'Ik leef
in
geleende
tijd'
Moeders
-T'
Bennie Jolink
1 doet alleen
nog maar wat
hij leuk vindt
Tussen Hummelo en
Zelhem is een café dat
Betmie Jolink De Prös
noemt; het enige café
ter wereld waar hij
komt. Mensenmassa 's
haat hij, gezeik ook.
Maar daar, in De Prös,
kan hij tenminste een
Normale boerenlul
Izijn. Het zijn z'n eigen
woorden. Ik zeg 'ter
voor de zekerheid
maar even bij, want
ooit heeft iemand hem
'n keer een
kapsonesboergenoemd
en toen had men de
■- poppen aan het
dansen.
Bennie Jolink:,, Na Parijs-Dakar volgt bungeejumpen, alleen dat moet ik stiekem doen, want daar is de familie helemaal op tegen. Het is nu wel
mooi geweest, zei m'n moeder. Die staat bovenaan in de weerstandscommissie." foto cpd maurice nelwan
Afrika en op een motor is dat nog honderd
keer moeilijker. Dan moet je navigeren en
oppassen dat je niet je benen breekt. Maar
het is een kwestie van nuchter redeneren. Je
kan beter te hard rijden dan te zacht. Want
als je hard rijdt ben je verplicht je hersens er
bij houden. Rij je te zacht, dan ga je je zitten
vervelen.
Ik heb één keer in het Atlasgebergte een ra
vijn over het hoofd gezien. Dat was geen ge
ring ongeluk kan ik je zeggen. Ik zag m'n hele
leven aan me voorbij trekken. Maar nog
voordat ik op een brancard de helikopter in
ging, riep ik al dat ik nog een keertje over wil
de doen. Dus die ongelukken hebben me
nooit ergens van weerhouden. Ik ben daar
erg nuchter in. Plank gas en rijden.
Toen ik hier in de omgeving een keer te
hard reed, was er geen sterveling in de buurt.
Het was laat en ik was moe. Een stuurfout.
Eigen schuld, dikke bult. Het enige wat nog
niet recht staat is m'n arm. Maar verder heb
ik er nooit meer één minuut aan terugge
dacht. Ik kan motorrijden, ik kan gitaar spe
len, ik kan alles. Behalve m'n bovenste
knoopje van m'n overhemd dicht doen, maar
daar kan ik overheen komen.
In januari rijd ik Parijs-Dakar. Met een Ne
derlandse vrachtwagen. Geen DAF, maar een
Gidaf. Heel indrukwekkend. We zijn er de
laatste maanden heel intensief mee bezig. Ik
volg allerlei navigatiecursussen. Gigantisch
gecompliceerd allemaal. En als het me lukt
om 'm de eerste keer helemaal uit te rijden,
dan heb ik weer één van die dingen gedaan
waarvan ik vond dat ik die per se moest
doen. Ik heb de Marathon van New York ge
lopen. Ik heb parachute gesprongen. Na Pa
rijs-Dakar volgt bungeejumpen, alleen dat
moet ik stiekem doen, want daar is de familie
helemaal op tegen. Het is nu wel mooi ge
weest, zei m'n moeder. Die staat bovenaan in
de weerstandscommissie.
Ik heb altijd gezegd: als ik dertig word heb
ik geluk gehad en als ik veertig word pech. Zo
oud wou ik helemaal niet worden. Ik vond
het belachelijk, veertig. Vroeger waren men
sen van veertig ouwe grijze mannen. Die wa
ren bedaagd en hadden een aangepast ge
drag. Dat leek me niks. Toen ik het werd,
veertig, vond ik dat ook heel erg. Ik heb me
die dag totaal klem gezopen. Ik dacht: god
verdomme, ik ben veertig.
Nu ben ik al eenenvijftig en je geloof het
niet, maar dat vind ik dan wel aardig. Ik leef
in geleende tijd. Ik heb vorig jaar zelfs m'n
haar afgeknipt; ik vond dat toen bij m'n
stemming paste. Maar rustig word ik nooit.
Dat zal nooit gebeuren. Om dat te voorko
men heb ik een revolver aangeschaft.
Ik heb helemaal geen zin in als een bejaar
de te leven. En dat mijn ooms dat doen, oké,
zij'zijn zo opgegroeid. Voor die mensen heb
ik respect. Die hebben zo geleefd en die moe
ten ook zo eindigen. Daar is niks verkeerds
mee. Maar het hoort niet bij mij. Althans dat
zeg ik nu, want het gekke is: ik wil wel heel
graag opa worden. Ik heb m'n zoon ook al al
lerlei beloften gedaan. Zodra er één is, ga ik
oppassen. Daar zeg ik m'n optredens voor af.
Ik ben gek op kinderen. Straks moet ik naar
een verjaardag van een nichtje. Ik kom nooit
op verjaardagen van volwassenen, die heb ik
afgezworen, want ik haat dat gekwek in die
kring, maar voor die kinderen van m'n broers
en zussen maak ik een uitzondering. Die zeg
gen ook allemaal Oom Ben tegen me. Trutti
ger bestaat het niet... Oom Ben... Maar ik
vind het prachtig.
Die tegenstellingen horen dus wel bij me.
Opa willen worden en toch een revolver heb
ben om niet oud te hoeven worden. En dus
ook absoluut niet bang voor de dood zijn. Er
zijn er al genoeg van mijn leeftijd de pijp uit
en ik ben steeds teruggekomen.
Ik heb overigens toevallig wel net deze
week een royaal bedrag laten reserveren voor
na m'n begrafenis. Gek dat we daar nu zo op
komen, maar ik heb er laatst met m'n vrouw
over zitten praten. Want ik wil een traditione
le begrafenis en niet gecremeerd worden. Na
afloop moet het ook feest zijn. Zuipen.
Ja, op de begrafenis moet muziek zijn.
Goed dat je 't zegt. Daar heb ik niet eens aan
gedacht. Geen stille bedoening. Dus ook eeïst
een korte dienst in de kerk. Ik moet dat tróu-
wens allemaal es een keer opschrijven, want
anders is het niet geldig. De fans mogen ook
komen, want je kan die mensen er bezwaar
lijkvan weerhouden. Ze komen toch wel.
En zodra ik dan gereïncarneerd ben, dan
doe ik m'n leven de tweede keer heel anders.
Want ik had achteraf na de Mulo net als al
m'n vrienden naar de kweekschool moeten
gaan. Dat ten eerste. Het onderwijs heeft veel
vrije tijd, die ik nu in die muziek gemist heb.
Ik had al die vrije uren kunnen gebruiken om
te schilderen. En wie weet was ik dan toch
wel muziek gaan maken en had ik ook weer
een band opgericht. Ik ben tenslotte wie ik
ben. Alleen ik had het begin wat eleganter
willen zien. Zonder die beeldende kunst. Die
beeldende kunst heeft eivoor gezorgd dat ik
in de jaren zestig heel erg ver van de werke
lijkheid afkwam te staan.
Ik kwam van de academie af, had in het
begin de mazzel van een paar mooie op
drachten, dus ik zwom in het geld en ook in
het succes. Mijn schilderijen kwamen niet in
een kelder, maar werden opgehangen in ge
meentehuizen en belastingkantoren. Dat ge
luk had ik. Zie je wel, zeiden ze. Want op de
academie hadden ze je geleerd dat je vooral
jezelf moest zijn, met een eigen stijl, een ei
gen ik. En als je dat nou maar had, dan kwam
je vanzelf wel ergens terecht. Ja, je kwam in
derdaad ergens in terecht, maar dat was uit
eindelijk toch in de uitkeringssfeer. In de
BKR, in de Beeldende Kunst Regeling. En on
dertussen zuipen en neuken, want het was
natuurlijk een prachtige tijd, alleen niet zo
elegant.
Die kunstacademie was van '64 tot '68 één
grote vrij gevochten bende. Ik kwam daar en
dacht: nou ga ik een vak leren. Model per-
spectief en stil leven. Maar dat was toen net
allemaal afgeschaft. Het was vrijheid, blij
heid. Ik woonde in Amsterdam op kamers.
Feesten, meiden. Experimenteren, een beetje
blowen, noem maar op.
Ik doorliep overigens wel alle taken en er
was ook geen twijfel over mogelijk dat ik in
dat onderwijs thuishoorde. Ik vond het
prachtig om mensen tekenen en schilderen
bij te brengen en niet die foefjes te leren. Ik
leerde ze ontdekken dat ze veel meer konden
dan ze dachten. Maar dan kom je vervolgens
bij de lerarenopleiding in Arnhem, wat dan
tevens een beurs is voor gehuwden. Dat was
in dat gebouw dat die afschuwelijke miskleu
nen van die klootzak van Rietveld uitstraalt.
Walgelijk. Z'n opvattingen hoe je gebouwen
moet maken vind ik bijna minachtend. Je
moest daar op die opleiding ook de hele god
ganse dag verplicht socialistische clichés roe
pen. En als je dat nou maar deed en je werkte
een beetje in hun stijltje, nou dan was het
goed. Maar daar kon ik dus absoluut niet te
gen. En in die afkeersfeer, zou ik bijna zeg
gen, want ik was al met muziek bezig, is Nor
maal opgericht.
Ik weet nog goed: ik zong in het eerste be
gin een keer een blues intro met een heftige
solo en de tekst was: 'Ik zat laatst te drieten
op de plee'. En toen ging er iets door het volk
van: wat is dit nou? Om te beginnen was
blues in een andere dan de Engelse taal al
heel opvallend, maar dan ook nog op z'n
Achterhoeks, en bovendien over schijten op
de plee. Nou ja, ze braken de tent af. Het pu
bliek was getuige van iets nieuws. En wij wa
ren op onze beurt ook getuige van iets
nieuws. We hadden van z'n lang zal ze leven
nóóit gedacht dat het zó zou inslaan.
De naam Normaal was ook geen geniaal
idee, maar achteraf wel fantastisch. Om in
het Achterhoeks te gaan zingen was ook geen
geniaal idee, maar het viel zoals het vallen
moes.t. Ik schreef die liedjes zonder er bij na
te denken in de taal waarin ik dacht. Ik heb
gewoon dingen van me afgeschreven en ge
dacht: hé, dat ga ik ook op muziek zetten. Ik
was en ik ben er dus trots op dat ik een boe
renlul ben en op dat moment hebben we be
sloten: dit wordt ons beroep.
Dat is het verhaal.
Er is slechts een aantal vermoedelijke rede
nen waarom het een succes is geworden. We
hadden inzet. Er was een vrij goed omlijnd
idee. Er is veel vergaderd. Er is goed georga
niseerd. In al die jaren zijn we nog nooit één
keer te laat gekomen. Het is altijd een wer
kend geheel geweest, met veel publiciteit;
zelfs de slechte publiciteit werkte in ons
voordeel.
We hebben bijvoorbeeld een keer bonje
gehad met een assistent-floormanager, die
ons uitschold voor kapsonesboeren. Waarop
ik riep: kijk naar je zelf, knakentemeier. Ik
spuugde vlak voor d'r op de grond. Vervol
gens werd dat verhaal opgeblazen. Eerst
stond er in de krant dat we er een kolerezooi
van gemaakt hadden. De volgende krant
sprak over vernielingen. De schade was hon
derdzesentwintig gulden, maar op Veronica-
radio werd het al gauw anderhalve ton. De
uitdrukking knakentemeier werd vertaald als
een poging tot aanranding. Diezelfde avond
was de parkeerwachter gebeld in de trant
van: je moet die gasten tegenhouden, want
ze hebben spullen kapot gemaakt. Toen
sprong ie voor ons en riep: Halt! Waarop wij
uit het raampje terugriepen: sodemieter aan
de kant, Adolf, anders ga je eraan.
Dat werd weer vertaald tot een po-
ging tot doodslag. En ga zo maar
door. Alles is altijd volledig uit z'n ^Hj
verband gerukt, maar de populari-
teit heeft er nooit onder geleden.'
f 'Ik heb cara, dus ik gebruik pulmi-
cort. Dat is vier keer per dag twee
puijes. Verder een hoop ventolin en
atrovent. Met de kans op hartklop
pingen, klam zweet, hoofdpijn en
slapeloosheid. Soms gaat iets ontsteken, en
krijg ik weer een antibioticakuur. Daar ga ik
dan vervolgens weer van aan de diarree, en
fin, vorig jaar liep het in één keer helemaal
fout. Het was tijdens de vakantie, en eigenlijk
is 't me altijd tijdens vakanties overkomen.
Kennelijk spaar je dat op. En zodra je li
chaam dan tot rust komt, wham, daar ga je.
Meteen vanaf de eerste dag. Doodziek. Dub
bel zo erg, omdat je die ziekte onder hoog
spanning kennelijk toch weet te onderdruk
ken.
Ik werd vorig jaar zelfs depressief; ik zat,
zoals ze dat hier zeggen, helemaal aan de lat
ten. Ik wilde met pensioen, schilderen. Ik had
onvrede met een heleboel dingen, at niet
meer, sliep niet meer, verloor aan gewicht. Ik
zat helemaal aan de grond, en daar ben ik
behoorlijk van geschrokken.
Ik was ook nog mede-eigenaar van een
heel onoverzichtelijke BV en m'n manager
maakte het er niet overzichtelijker op. Dat
zeg ik nog netjes. Ik heb toen die hele bubs
verkocht. Nu weet ik tenminste wat ik aan
het eind van een tournee verdiend heb. Toen
niet.
Ik heb met zulke ogen staan kijken waar ik
allemaal doorheen moest om die BV te ver
kopen. Tot aan aandeelhoudersvergaderin
gen toe. Vreselijk. We deden honderdtwintig
optredens per jaar en nu dertig. Met die der
tig verdien ik bijna net zoveel als met die
honderdtwintig. Ik had als aandeelhouder
personeel en een berg kosten: vrachtwagens,
installaties, lichtinstallaties, geluid, een gi
gantisch studio in een fabriekspand met een
compleet museum erbij. Dat moest allemaal
met die veldtocht van honderdtwintig optre
dens opgebracht worden. En nou doen we 't
zonder die ballast en we verdienen net zo
veel. Nou jij weer.
Ik wil muzikant zijn, creatief, schrijver of
componist. Ik wil schilder zijn, ontwerper en
bedenker van allerlei onzin. Maar ik wil niet
praten over financiën en over personeel.
Daar .zijn managers voor. Maar mensen die
zeggen: ik ben je manager en maak je nou
verder maar geen zorgen meer, die mensen
zijn dus kennelijk niet te vertrouwen.
Tien jaar geleden zijn we helemaal kaal ge
stolen. Toen moesten we, niet schrikken, met
een paar ton schuld opnieuw beginnen. Ter
wijl ik al die tijd als muzikant heel naïef ge
dacht had: ik ben aandeelhouder, dus ik bezit
iets. Nou, ik bezat niks. Ja, een manager die
een oplichter was. Hij noemde zich Mick,
maar hij heette gewoon Anton, net als Mus-
sert.
Overigens heeft hij er wel voor gezorgd dat
we allemaal weer super gemotiveerd werden.
We hebben in die jaren nog nooit zo geloofd
in Normaal als toen. Maar vervolgens ver
troebelde ook de verhouding met de volgen
de manager. Het hele eieren eten met die
gasten is: ze krijgen te veel vrijheid.
De eerste keer hebben we nog een proces
gevoerd en toen is die Mick veroordeeld en
moest hij de hele buit terugbetalen. Maar wat
er uiteindelijk van over was, daar konden wij
niet eens de advocaat van betalen. Het heeft
bovendien drie jaar geduurd. Zo gaat dat
dan.
Onze advocaat had ervoor gewaarschuwd:
Jongens, je kan nu wel een proces beginnen,
maar venvacht nou niet dat je er één stuiver
aan overhoudt. Maar wij hadden zoiets van:
maakt niet uit. Al kost het ons geld, doorha
len die vent! Het ging ons om de eer. Hij
moest en zou plat. Alleen, toen-ie plat was,
was het geld op. Daarna heb ik 'm nooit meer
gezien en dat is maar goed ook. Het enige
waar ik nu nog spijt van heb, is dat ik hem
toen niet gewoon een pak ransel heb gege-
ven. Dat had ik moeten doen.
Vorig jaar kwam dat allemaal weer boven.
I Iet lichaam gaf waarschuwingen. Toen heb
ik van de een op de andere dag gezegd: ik ga
minder optreden. En natuurlijk vond nie
mand dat leuk, en niemand was het er ook
mee eens. Zeker de nieuwe manager niet,
want hij zag z'n melkkoetje minder worden.
Ik stond binnen de groep helemaal alleen
met m'n opvattingen en ik heb er ongeloof
lijk veel pijn in m'n kop over gehad, maar het
resultaat was dertig optredens en niet één
meer.
Ik doe dus nu eindelijk de dingen die ik
leuk vind en waar ik nooit aan toe ben geko
men. Ik heb een nieuwe motor gekocht en
toen ik er de eerste keer op reed, kon ik 't wel
uitschreeuwen: godverdomme, jongens ik
kan 't nog. Ik ben weer aan het crossen. Ik
heb sinds m'n auto-ongeluk ook alweer vier
auto's plat gereden. Maar daar til ik niet aan,
want ik heb m'n hele leven lang in auto's ge
reden met een waarde van slechts een paar
honderd gulden.
Autorijden, ik vind er ik niks aan. Maar ik
hou zielsveel van alles wat met snelheid, effi-
ciëncy, wielen, motoren en pk's te maken
heeft. Ik heb twee keer een rally gedaan in
ZATERDAG 6 DECEMBER 1997
Onze Taal
Ja, moeders, daar raak men niet
licht over uitgepraat. En bijna ieder
een kan meepraten. Maar ik bedoel
het nu niet in het algemeen. Het
gaat me om een heel speciale erva
ring, iets wat ik nu al meermalen
heb meegemaakt. Dit: je moeder
gebruikte allerlei woorden en uit
drukkingen die niemand anders
kent. Behalve jij dus, en je broer en
je zus. Maar dat ontdek je pas veel
later. Je gebruikt zo'n woord, want
zelf vind je het heel gewoon, maar
niemand in het gezelschap blijkt
het te kennen.
Eerst geloof je het niet. Je gelooft niet dat
zo'n gewoon woord, voor jou is het ge
woon, verder onbekend is. Maar dan blijkt
dat het in de meeste woordenboeken niet
vermeld staat, of zelfs helemaal nergens.
Hoe ken jij het dan? Je hoort het je moeder
nog zo zeggen. Blijkbaar was het toch hele
maal geen algemeen bekend woord. Een
vreemde ontdekking.
Ik schreef daarover een paar maanden ge
leden. Toen ging het om het woord helm
zelen. Maar tien jaar eerder had ik hetzelfde
al met de hollewaaispil, de tournesol en de
pinkpillen ('Kalmte en pinkpillen'). Ik heb
een tijdlang gedacht dat het gewoon rare
verzinsels van mijn moeder waren (die
maakte ze ook) maar nee, stuk voor stuk
bleken het woorden te zijn die in een ver
verleden bekend zijn geweest, woorden met
een geschiedenis. En steeds bleken er ook
wel mensen te vinden, die juist dat woord
ook nog kenden. Meestal van hun moeder.
Een van mijn allereerste stukjes ging over
de pinkpillen. Dankzij brieven van lezers
heb ik ontdekt dat ze werkelijk bestaan
hebben. Maar ook ontdekt dat vrijwel nie
mand dat woord kent.
Naar aanleiding van dat stuk over de helm
zelen heb ik veel brieven van lezers gekre
gen. Het was frappant hoe dikwijls men
sprak over weinig bekende woorden die
men vooral of uitsluitend van zijn moeder
kende. Er werden ook voorbeelden gegeven.
Doorgaans woorden die mij dan weer totaal
onbekend waren.
Hoe komt het toch dat moeders schijn
baar het patent hebben op buitenissige
woorden? Of althans dat hadden, want of
het voor de huidige generatie jonge moe
ders ook nog geldt, dat weet ik niet.
Ik denk daar vaak over na. Een verklaring is
niet zo makkelijk te geven. Ik zal zeggen wat
mijn idee is, maar wie een betere verklaring
weet, moet het zeggen.
Mijn idee is dat het komt door een combi
natie van twee dingen. In de eerste plaats is
het zo dat de meesten van ons hun taal gro
tendeels leren van hun moeder. Veel meer
van je moeder dan van je vader. De eerste
zes of tien jaar van je leven leer je je taal, en
dat zijn precies de jaren waarin de moeder
een grotere rol speelt dan de vader.
Dat je bij die woorden dus allereerst aan je
moeder denkt, is wel te begrijpen. Maar
waarom van die buitenissige woorden? Dat
brengt ons op de tweede factor. Dat is deze:
vijftig en vijfenzeventig jaar geleden (mijn
moeder was van 1908) was de Nederlandse
taal veel geschakeerder, gevarieerder, overal
anders; veel meer dan tegenwoordig. Thans
kijkt heel Nederland naar dezelfde tv-pro-
gramma's, leest men van Groningen tot
Maastricht vaak dezelfde kranten en tijd
schriften, verhuist men makkelijk van Haar
lem naar Apeldoorn of van Middelburg naar
Leiden. Dat was 75 jaar geleden grondig an
ders. Men woonde vaak van generatie op
generatie in dezelfde stad. Het gevolg ervan
was een heel andere taalsituatie. De taal
was veel meer verschillend van stad tot
stad, van dorp tot dorp. In zekere mate is
dat ook nu nog wel zo, maar het moet des
tijds tien keer meer geweest zijn. Er waren
veel meer dan nu typisch Leidse woorden,
typisch Sassenheimse woorden, typisch
IJmuidense woorden, enzovoort. Woorden
dus die echt alleen maar daar gangbaar wa
ren, en elders onbekend. Die woorden zijn
nadien ofwel algemeen geworden, ofwel
verdwenen.
Vrijwel verdwenen, want deze en gene
herinnert zich nog wat van zijn moeder.
Onze taal is in de loop van deze eeuw sterk
geüniformeerd geraakt, overal gelijk gewor
den. Een paar oorzaken heb ik al genoemd:
televisie, radio, pers, verhuizingen. Er zijn
meer oorzaken, maar daar gaat het nu niet
om. Feit is dat onze taal homogener is ge
worden. Mijn idee is dus dat die herinnerin
gen aan 'onbekende moeder-woorden' in
feite herinneringen zijn aan een taaltoe
stand die nu niet meer bestaat.
Vandaar dat ik betwijfel of een volgende ge
neratie later hetzelfde zal zeggen.