Ik heb het verdwenen Afrika gezien' >l\/r Ophef ZATERDAG 15 NOVEMBER 1997 f J paar mensen zijn die beroepshalve de krant lezen, om nieuwe woorden aan te strepen, uit te knippen en te verzamelen. Als ze zo een heel pak nieuwe woorden verzameld heb ben, dan worden die verwerkt in de nieuwe editie van een woorden boek. Of het echt zo gaat, weet ik niet, maar je hoort dat wel eens. Ik ben in ieder geval nooit zo iemand tegengekomen, al zegt dat natuur lijk niets. In ieder geval ben ik zelf niet zo iemand. Ik lees wel dagelijks de krant, en er valt me wel eens iets op, wat ik dan noteer, maar ik lees makkelijk overal overheen. Dat is deze week maar weer eens gebleken. Met enige regelmaat krijg ik brieven van professor Z. Hij is al jaren gepensio neerd, en misschien komt het daardoor dat hij meer tijd heeft om de krant grondig te lezen dan ik. Het is ook mogelijk dat hij ge woon scherper ziet dan ik. In ieder geval stel ik zijn brieven erg op prijs, want gere geld wijst hij mij op zaken die ik ook had kunnen zien maar veelal niet gezien heb. Hij moet een groot vertrouwen hebben in mijn intelligentie en kennis. Te groot, lijkt me. Want hij stipt de zaken dikwijls als ter loops aan, ervan uitgaande dat ik wel be grijp waar het om gaat. Ik moet dan in aller ijl uitvissen wat er bedoeld is, anders blijkt mijn domheid al te zeer en kon hij er wel eens mee ophouden mij te schrijven. Neem nu zijn jongste brief. Daarin staat, haast tussen neus en lippen: 'Weet jij waar de nieuwe betekenis van 'ophef vandaan komt? Van een televisieprogramma?' Ik zie zelden een televisieprogramma, Laat staan dat ik er een zou kunnen noemen van waaruit die nieuwe betekenis van 'op hef stamt. Erger nog, ik weet niets van een nieuwe betekenis van 'ophef. Heeft dat woord sinds koit een nieuwe betekenis? En wat mag die nieuwe betekenis dan wel we zen? Ik bedoel maar, het is nog helemaal niet zo makkelijk om als gewone jongen brieven te schrijven met een professor. Ik kan natuur lijk een beetje om de pot heen draaien, gauw eens in een televisiegids kijken, om dan als mijn mening te kennen geven dat die nieuwe betekenis van 'ophef misschien wel afkomstig is uitMaarzo ben ik niet. Wat is 'ophef eigenlijk? Volgens de Dikke Van Dale: 'het met woorden verheffen, - prijzen van iemand of iets, met name over dreven lofspraak, niet door de omstandig heden gerechtvaardigd vertoon van woor den'. Het woordenboek van Verschueren is korter, en duidelijker: 'overdreven lof; ophef van iels maken: bovenmatig prijzen'. Ook Koenen zegt: 'overdreven lof. Kortom, de woordenboeken zijn het met elkaar eens. Dit is dus, neem ik aan, de oude betekenis van 'ophef. Maar wat is de nieuwe? Ik kan natuurlijk in mijn antwoordbrief aan professor Z. gewoon deze passage negeren. Doen alsof ik het niet gelezen heb. Maar dat zal hem misschien versterken in zijn opvat ting dat ik over veel heen lees. Wat wel waar is, maar dat hoeft niet iedereen te weten. Het geluk schiet me te hulp. Ik lees mijn krantje en mijn oog valt op de volgende zin: 'In Polen is ophef ontstaan over antise mitische opmerkingen van de priester I Ien- rykjankowski,.,.' Hebbes. In Polen is ophef ontstaan overkijk, daar is niet bedoeld 'overdreven lof. Het is veeleer iets als 'con sternatie, opschudding'. Wel wel, dal is in derdaad iets nieuws. Waarschijnlijk heb ik zoiets al tien keer gelezen (ophef conster natie) zonder dat het me opviel. Nu pas, door die brief van professor Z. valt het me op. Een dag later nog eens: 'Weer ophef over asbest in gebouw Commissie EU'. Het moet iets nieuws zijn, want deze betekenis vind je nog in geen enkel woordenboek. Het duurt even bij mij, maar dan heb ik het toch ook door. Ophef, van huis uit 'overdreven lof, wordt nu ook gebruikt voor 'opschud ding, consternatie'. Moet zoiets via de televisie erin gekomen zijn? 't Is mogelijk, maar allerminst ze ker. De betekenisovergang lijkt me tamelijk natuurlijk. Van 'overdreven lof naar (posi tief) overdreven drukte, gedoe', naar '(neu traal) overdreven drukte, gedoe', naar (ook wel negatief) al of niet overdreven drukte, opschudding'. Ik zal hem schrijven dat ik denk dat het niet van de televisie komt. Maar nodig is dat niet, want hij leest deze stukjes elke week. JOOP VAN DER HORST universitair docent Nederlands Op expeditie in 'donker Afrika: „Het gevaar kwam niet van leeuwen of olifanten, maar van besmette insecten." Boeken van Pygnieeënonderzoeker dr. Paul Julien herontdekt rijke onderzoeken. Hij is in het bezit-van een diplomatieke pas en wordt bijgestaan door de Europese bestuurders ter plaatse. Op vriende lijke toon eist en krijgt de doctor me dewerking van de plaatselijke bevol king. Negers noemt hij 'boy' en hij gebiedt, draagt op en beveelt. Be zien in de tijd van toen, gedraagt Julien zich niet ongewoon tegenover wat hij 'on ze primitieve medemens' noemt. „Ik had nu eenmaal hulp nodig", kijkt Julien hierop terug. „De Pygmeeën moes ten worden samengeroepen, dat kon ik niet alleen. De bestuurders moesten mij helpen. Zo ging dat in die lijd. In mijn eerste Afrikaanse periode was ik vooral aan het meten. Later sloot ik meer vriend schappen en verdiepte mij in het leven en de godsdienst van de Pygmee." Van vurige zendingsdrang moet de rooms-katholieke Julien niet bijzonder veel hebben. „Ik doopte alleen Pygmeeën die stervende waren. Ik heb dit nooit ge forceerd. Wel heb ik getracht hen aan te laten sluiten bij studiegroepen van de missie, omdat ik vond dat onderwijs be langrijk was. Hun leefstijl veroordelen, zoals liet hebben van meerdere vrouwen, dat heb ik nooit gedaan." De waarde van zijn bloedonderzoek is achteraf bezien niet bijster groot geweest, beseft ook Julien. „Het DNA-onderzoek van dit moment is veel vruchtbaarder. Bloedgroepen-onderzoek bracht, evenals schedelmetingen, weinig op. Toen ik meer dan duizend Pygmeeën had onder zocht dacht ik: 'waar eindigt dit?' Eigenlijk eindigde het nergens." Des te groter is de waarde van zijn ob servaties van het 'oude Afrika'. In de jaren veertig en vijftig, als reizen lang niet voor iedereen haalbaar is, zit Nederland aan de radio gekluisterd als Julien voor de KRO zijn avonturen vertelt. „Het feit dat ik in Afrika was geweest, was op zich al belang wekkend en ongewoon, nog afgezien van wat ik daar verder meemaakte." Uniek In de jaren negentig ontstaat opnieuw be langstelling voor Juliens belevenissen. Dit dankzij leraar Nederlands Cor Adolfse uit Schagen. Adolfse hoorde Julien in de jaren zestig een lezing geven. Dertig jaar later spoorde hij hem op. ,,Ik vond dat deze unieke man niet vergeten mocht worden en zijn prachtige boeken evenmin." Julien kan de hernieuwde belangstelling moeilijk plaatsen. „Het Afrika dat ik heb gezien, valt niet meer terug te vinden. Ik heb een Afrika beschreven dat niet meer bestaat. Wellicht dat dat de groeiende be langstelling voor mijn boeken verklaart", peinst hij." Een eer vindt hij het wel. „'Kampvuren langs de evenaar' is vóór 'Pygmeeën' her drukt en doet het goed. Terwijl ik dat ei genlijk mijn slechtste boek vind. Uitgevers staan in de rij." Bescheiden: „Nu ja, ik zal wel boeiend kunnen schrijven. Ik ben in ieder geval blij dat men aan mijn werk nog iets van waarde hecht." Wie dr. Paul Julien persoonlijk wii ontmoeten, krijgt zondag de gelegenheid wanneer de schrijver tussen 14 en 15 uur eenmalig de herdruk van 'Pygmee- en' signeert in boekhandel Stanley Li vingstone, Schoolstraat 21, Den Haag. Nederlands laatst levende ontdekkingsreiziger, dr. Paul Julien (96), reisde veelvuldig naar de binnenlanden van Afrika, De Haagse leraar ontdekte afgelegen stammen en onderzocht duizenden Pygmeeën. De herdruk van 'Pygmeeën'ligt nu in de boekwinkel. ,,Ik heb het Afrika beschreven dat niet meer bestaat. Apatisch De reizen die Julien onderneemt, leiden niet zelden tot ontberingen en barre om standigheden, zo blijkt al uit zijn eerste boek 'Kampvuren langs de evenaar'. En uit 'Pygmeeën': 'Een malaria-aanval, die zich enkele dagen na mijn vertrek voor deed, onderdrukte ik met zulke quanta ki nine, dat ik twee dagen lang bijna niet meer horen kon. Bij het beklimmen van modderige boshellingen bonsde mijn hoofd of het barsten zou en ik leed onop houdelijk aan neusbloedingen. Er wa ren dagen dat ik me vertrouwd begon te maken met het denkbeeld dat deze ver vloekte reis niet anders kon eindigen dan met mijn ondergang, dat ik zeker de een of andere dag bij een nieuwe (dragers)muiterij de dood zou vinden en ik geraakte allengs in een apathische toe stand, waarin de ernstigste moeilijkheden haast geen onmiddellijk waarneembare indruk meer op mij maakten. Vermoede lijk echter heeft de schijnbare kalmte, waarmee ik alle strubbelingen over mij heen liet gaan, ten slotte de situatie ge red." Julien kan er achteraf om glimlachen. „Ach hemel, als ik nu na ga welke proble men ik tegenkwam. De hitte, de malaria, de tseetsee-vliegen. Het gevaar kwam niet van leeuwen of olifanten, maar van be smette insecten." „Hij was bang", lacht zijn vrouw op de achtergrond. „En of', geeft Julien vol mondig toe. „Ik was bang uitgevallen. El ke keer als ik werd gestoken, liet ik mij op de slaapziekte controleren. Ik was voor zichtig, daarom is mij nooit iets overko men. Wel ben ik enkele malen in water gevallen waar krokodillen zwommen. Maar er gebeurde niets. Achteraf begrijp ik niet hoe ik die reizen ooit heelhuids tot een einde heb kunnen brengen." Julien ondervindt in de koloniale perio de enkel medewerking aan zijn omvang- I et het oog op mogelij- I I ke ontmoetingen met ^„L gorilla's liet ik mijn beide geweerdragers vlak in mijn omge ving marcheren. De zon daalde nu snel en terwijl we door tamelijk dicht bos voort gingen, werden de schaduwen in het ros se avondlicht langer en langer. Ten slotte bereikte de vermoeide karavaan te gen het vallen van de nacht het dorpje Maloembo van de stam der Yaoude- Goueh. Het dorpshoofd, Mvokzjoh, die reeds te ruste was gegaan, werd in aller ijl gealarmeerd en verscheen met enige no tabelen in de schijn van onze lampen, ter wijl ik het dorp in ogenschouw nam. Mijn tolk las hem de orders van het gouverne ment voor, waarin hem bevolen werd om mij in alles behulpzaam te zijn, de Bako- lah (pygmeeënstam - red.) van zijn gebied te laten roepen en mij, als ik dat verlang de, naar hun kampen te begeleiden. En terwijl de vuurvliegen tegen de nachthe mel lichtende strepen trokken en het ge raas van de krekels aan alle kanten uit het geboomte schalde, dreunde de grote tam tam van het dorp over het bos, alle Bako- lah oproepende om zich de volgende dag naar Maloembo te begeven'. Aldus beschrijft dr. Paul Julien in 1940 een van zijn vele expedities naar de bin nenlanden van Afrika in zijn boek 'Pyg meeën'. De inmiddels hoogbejaarde Ju lien is, ondanks zijn 96 jaren, nog 'gaarne bereid tot een interview'. Zijn geheugen is goed. Probleemloos declameert hij het scheppingsverhaal uit de bijbel in het He breeuws. Onder het genot van een stevige sigaar spreekt hij langdurig - soms in het Frans - over zijn ervaringen in 'donker Afrika'. Het gevoel dringt zich op dat hier kost bare woorden worden gesproken, woor den uit eén lang vervlogen tijd. Julien heeft Afrika gezien zoals het reeds decen nia niet meer bestaat. Een Afrika uit ge schiedenisboekjes. Waar blanken als van zelfsprekend orders geven en Afrikanen even vanzelfsprekend gehoorzamen. Waar ontdekkingsreizigers, vergezeld van Paul Julien in het oude Afrika. „Het Afrika dat ik heb gezien, valt niet meer terug te vinden. roro'S uit boek pygmeeën karavanen zwarte dragers, volkeren 'ont dekken' en deze 'primitieve medemens' bekeren tot het christelijk geloof. Populair Juliens schemerige Wassenaarse villa ademt die lang vervlogen sfeer. Bejaarde boekwerken over vreemde volkeren, ge bonden in leder, goud op snee, vullen 22 boekenkasten. Een stapel buitenlandse vertalingen verraadt de grote populariteit van Juliens eigen boeken in de jaren veer tig en vijftig. Zijn studeerkamer dr. Ju lien beklimt de steile trap naar de eerste verdieping zonder hulp telt tientallen zwart-wit portretten van pygmeeën die hij ooit onderzocht, sommigen met witte onderzoekcijfers op de borst gekalkt. Ju lien zelf staat ook op de foto: gekleed in ka ki hemd en broek, met op het hoofd een rie ten safarihelm. De jonge Paul (gebo ren in Utrecht) is, sinds hij een boek over Pyg meeën heeft gelezen, gegrepen door deze 'dwergen' in Afrika. Voor Julien staat dan ook één ding vast: hij wil dit volkje, be schreven als 27 centimenter hoog, met ei gen ogen aanschouwen. „Ik mat 27 centi meter af langs mijn been en dacht: dat moet ik zien. Later bleek het een drukfout. Er had 1 meter 27 moeten staan." Niettemin is zijn interesse voor de kleinste mens op aarde gewekt. Gepassio neerd stelt de doctor, inmiddels leraar scheikunde in Den Haag, alles in het werk om naar de binnenlanden van Afrika te kunnen reizen. Julien wil bloedonderzoek doen om verwantschappen tussen geïso leerde Pygmeeënstammen aan te tonen. „Geld had ik niet veel. Een lerarensalaris dat ik aanvulde met lezingen en boeken." Zijn leerlingen horen echter liever zijn verhalen uit Afrika, dan saaie scheikundi ge formules. „Het enige dat zij wilden, waren spannende vertellingen uit Afrika. Ik zei dan: als jullie hard aan het werk gaan, blijft er tijd over voor avonturen. Dan werd het muisstil en kon ik de laatste tien minuten vertellen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1997 | | pagina 47