voor volle
(32 m - met eind mei (27, 28, 29) drie optre-
0» is in de Leidse Schouwburg.
Dekka fen toe willen ze nog wel eens in verwon-
"'"Im ing omkijken. Hoe ze zich dertien jaar ge-
voor het eerst samen (inclusief
frieds contrabas) in Martins autootje he-
om theaterminnend Nederland te gaan
overen. Kwajongens waren ze, maar ei
ns izinnige kwajongens en wel zulke dat er
lands ip (speel)ruimte bleek te bestaan voor
elege ïzeer 'lichamelijke' en 'smerige' opvattin-
moó i over toneelhumor. Waardenberg De
•et It g kon soepeitjes uitdijen tot een heus be-
1 n® f, waar vier mensen hun boterham verdie-
rslaa; ien een impresariaat (Harry Kies Theater-
erot)i dukties) grotendeels op draait.
'"9^ hl als een ongewis avontuur begon, is
•egroeid tot een succesformule, die daar-
ook alweer tot navolging heeft geleid.
horen wel eens van nieuwe groepen op
aretfestivals, die flink aanpoten op het to
neel en dan al gauw met ons worden vergele
ken. Daaruit mag je concluderen dat we toch
een soort trend, die van het fysieke theater,
hebben gezet", meent Wilfried de Jong.
En dat terwijl de pioniers op het gebied
van de hardhandige, onhygiënische kolder
zelf alweer enige afstand hebben genomen
van hun eerste specialiteit. Niet voor niets
zijn de (uitsluitend lovende) recensies van
'Bandkaai' in belangrijke mate opgehangen
aan de niet geringe accentverschuiving rich
ting ingetogener en poëtischer, die eigenlijk
al met het vorige pretpakket 'Naggelwauz'
werd ingezet.
„Op een gegeven moment merk je dat je
het imago krijgt van die vieze schreeuwlelij
kerds en dan moet je oppassen dat men niet
gaat denken 'Daar heb je ze weer'." Op
knoeien met water en dergelijke kwam dan
ook een verbod "te staan. Radicaal stoppen
met dat facet, hebben we toen besloten. Ik
weet nog dat in het repetitielokaal op het
bord stond: regel 1, Geen Water!", aldus Van
Waardenberg. „Zodoende dwing je jezelf in
een andere richting, wat natuurlijk een ferme
worsteling betekent. Zeker ook voor het pu
bliek, want dat wil in feite niets liever dan
meer van hetzelfde. Doe je niet meer wat je
eerder deed, dan is het mis."
„Wij huldigen als theaterduo het principe
dat we moeten blijven streven naar vernieu
wing", zegt De Jong. „Wij willen voorspel
baarheid zien te vermijden." Waardenberg
weer: „Om die reden zijn gaandeweg ook de
liedjes bij ons verdwenen. We bespeurden
een duidelijk herkenningspatroon als Wil's
contrabas weer naar voren werd gereden. De
zaal ging dan achterover zitten met het idee
van 'Nu komt er een liedje, effe rustig aan'.
Ongeveer hetzelfde effect als vroeger bij
Toon Hermans als hij op tv was. Als hij begon
te zingen, waren dat de momenten om naar
de ijskast te lopen. Wij zijn uit op het voorko
men van dergelijke inzakmomenten. Ieder
een 85 minuten achter elkaar op het puntje
van z'n stoel proberen te houden, dat is de
uitdaging. Daarom is er ook geen pauze, dra
ven we in één ruk door."
In het begin was er verder nog de telkens
terugkerende onderlinge rolverdeling: Van
Waardenberg als de bazige man tegenover
De Jong als het sullige type. Oftewel die van
de knorrige uitdeler versus de timide incas
seerder, vrij naar De Dikke en De Dunne. Dat
altijd werkzame vangnet is stilaan eveneens
verdwenen. Van Waardenberg: „Het publiek
lustte er wel pap van, maar voor ons werd die
vaste verdeling op den duur hoogst irritant,
dus zijn we die bewust gaan ombuigen."
Die aanpassing sloot keurig aan op de
geestelijke vergroeiing tussen de voormalige
'pure' cabaretier Van Waardenberg (eerder
negen jaar lang Van Santen, Van Santen en
Van Santen) en de ex-welzijnswerker, contra-
bassist en freelance journalist De Jong. Eerst
genoemde maakte aanvankelijk bijna al het
tekstwerk en de ander stond aan de basis van
de meeste muzikale en decoratieve vondsten,
maar intussen is dat onderscheid volkomen
vervaagd.
Gebleven is wel het zeer moeizame 'broed-
proces' dat aan de lancering van een brok
avondvullende leut annex hilariteit vooraf
gaat. „Wij zijn geen jongens die een paar we
ken op een hotelkamertje gaan zitten om een
show bij elkaar te schrijven en er dan nog een
snel een decor bij verzinnen", zegt Van
Waardenberg. „Omdat we steeds weer tot
iets nieuws willen komen ruimen we daar
voor ook steeds veel tijd in. We repeteren
meestal heel lang, waarbij dan nogal eens
heel wat wordt weggegooid wat we eerder
verdomd spannend vonden.
De Jong: „In alle kunst is het zo dat achter
de simpelheid die ervan afstraalt doorgaans
een hele lange lijdensweg schuil gaat. Maar
wanneer dan zo'n ogenschijnlijk eenvoudige
act, waarop weken is geploeterd, lukt en de
zaal gaat plat, dan geeft dat zo'n waanzinnige
voldoening dat je meteen alle blaren en frus
traties bent vergeten."
Waardenberg De Jong mogen zich intus
sen rekenen tot het eliteclubje van vader
landse lolbroeken, voor wie de zalen als van
zelf vollopen. Wat weer niet inhoudt dat dat
ook gebeurt, stelt de man met de meeste
dienstjaren op het podium. „We voelen ons
nou niet bepaald onderdeel van een bepaal
de Nederlandse theaterfamilie. Daarvoor zijn
we, denk ik, ook te eigenzinnig bezig. Het valt
meestal ook niet mee om ons ergens in te de
len. Is het nou cabaret? Of moet je het toch
spektakel noemen? Of clownerie? Het ligt ei
genlijk overal een beetje tussen."
Vanwege de (toegenomen) aandacht voor
het visuele, nonverbale kan W DJ wel enige
verwantschap met hun wereldberoemde col
lega's Mini Maxi worden toegedicht. Dus
zouden ook best grensoverschrijdende esca
pades tot de mogelijkheden moeten kunnen
behoren. En eerlijk gezegd hebben Martin en
Wilfried daar ook wel aan gedacht. Zonder
evenwel tot actie over te gaan. „Ik denk dat
de echte drang om naar het buitenland te
gaan bij ons ontbreekt", aldus Van Waarden-
berg. „Ik zal altijd nieuwsgierig blijven naar
de reacties in het buitenland op onze humor.
Is die nou universeel, zoals wij vermoeden, of
toch niet? We hebben ook wel overwogen om
een aantal non-verbale acts aan elkaar te
koppelen tot een internationaal programma,
maar hebben daar verder nooit werk van ge
maakt. Omdat je weet, onder meer van Mini
Maxi, dat de weg die je dan inslaat heel
lang en lastig zal zijn. Je krijgt te maken met
andere theaterculturen, met een heleboel lo
gistieke problemen, met ingewikkelde puz
zels voor je agenda.
De Jong: „Een groot bezwaar is al dat je
weer opnieuw allerlei ouwe acts moet gaan
spelen en dat vinden we nu eenmaal niet zo
spannend. Verder word je weer een soort
zwerver. Weliswaar in een luxe hotelkamer,
maar toch. Je bent wekenlang van huis. Dat
heeft grote consequenties voor je privé-leven
en voor je andere werkzaamheden.
Die nevenactiviteiten blijven welkom, zo
niet noodzakelijk, om de frisheid tegenover
elkaar op peil te houden, erkennen ze allebei
volmondig. Van Waardenberg: „Alleen fysiek
al is wat we doen zo zwaar dat je moet op
passen dat je je niet gaat overwerken. Vier,
vijf keer per week, dat is het maximum. Dat
kan je lichamelijk goed aan en op die manier
komt het optreden soms zelfs over als ont
spanning, die dan natuurlijk maar een
schijnontspanning is, omdat je wel je hersens
er volledig bij moet houden. We hebben dan
ook tegen elkaar gezegd: We doen niet meer
voorstellingen per week, hoe groot de vraag
ook is. We nemen gewoon onze vakanties en
blijven er andere dingen bij doen.
De Jong: „We beseffen allebei dat het al
leen maar goed is als je niet constant op el-
kaars lip zit. En dat je elkaar niet zoveel zult
aandoen als Waardenberg De Jong op
houdt, haalt natuurlijk heel veel druk weg. In
zekere zin is dat onze mazzel, want er zijn
duo's die zo hecht met elkaar optrekken dat
het wel een keer móet vastlopen. Ons geluk is
geweest dat we vrij laat hebben besloten te
gaan samenwerken. We hadden ons toen al
op meerdere fronten ontwikkeld, daardoor
waren we niet meer zo kortzichtig om alles
op één kaart te zetten."
Tot de bijkomende klussen behoren intus
sen ook reclamespots. Althans voor wat be
treft Van Waardenberg. Terwijl zijn maatje
zich de afgelopen maanden op de buis mani
festeerde als gastheer van het VPRO-pro-
gramma 'Sportpaleis De Jong', ontpopte hij
zich als (platte) propagandist voor de Gam
ma. Moet kunnen zo'n supercommerciële
schnabbel, vinden ze tegenwoordig. „We
hebben dat soort aanbiedingen eerder afge
houden, omdat we bang waren dat ze onze
theateractiviteiten zouden overvleugelen",
verduidelijkt De Jong. „Maar Waardenberg
De Jong is inmiddels iets geworden dat er
best wat naast kan hebben. Waar het om gaat
is dat we de zalen volspelen op grond van
onze theaterprogramma's. Dat we soms leuk
overkomen op tv mag misschien een beetje
meespelen, maar is voor de mensen die naar
ons komen kijken eigenlijk nooit een argu
ment. Natuurlijk doe je zo'n commercial
voor de poen, maar dat neemt niet weg dat je
er ook een hoop lol aan kunt beleven."
\u
ÜJ
.00-^
-<
Hij zou heel wat op kunnen diepen, de denkbeel
dige archeoloog die z'n spa in de bodem van de
Tramsteeg steekt. Onbetekenend afval van de ge
schiedenis, achteloos nagelaten door de immer
slordige tijd. Een spijker, gevallen tijdens de bouw
van een blok arbeidershuisjes, en bij uitzondering
niet opgeraapt door de jonge Piet van der Zalm.
„Doodzonde dat die timmerlui zómaar hun spij
kers lieten vallen", verklaart de nu 72-jarige. Een
spaander, afkomstig van de melkkar die vorige
eeuw door de tram 'op den overweg genaamd de
Tramsteeg gegrepen werd en aan splinters gere
den', aldus het proces-verbaal van de veldwachter.
En wie weet - maar hier doet de fantasie het werk -
een tandenstoker van ridder Jan van Noortich,
door een gat in z'n vijftiende-eeuwse broekzak ge
vallen. De Tramsteeg in Noordwijk, toen nog
Moolensteegh genaamd, begrensde het landgoed
van die hoge heer.
Momenteel, eind twintigste eeuw, maakt het
straatje zich op voor weer een heel nieuw tijdperk:
dat van een 'samenhangend winkelfront met de
Kerkstraat' (Bestemmingsplan Kern Noordwijk-
Binnen). Want Noordwijk moet met z'n tijd mee,
vindt het gemeentebestuur. De vijf huisjes die Piet
je van der Zalm nog zag bouwen hebben het veld
al geruimd voor een parkeerplaats. En het is
slechts een kwestie van tijd voordat ook de rest de
sloophamer tegenkomt. Of de bewoners het leuk
vinden of niet, de vooruitgangslogica van de ge
meente is onverbiddelijk. „Als we in Noordwijk al
tijd tegen sloop waren geweest, dan hadden we
hier een heel klein dorpje gehad, met kleine huis
jes waarin kleine mensjes wonen die 's nachts sla
pen in een bedstee", zo zei een raadslid het.
Kleine mensjes in een bedstee? „Toen wij hier
kwamen wonen, was in deze kamer een bedstee,
en in de kamer hiernaast ook", wijst inderdaad de
oudste Tramsteegbewoner, 'Ome Koos' Hiep.
Maar twee bedsteden, dat was niet genoeg om het
gezin van vijftien te herbergen. „Op zolder stonden
bollenstellingen, en daar bouwde m'n vader twee
grote ledikanten van. Daar sliepen we met z'n vij
ven of zessen in. Tja, het was primitief vroeger.
Niet alleen bij ons hoor, dat ging bij iedereen zo.
Maar het is altijd een vrolijke boel geweest."
Ome Koos was 9 jaar toen hij op nummer 8
kwam wonen. Nu is hij 85 jaar oud, alleenwonend,
en niet van plan het huis waar hij bijna z'n hele le
ven heeft gesleten voortijdig te verlaten. „Ik ben er
aan verknocht. Ik ben hier opgegroeid, en ben hier
getrouwd geweest; al mijn broers en zussen zijn
hier doodgegaan of getrouwd. Ik heb hier alles
meegemaakt. Pas kwam iemand van de gemeente
langs, of ik niet liever naar een tehuis wilde. Ik heb
gezegd: Ik ben van plan hier in dit huis net zo oud
te worden als mijn vader, en die is 97 geworden.
Dat duurt dus nog wel een tijdje."
Hij is niet de enige die aan de Tramsteeg is ver
slingerd. „Je hele leven zit hier soortement in",
zegt Cok Alders, die hier sinds haar huwelijk, twin
Rubriek over straten, lanen, stegen, hofjes, grachten en vaarten in Leiden en
omgeving. Bewoners vertellen over de plezierige kanten van hun woonomgeving,
maar ook over grote of kleine problemen. Vandaag: de Tramsteeg in Leiden.
BEEmaasoagiHEsaia
Piet Fennes: „Die schotten voor de ramen zijn pure pesterij om ons weg te krijgen."
tig jaar geleden, woont. Ze laat foto's zien van de
verbouwing destijds, die een vol jaar duurde. Want
toen zij en haar man het arbeidershuisje kochten
was het niet veel soeps. „Als je vooraan een knik
ker liet vallen, rolde hij zo naar achteren de keuken
in. En in de gang moest je je buik inhouden."
Cok was van het begin af aan weg van haar
buurtje. „Het was echt zo'n gezellig ouderwets
straatje. Ken je dat van vroeger, dat je bij iedereen
achterom loopt? Zo'n straatje. Kijk, en dat breken
ze ook af, die gezelligheid. Er waren ook wel tafere
len hoor, waar ze in het wilde westen van op zou
den kijken. Vrouwen die elkaar de haren uittrok
ken, mensen die graag de baas speelden over de
rest. Maar ik kon me goed handhaven hoor. Twee
keer een blaf en het was over."
De verleden tijd waarin Cok Alders over de
Tramsteeg vertelt, is veelbetekenend. Een deel van
het straatje is immers al afgebroken. Maar het zegt
ook iets over de afstand die ze zelf al aan het ne
men is, want zij en haar man gaan weg. Uitgekocht
door de gemeente. „We zijn gezwicht", zo ver
woordt ze het beschaamd. Want wel of niet toege
ven aan de druk van bovenaf, dat ligt gevoelig bij
foto taco van der eb
de laatste paar Tramsteegbewoners. „Ik heb tegen
de gemeente gezegd: denk erom, niets publiek ma
ken voordat ik het de buren heb laten weten. M'n
moeder en m'n zus mogen het uit de krant verne
men, maar zij niet."
Zo scherp liggen de zaken in het oude straatje in
Noordwijk-Binnen. Piet van der Zalm, geboren en
getogen op nummer 5: „De mensen die weggaan?
Ik zeg er niets van." Maar zijn blik spreekt boekde
len. En vervolgens zegt hij het toch maar. „De jon
geren zeiden in het begin: jammer van al die oude
mensen die hier wonen, die kunnen zich niet hard
genoeg verweren. Jaja. De jongeren zijn sterker -
totdat er een dollarteken in hun ogen komt. Die Al
ders heeft vierenhalve ton voor z'n huisje gekre
gen, nou, dat is het echt niet waard hoor. Da's ge
woon omkoping.
Op Van der Zalms keukentafel ligt een grote sta
pel correspondentie. Want hém krijgen ze er niet
zonder slag of stoot uit. „Maar het helpt geen
moer, je krijgt geeneens antwoord." Hij grijnst,
maar: „Ik lach niet hoor, het is echt droevig. Zo zie
je maar hoe de democratie in elkaar zit. Ze zijn al
aan het slopen terwijl je bezwaarschriften nog lo
pen." Boven zijn voordeur heeft hij een bord ge
schroefd: Salman CDA is politiek verrot. Salman is
de wethouder die verantwoordelijk is voor het
Tramsteeg-beleid. „Toen ik dat ophing, brak de
derde wereldoorlog bijkans uit. Maar ik haal het
niet weg. Dat zal de sloophamer moeten doen."
Z'n overburen hoeven er niet meer tegenaan te
kijken, want die zijn al vertrokken. Voor hun ra
men zijn schotten getimmerd. „Pure pesterij, om
ons weg te krijgen", oordelen Van der Zalms bu
ren, Lenie en Piet Fennes. „Bij de lege huizen ver
derop hebben ze dat niet gedaan. Daar kijkt im
mers niemand meer op uit."
Lenie is een nichtje van Ome Koos Hiep, en
woont in het nieuwste huis van de straat. Ze vertelt
dat ze het oorspronkelijke huisje had willen restau
reren, maar dat het in te slechte staat was. „Dat
huissie was ergens rond de eeuwwisseling per
handkar stukje bij beetje uit Voorhout overver-
huisd. De eigenaar, De Monye', was zelf timmer
man. Maar hij mat alles af met z'n rooie zakdoek,
van punt naar punt, en daarom was alles schots en
scheef."
Haar nieuwe huis ontwierp Lenie Fennes zeven
tien jaar geleden, samen met een architect. „Ik
maar tekeningetjes maken de hele tijd. Ronde
haard, stalraam, houten draagbalken. De stijl van
hoe het vroeger geweest zou kunnen zijn." Haar
man Piet vult aan: „Dat geeft een extra emotionele
waarde aan je huis." Lenie beaamt dat. En merkt
daarna, zonder het zelf echt te geloven, op: „Mis
schien kunnen we dit huis ook wel verplaatsen
naar een andere plek..."
Zo houden de laatste kleine mensjes zich in hun
kleine huisjes staande. Maar het gemeentelijke
'rotte tanden-beleid' zal z'n gaten blijven slaan.
Gaten, die deze laatste der Mohicanen steeds hin
derlijker zullen aanstaren. Lenie Fennes probeert
vooralsnog de moed der wanhoop uit. Ze kijkt naar
de dichtgetimmerde ramen van het huis tegenover
het hare, en zegt: „Ik zou op die schotten eigenlijk
gordijntjes moeten schilderen, en bloempotten. Ja,
dat zou ik eigenlijk moeten doen.
Wie weet dat de sloophamer daar een splinter
van overlaat. Onbetekenend afval, nagelaten door
de immer slordige tijd. Kan een toekomstige ar
cheoloog er z'n hoofd over breken.