'Het recht is geen gereedschapskist'
De worsteling van de kleine man
BRUNELKAMP
looit gedacht dat
er ooit 'dwergen'
ouden verhuizen
932
ZATERDAG 13 DECEMBER 1997
de werkkamer van
ne Jan Tjittes hangt
iii een kastdeur een
lauwe stropdas met
ip in schreeuwende
iren een afbeelding
de Martinitoren in
mingen. „Gekregen
een vriend. Voor
er de toga. Iedereen
raagt altijd van die
formeerde dassen.
ttes (30 jaar oud) is
■liter en hoogleraar
gerlijk rechtaan de
Vrije Universiteit te
terdam. „Ja, ik ben
wel de jongste
hoogleraar op dit
gebied. Ik weetniet
'ker of ik de jongste
leraar van het land
\p dit moment, met
mputerjongens, wil
nog wel eens eentje
ssendoor schieten.
Rieme Jan Tjittes: „Ik heb me ook een beetje willen afzetten tegen de strafrechtjongens. De Spongen, de
Moszkowiczen, de Doedensen. foto gpd bureau dijkstra
Die stropdas draagt
hij nooit. Dat kén
niet onder juristen,
Rieme Jan Tjittes weet er over
mee te praten. Opgegroeid in Ap
pelscha, afgestudeerd in Gronin
gen, kwam hij op een advocaten
kantoor in Den Haag terecht.
„Allemaal dubbeltjes die op
kwartjes willen lijken daar."
Het was Tjittes al snel duide
lijk: „Wegwezen uit de advoca
tuur." Hij ging aan de slag als as
sistent bij de Advocaten Generaal
(die de Hoge Raad, het hoogste
rechtsorgaan, adviseert). In één
moeite schreef hij wetenschap
pelijke boeken en artikelen, pro
moveerde en schreef het onlangs
verschenen boek 'Rhythm
Blues van het recht'. „Ik vraag
me achteraf af waar ik de energie
vandaan heb gehaald.
In 'Rhythm Blues van het
recht' beschrijft Tjittes aan de
hand van achttien klassieke za
ken hoe de 'kleine man' worstelt
met het 'grote recht'. „Ook om
me een beetje af te zetten tegen
de strafrechtjongens. De Spon
gen, de Moszkowiczen, de Doe
densen. Kijk, de lulligste auto
diefstal is in principe al een mooi
verhaal, maar er zijn maar weinig
advocaten die met strafrechtelij
ke zaken brood verdienen: de
meesten doen er privaatrechtelij
ke zaken bij. Het privaatrecht
lijkt vaak minder spectaculair,
maar staat uiteindelijk veel dich
ter bij de mensen. Televisiepro
gramma's als 'Ook dat nog' en
'Kassa!' gaan er steeds meer
over." En dat is goed, meent Tjit
tes, want vaak heeft men geen
idee wat er overhoop gehaald
wordt als er eenmaal een proce
dure wordt aangespannen.
Neem het geval van meneer
Boon dat Tjittes beschrijft in
'Rhythm Blues van het recht'.
Boon wordt tureluurs van de
kraaiende hanen die zijn buur
man houdt. Praten helpt niet,
een schutting helpt niet, een ge
meentelijk schrijven aan de
hanenliefhebber helpt niet en
aan werken komt meneer Boon
niet meer toe. Dus huppekee,
dan in vredesnaam maar een ci
viele procedure. Gevolg: jaren
lange procedures, torenhoge ad-
vocatenkosten, Boon arbeidson
geschikt, ruzie met het hele dorp,
maar... Boon krijgt gelijk en hij
krijgt schadevergoeding. Wel
neemt hij van pure ellende de
wijk naar een ander dorp.
Nederlanders, zo blijkt uit de
verhalen van Tjittes, procederen
niet zo gauw maar éls ze proce
deren, gaan ze vaak door tot het
gaatje, tot de Hoge Raad. Vaak
gaat dan het oer-Hollandse
spreekwoord op: 'Wie procedeert
om een koe legt er één op toe'.
„Dat is typisch Nederlands. Als
we die stap eenmaal zetten, zo
redeneert men, dan zullen we die
schurken flink pakken ook. Heel
veel mensen vergeten dat je altijd
advocatenkosten betaalt. Ook als
je de zaak wint. Als je doorproce
deert tot de Hoge Raad, loopt dat
al gauw tot in de tienduizend
gulden."
Recht en emotie
Wie 'Rhythm Blues van het
recht' eenmaal gelezen heeft, be
denkt zich nog wel een keer
voordat hij een civiele procedure
aanspant. Vrijwel niemand komt
echt beter uit een procedure, ook
niet als de zaak wordt gewonnen
- de vergoeding voor gemaakte
advocatenkosten is te verwaarlo
zen. Tjittes: „Je ziet dat mensen
het gevoel kwijtraken van waar
ze mee bezig zijn. Op ieder feest
je beginnen ze erover, onder het
eten gaat het over niets anders.
Dat toont wel aan dat recht en
emotie heel veel met elkaar te
maken hebben."
Dat blijkt bijvoorbeeld in het
verhaal 'De vader van de bruid',
over de man die zijn jongvolwas
sen dochter verloor omdat een
anesthesist wat slordig met de
verdoving was omgesprongen.
De man procedeerde tot hij er
(letterlijk) bijna dood bij neerviel,
maar hij kreeg geen smartengeld.
„Kijk, de meeste juristen denken
alleen maar aan schade. Of men
sen verdriet hebben, kwaad zijn,
dat doet er niet toe. Daarom
dring ik er bij mijn studenten al
tijd op aan dat ze door de techni
sche, abstracte juridische taal en
techniek heenkijken en gevoel
krijgen voor het recht. Het recht
is geen gereedschapskist. Het is
niet onveranderlijk."
'Zuinigjes'
Dat blijkt ook uit het aantal ge
vallen waarin momenteel scha
devergoeding wordt uitgekeerd
bij whiplash. „Tien jaar geleden
hield men het op aanstellerij.
Een beetje Jongen van Jan de
Witt had daar geen last van. Nu
is het de grootste schadeloosstel-
lingspost. Juristen hebben ner
gens verstand van, maar ze be
moeien zich met alles. Ze slepen
er daarom deskundigen bij. Zo
kan de rechtspraak veranderen.
Op grond van argumenten."
En dat is de manier, meent
Tjittes, want te vaak spelen 'on-
derbuikgevoelens' een rol. Ook
onder rechters. „Vooral als er
kinderen in het geding zijn."
Ondanks de vloedgolf van
schadeclaims die er momenteel
door Nederland rolt, noemt Tjit
tes de houding in Nederland ten
opzichte van schadevergoeding
en zeker het smartengeld,
'zuinigjes'. „Het moet maar eens
afgelopen zijn met het calvinisti
sche gemier. We staan voor aap
in het buitenland." Een zeer
schrijnend verhaal staat in 'Het
verdriet van Nederland'. Moeder
en kind worden in de auto van
achteren aangereden door een
ietwat dromerige chauffeur. Kind
overlijdt, moeder verandert van
gelukkige vrouw in een geestelijk
wrak. Krijgt ze smartengeld? Niet
als het aan de wetgever ligt. Het
is een van de weinige punten in
het boek waar Tjittes zelfs een
beetje bitter wordt: „Emotioneel
leed is volgens de wetgever niet
met geld goed te maken. Hij
denkt kennelijk dat wij in het
hiernamaals rijkelijk voor ons lij
den beloond worden, zodat een
vergoeding in het ondermaanse
niet past."
Schrijnende gevallen maakt
Tjittes ook in zijn praktijk mee.
Laatst nog een loodgieter die
door de rotte trap van zijn werk
gever zakte. Loodgieter voorgoed
in de RWW, maar hij kreeg geen
schadevergoeding, want het uit
lenen van de trap was een vrien
dendienst van de opdrachtgever,
die derhalve geen vergoeding
hoefde te betalen, vond de rech
ter. Vreemd, oordeelt Tjittes.
„Want die opdrachtgever heeft
waarschijnlijk korting bedongen
omdat de loodgieter geen trap
hoefde mee te nemen. Niks
vriendendienst. Stel dat jij een
huisje huurt op de Veluwe en je
krijgt er fietsen bij van de ver
huurder. En je fietst door de
Apeldoornse heuvels en je flik
kert door de voorvork. Heb je
dan geen recht op schadevergoe
ding? Ja, ammehoela!"
Of het boek verandert aan de
rechtspraak? Tjittes weet het niet
zeker. Hij hoopt van wel. Hij ci
teert een Chinees gezegde: „Een
pad ontstaat door er op te lo
pen."
Najaar 1976. „De vuilnisman begint wekelijks te
komen", noteert Jacoba Slingerland in haar log
boek. „Af en toe een melkboer met luide bel, maar
die voelt er verder niet veel voor om door de.blub-
ber te gaan. Een bakker zie je niet, en verder zal
het nog wel even duren eer de straten goed be
gaanbaar zijn."
Het was 'het randje van de beschaving' waar Ja
coba en haar man Cees waren neergestreken. Ge
lukkig waren ze niet alleen. Zo'n dertig collega-pio
niers, vijftien mannen, dertien vrouwen en een
paar kinderen, waren meegekomen naar het on
genaakbare stuk polder tussen niets en weer niets:
Voorhof-Zuid in Leiderdorp waar de Brunelkamp
zou verrijzen.
De mannen, allen bouwvakkers, bouwden de
huizen met him eigen blote handen. De vrouwen
zorgden voor voedzame soep en hielden.een zorg
zaam oogje in het zeil. „Nu de mannen zo'n tijdje
bezig zijn moeten wij goed opletten als ze ziek
worden. Goed uit laten zieken, niet te veel zeuren
aan hun hoofd", aldus Jacoba's logboek op 22 au
gustus 1975.
Voor het meer dan duizend jaar oude dorpje tus
sen Rijn en Does zal de eigenhandige bouw op
zich geen echte primeur zijn geweest. Maar in de
tijd van projectontwikkelaars, doorzonwoningen
en straatnamen die eindigen op kamp of kreek was
het initiatief uniek. Liefhebbende familieleden en
vrienden deden dan ook hun best om het plan uit
het hoofd van de zelfbouwers te praten. 'Als dat
maar goed gaat', 'Jullie lijken wel gek', 'Ik moet het
nog zien', dat waren zo een paar van de welge
meende boodschappen die ze meekregen op hun
avontuur.
Een van de pioniersvrouwen, Teunie Mulder,
geeft nu wel toe dat ze haar man Herman ietwat
schoorvoetend volgde. Dat zij zelf ook wel gedacht
heeft: als dat maar goed gaat. Herman zelf had
echter geen spoortje van twijfel. „Ik was 22 jaar.
Dan verzet je bergen.
En het ging goed. De mannen hadden hun zaak
jes dan ook uitstekend voor elkaar. Er was rijkssub
sidie. Er waren welwillende ambtenaren. En twee
bouwbedrijven traden op als sponsor. Er waren
twee groepen bouwvakkers, die ieder hun eigen
stichting oprichtten. Stichting De Zeven Dwergen
en stichting Nooitgedacht. Betekenisvolle namen.
'De Zeven Dwergen', dat stond voor de zeven klei
ne bouwers in de grote bouwwereld die ze waren.
En 'Nooitgedacht', dat spreekt voor zich.
Nooit gedacht, en toch werkelijkheid geworden.
174 vierkante meter grond met een riante vierka
merwoning erop. Normaalgesproken een luchtkas
teel voor een bouwvakker. De aanvankelijk scepti
sche Teunie Mulder voelde zich dan ook 'Beatrix'
toen ze het huis uiteindelijk betrok.
„Wat zal het volgend jaar brengen? Veel zorgen?
Veel verdriet? Geluk? We wachten maar af en ho
pen dat 97 procent van onze wensen vervuld mo
gen worden", noteerde Jacoba Slingerland op ou
dejaarsdag 1974. De bouw was toen één maand
bezig, en had nog anderhalf jaar te gaan. Anderhalf
jaar van hard werken en afzien, ook al omdat het
weer maar al te vaak niet meehielp. „Die natte
blauwe klei, potverdomme wat hebben we daar
een ellende van gehad", herinnert Henk Leemans
zich. En Herman Mulder springt op om voor te
Rubriek over straten, lanen, stegen, hofjes, grachten en vaarten in Leiden en omgeving.
Bewoners vertellen over de plezierige kanten van hun woonomgeving, maar ook over grote of
kleine problemen. Vandaag: Brunelkamp in Leiderdorp
Nooit gedacht en toch werkelijkheid geworden: de Brunelkamp in Leiderdorp. Geen gewone huis-tuin-en-keuken-straat. Volgend jaar komt er een einde aan een tijdperk
als de eersten van de 'zeven (zelfbouw)dwergen' gaan verhuizen.
doen hoe hij door de blubber zwoegde, met een
onbestuurbare kruiwagen en laarzen die bij elke
stap de modder werden ingezogen.
Weer of geen weer, de mannen moesten vier
avonden in de week én de hele zaterdag de steigers
op. Dat hadden 2e notarieel zo vastgelegd. „Alleen
de woensdagavond hadden we vrij. Dan was het
voetballen kijken", lacht Henk Leemans. De vrou
wen trekken nu nog gezichten als ze eraan terug
denken hoe weinig ze van hun echtgenoten zagen.
„Je had geen privéleven meer." Maar niemand
heeft er spijt van. „Nooit, nooit, nóóit spijt gehad",
benadrukt Jacoba Shngerland. Zij en haar man wa
ren de oudsten, tegen de veertig, met vier school
gaande kinderen. De rest was in de twintig.
Ook Henny Rodenburg heeft zijn beslissing
nooit betreurd. Al was het voor hem een extra zwa
re dobber, want hij kon anderhalf jaar lang niet bij
RCL voetballen. „Dan stond Henny zaterdags op
de steigers, en dan kwam de bus met zijn elftal toe
terend voorbij", vertelt zijn vrouw. „Ja, dat deed
wel pijn", geelt Henny toe. In him plakboek zit een
klein sportberichtje over RCL: „Henny Rodenburg
heeft het te druk met de.bouw van een eigen huis".
Plakboeken, fotoboeken, logboeken, allemaal
hebben ze die rare tijd vastgelegd op inmiddels
vergeelde bladzijden. Een suikerzakje van het res
taurant waar ze het heien van de eerste paal vier
den. Een foto van een eenzaam bordje 'Nooitge
dacht' midden in het eindeloos lege weiland dat de
Voorhof toen nog was. Een kartonnen medaille
met daarop '1 jaar dwerg zijn'. Hoe meer bladzij
den worden omgeslagen, hoe meer herinneringen
bovenkomen.
foto hielco kuipers
De ogen van de mannen beginnen meer en
meer te glimmen. Want het was een machtig
mooie tijd, daar zijn ze het allemaal over eens.
„God, wat was dat leuk allemaal", roept Henny Ro
denburg uit. „Ik ben al die tijd met plezier naai' de
bouwerij toe gegaan." Al was het wel heel zwaar.
„Want in je vrije tijd deed je hetzelfde werk als
overdag voor je baas. Ik lag 's nachts in mijn slaap
te kletsen van: zullen we die kozijnen gaan stellen?
De twee bouwgroepen jutten elkaar ook op.
„Dinsdag eerste paal slaan, de zeven dwergen vin
den dit niet leuk", noteerde Nooitgedacht-lid Jaco
ba Slingerland. Uiteindelijk waren de dwergen
toch net een dagje eerder.
Van de 21 jaren né de oplevering zijn geen spe
ciale plakboeken bijgehouden. De Brunelkamp
werd dan ook een gewone huis-tuin-en-keuken
straat. Er kwam een blok huurhuizen bij, en op de
hoek een gezinsvervangend tehuis voor geestelijk
gehandicapten. De rest van de Voorhof werd vol
gebouwd en de straten werden begaanbaar. Der
tien kinderen werden er in de loop der jaren bij de
zelfbouwers geboren. Koos verscheen in het straat
beeld: een bewoner van het tehuis die - als tijdver
drijf - dag in dag uit de straat aanveegde. En lang
zaam maar zeker overwoekerde een struik de eer
ste steen in de gevel van nummer 22: een afbeel
ding van zeven vrolijke dwergen op een rijtje.
Een teken aan de wand. Want de zeven dwergen,
in de beginjaren hechte vrienden, hekken allang
niet meer met elkaar op. Sterker nog, er zijn zelfs
directe buren bij die niet meer met elkaar praten.
De dwergen willen daar zelf niet zoveel over kwijt.
„Je zegt eens wat, en dat valt dan verkeerd", zegt
Henk Leemans voorzichtig, waarop hij direct be
klemtoont dat hij met niemand ruzie heeft. Ande
ren veronderstellen dat jaloezie een rol speelt, om
dat sommigen beter geboerd hebben dan de rest.
Bij Nooitgedacht was dat van het begin af aan
anders. Jacoba Slingerland: „We kenden elkaar na
tuurlijk allemaal wel, maar je kwam niet zo bij el
kaar over de vloer. Niet zoals de dwergen." Her
man Mulder beaamt dat. „En dat is maar goed
ook. Je moet elkaar als buien niet te goed leren
kennen. Hoe closer je bent, hoe eerder je mot
krijgt. Kijk, in het begin weet je veel meer van el
kaar dan normaal, ook op financieel gebied. Dat
gaat op de lange duur niet goed." Hij en zijn vrouw
Teunie vinden het wel best zo. „Je hebt je eigen le
ven, je eigen vrienden."
Volgend voorjaar komt er definitief een eind aan
een tijdperk, als 'dwergen' Henny en Hetty Roden
burg gaan verhuizen. Ze zijn de eersten. Met ruzie
heeft hun vertrek niets te maken. „Ik heb altijd ge
zegd: voor mijn vijftigste zit ik in een apparte
ment", verklaart Henny. En zijn vrouw Hetty: „Ik
ben het zat al dat stoffen en boenen. Het is een
verschrikkelijk bewerkelijk huis." Stralend laten ze
tekeningen van hun nieuwe flat in cle Leyhof zien.
Ze zullen dan ook geen-traantje wegpinken als ze
vertrekken. „Nou ja, een klein beetje pijn zal het
misschien wel doen, als we die deur achter ons
dichttrekken."
Niemand van de anderen is hevig van hun ver
trek onder de indruk. Al stond Teunie Mulder er
toch wel even van te kijken. „Mensen die langsko
men wagen wel eens of we er allemaal nog wonen.
Ik kon tot nu toe altijd zeggen dat dat zo was. Dat
was wel heel bijzonder." Maar ook zij voelt zich
niet voor eeuwig gebonden aan de Brunelkamp.
„M'n familie zegt: je hebt dat huis toch zelf ge
bouwd, daar ligt je ziel en zaligheid toch in. Maar
dat voel ik helemaal niet zo." Haar man Herman
heeft dan ook alweer een nieuwe droom. „Zón
huisje aan de Braassem. Waar ze me weg mogen
dragen."
De natuurlijke loop der dingen heeft zich mees
ter gemaakt van de Brunelkamp. Mensen komen,
én mensen gaan. De laatste zin in Jacoba Slinger-
lands logboek luidt: „En hopen dat we er lang, heel
lang plezierig en prettig mogen wonen." Het is
duidelijk. 'Heel, heel lang' duurt geen mensenlé
ven meer.